Streven. Vlaamse editie. Jaargang 53
(1985-1986)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
Alexis de Tocqueville (1805-1859) en het rassenprobleem in de VS
| |
Blanke vs kleurling (1830-1860)Tocqueville beschouwt de aanwezigheid van de neger op Amerikaanse bodem als het voornaamste gevaar dat het voortbestaan van de republiek bedreigt. ‘Ook de oudheid kende een instelling als slavernij, maar toen deze door de wet verboden werd, ontstond een nieuwe situatie zonder verdere gevolgen voor de maatschappelijke structuur’ (341). Dat is anders in de VS: alleen kleurlingen behoren tot de slavenklasse en ook als de slavernij officieel wordt afgeschaft, zullen zij door de herinnering aan hun lijfeigenschap nog lang als minderwaardig gebrandmerkt blijven. ‘De wet kan lijfeigenschap doen verdwijnen, alleen God kan de sporen ervan uitwissen’ (341). Centraal in Tocquevilles werk staat de relatie tussen zeden en instellingen. Anders dan voor Marx ligt voor Tocqueville de cultuur ten grondslag aan | |
[pagina 15]
| |
de structuur van de maatschappij, niet omgekeerd. Toegepast op het negerprobleem betekent dit o.m.: als het in een aristocratische samenleving al zo moeilijk is de kunstmatig in stand gehouden discriminatie tussen klassen weg te werken (rijk versus arm, bezitter versus niet-bezitter, arbeider versus kapitalist), hoeveel moeilijker is het dan niet het ‘natuurlijke’ onderscheid te elimineren dat bestaat tussen mensen met verschillende huidskleur? ‘Men beschouwt de kleurling amper als mens. Zijn gezicht lijkt ons afschuwelijk, zijn verstandelijke capaciteit beperkt en zijn smaak minderwaardig...’ (342). Als we de levensomstandigheden van de slaaf vergelijken met die van de vrije kleurling, stellen we vast dat er meer racisme schijnt te zijn in staten waar geen slavernij (meer) bestaat. Waar de wettelijke barrière tussen blank en zwart is neergehaald, creëerde de blanke elite er een van een nieuwe, culturele, aard. In het zuiden gaan de blanken meer ongebonden met de slaven om, ze weten dat dezen toch nooit hun gelijken kunnen worden. In het noorden vermijdt de blanke elk interraciaal contact, dat tot persoonlijke betrekkingen met zijn zwarte landgenoot zou kunnen leiden. Aan die constatering verbindt Tocqueville de conclusie: racisme zal met verloop van tijd deel uitmaken van het cultureel waardenpatroon van álle blanke Amerikanen, en het zal toenemen naarmate de neger wettelijk meer geëmancipeerd wordt (344). | |
Economische ontwikkeling en slavernijEen samenleving die een beroep doet op slaven zal een tragere economische expansie kennen dan een die een vrije arbeidsmarkt organiseert. Dat illustreert Tocqueville door, in een beroemde passage van zijn werk, de situatie van Ohio met die van Kentucky te vergelijken (345-347). In het vrije Ohio heerst een intensieve en nerveuze industriële activiteit, in Kentucky parasiteert een landaristocratie, die slaven gebruikt voor de exploitatie van haar (slecht beheerde) plantages. Terwijl in het noorden een kapitalistische economie tot ontwikkeling komt, gekenmerkt door contractarbeid en met als hoofddoel de verhoging van de materiële welvaart, beïnvloedt in het zuiden de instelling van de slavernij zowel de structuur van de economie als de mentaliteit van de blanke. In tegenstelling tot de contractarbeider moet de slaaf nl. dagelijks door de eigenaar worden gevoed en hij kan niet zonder meer worden ontslagen. De blanke zuiderling is bovendien niet zo bezield door het kapitalistische vooruitgangsgeloof. Zijn mentaliteit verheft luiheid tot deugd. Zo ontstaan binnen hetzelfde land | |
[pagina 16]
| |
twee volkeren die elk dreigen een geïsoleerde samenleving op te bouwen. Leidt dit op lange termijn niet tot het uiteenvallen van de Unie? | |
RevolutieAangezien Tocqueville niet erg gelooft in de mogelijkheid een democratische massabeweging te organiseren, acht hij de kans op een volksrevolutie zeer gering (634-644). Alleen een goed georganiseerde minderheid zal de moderne revolutie op gang kunnen brengen, b.v. een klasse die zich binnen een beroepsleger vormt of een bevolkingsgroep die zich als etnische minderheid gediscrimineerd voelt. Uitdrukkelijk verwijst hij daarbij naar de positie van de neger (639). ‘Iemand de vrijheid schenken, maar hem tegelijk in mensonterende ellende achterlaten, staat dat niet gelijk met de opleiding van een rebel die zich aan het hoofd plaatst van een toekomstige slavenrevolte?’ (362). Anderzijds speelt een aantal elementen in het voordeel van de Unie. Materiële factoren vooreerst, b.v. de gemeenschappelijke handelsbelangen of het reliëf dat contacten tussen de diverse staten schijnt aan te moedigen. Belangrijker echter is de op het gemeenschappelijke politieke en religieuze bewustzijn geënte cultuur, die de eigenheid van de Amerikaanse vaderlandsliefde uitmaakt (371-373). Andermaal benadrukt T. het onderscheid tussen maatschappelijke zeden en instellingen. De Amerikaanse federatie is in de eerste plaats een politieke instelling: daarom kan ze in haar huidige vorm verdwijnen, wanneer ze niet langer wordt geschraagd door een gemeenschappelijke cultuur. Maar aan de andere kant hoort tot de zeden van het Amerikaanse volk een democratische gezindheid: deze zal zowel in noord als in zuid blijven voortbestaan. Het rassenprobleem houdt m.a.w. een gevaar in voor het leven van de Unie, deze laatste niet zozeer beschouwd als politieke instelling, wel als pijler van een gemeenschappelijke cultuur. Temeer daar in het noorden nieuwe Europese immigranten toestromen, en alle niet-bevrijde slaven naar het zuiden worden overgebracht. Zolang de blanke de kleurling als slaaf behandelt, blijft deze onderdanig. Als de wet echter de slavernij opheft, zal de kleurling dezelfde rechten als de blanke opeisen. ‘In het menselijk hart staat een merkwaardig principe van verdelende rechtvaardigheid geschreven. De mensen zijn gevoeliger voor de onrechtvaardigheid die heerst binnen eenzelfde klasse dan voor | |
[pagina 17]
| |
die tussen verschillende klassen’ (355)Ga naar voetnoot2. De enige theoretische mogelijkheid om een conflict tussen blank en zwart te voorkomen, is het bevorderen van gemengde huwelijken. Maar zoals Thomas Jefferson schijnt hij aan die mogelijkheid weinig geloof te hechten; bovendien stelt hij vast dat in het dagelijkse leven de mulat zich gewoonlijk aan de zijde van de blanke schaart. Dan blijft allicht niets anders over dan een soort burgeroorlog: geen andere situatie kan blijven voortbestaan dan enerzijds die van ‘wrede ongelijkheid gecreëerd door de slavernij’, anderzijds die van ‘totale democratische gelijkheid’ resulterend uit de volledige emancipatie van de zwarte (362). Een pessimistische conclusie waarmee T. geenszins de discriminatie wil goedpraten: uit de correspondentie met zijn vriend Gobineau komt Tocquevilles anti-racistische ingesteldheid duidelijk naar vorenGa naar voetnoot3. Diegenen die de discriminatie willen handhaven, doen dat uitsluitend uit zelfbehoud. Zijn ‘afschuw’ geldt vooral diegenen die de negers in de prekoloniale periode naar Amerika hebben gebracht. Zij zijn verantwoordelijk voor de nu bestaande situatie. | |
Afschaffing van de slavernij (1865)Het is een misvatting te geloven dat president Lincoln van meet af aan eraan dacht de slavernij af te schaffen. Het probleem dat de publieke opinie in de VS in de jaren voor de burgeroorlog beroerde, hield minder verband met de slavernij dan de nieuw veroverde territoria en het daarmee samenhangende politieke evenwicht in de Senaat. Zoals Tocqueville constateerde, waren er twee naties ontstaan. Het door progressieve immigranten bevolkte Huis van Afgevaardigden eiste de westelijke gebieden voor het noorden op, terwijl het zuiden, dat gebukt ging onder een hoge schuldenlast, in die gebieden de slavernij wilde invoeren. In zijn ‘Emancipation Proclamation’ (1862) verbood Lincoln de slavernij alleen in de gebieden die tot de Geconfedereerde Staten behoorden; pas toen bleek dat mogelijke Europese steun aan Generaal Lee's troepen de burgeroorlog een gevaarlijke wending zou kunnen geven, werd het verbod uitgebreid tot het hele Amerikaanse territorium. Het 15e amendement verleent bovendien de | |
[pagina 18]
| |
kleurlingen stemrecht, waarvan zij tijdens de zgn. ‘Reconstructie’-periode (1865-1877) ook effectief gebruik kunnen maken. Voorlopig lijken de feiten Tocquevilles analyse dus niet te bevestigen: de politieke emancipatie van de zwarte vloeit schijnbaar automatisch voort uit de afschaffing van de slavernij. | |
Apartheid in het zuiden (1877-1954)In 1877 wordt een republikein uit het noorden, Rutherford Hayes, tot president verkozen, maar de democratische partij - die haar machtsbasis in het zuiden heeft - betwist de uitslag van de verkiezingen. De twee landsdelen komen tot een compromis: Hayes blijft president, maar de ‘Reconstructie’ wordt opgedoekt, wat o.m. inhoudt dat aan de zwarten de burgerrechten weer worden ontnomen. Door middel van een kiescijns, zgn. alfabetiseringstests, intimidatie en geweld beletten de zuidelijke staten dat zwarten nog gaan stemmen. In alle openbare en privé aangelegenheden voeren ze een systeem van apartheid in, dat in 1896 van het Hooggerechtshof een juridische basis krijgt: ‘Het principe van gescheiden doch gelijke ontwikkeling bezit een grondwettelijk karakter omdat die scheiding als zodanig de kleurling niet minderwaardig maakt’Ga naar voetnoot4. Enerzijds lijkt Tocquevilles theorie dus van een dieper inzicht te getuigen dan oorspronkelijk werd gedacht, anderzijds schrijft hij toch ook dat een sterke ‘koning’ de natie kan verheffen ‘boven de vooroordelen van streek, godsdienst en ras’, een heel volk zou dat echter uit zichzelf niet kunnen (356). Op dit vlak schijnt Tocqueville de kracht van de Amerikaanse democratie te hebben onderschat: een belangrijk deel van de publieke opinie heeft immers sedertdien een verwoede strijd geleverd tegen het officieel in stand gehouden racisme in de meeste zuiderse staten. | |
De strijd om de burgerrechtenEen aantal factoren werkte deze mentaliteitsverandering in de hand. Na de burgeroorlog hebben vele kleurlingen het zuiden verlaten en in de grote steden van het noorden vormen zij stilaan een politieke macht waarmee blanke politici noodgedwongen rekening moeten houden. Een aantal ge- | |
[pagina 19]
| |
bieden in het zuiden raken meer geïndustrialiseerd en geürbaniseerd, hetgeen een gunstige invloed heeft op een deel van de blanke publieke opinie (al blijft het racisme daar tot op onze dagen zeer levendig). Meer blanke Amerikanen gaan tot de middenklasse behoren en zij raken gewonnen voor de emancipatiegedachte. Zoals Tocqueville herhaaldelijk vaststelde: het gelijkheidsmotief in de Amerikaanse samenleving leidt tot ‘verzachting van de zeden’. Groepen als de ‘National Association for Advancement of Colored People’ en de ‘National Urban League’, opgericht in het begin van de 20e eeuw, doen een beroep op het geweten van de blanke Amerikaan. Het Amerikaanse experiment houdt verband met de moeizame realisatie van het gelijkheidsideaal, zo lijken zij te argumenteren, en de continue vooruitgang op deze weg maakt de eigenheid uit van het Amerikaans maatschappijmodel. Martin Luther King: ‘Ik droomde dat deze natie op een dag zal opstaan teneinde de ware betekenis van haar geloof te verwezenlijken... We beschouwen deze waarheid als vanzelfsprekend, dat alle mensen gelijk geschapen zijn’Ga naar voetnoot5. In de woorden van Tocqueville: ‘Het overheersende kenmerk van het democratisch tijdperk is de gelijkheid van gelegenheid en de voornaamste passie die de menselijke gedragingen domineert is de liefde voor gelijkheid’ (504). Bovendien geloven de Amerikanen, volgens T., in de doctrine van het ‘verlichte eigenbelang’ die de samenleving omvormt tot één grote groep van ordelievende, gematigde, bescheiden en voorzichtige burgers (527). Pas na de Tweede Wereldoorlog is een groot deel van de Amerikaanse publieke opinie bereid aan het gelijkheidsideaal deze nieuwe dimensie te geven. Hebben de zwarten immers niet gestreden voor het zelfbeschikkingsrecht van andere volkeren, terwijl ze in eigen land vernederd worden? Hoe valt de steun van de VS aan de dekolonisatie te rijmen met de discriminatie van de zwarten in het zuiden? Zullen Kings protestmarsen, de ‘sit-ins’, de acties van de ‘freedom riders’, de demonstraties tegen de apartheid het binnenlands economisch systeem niet ondermijnen, het krediet van de Amerikaanse ondernemingen in het buitenland aantasten en de goede relaties met zwart Afrika schaden? Enkele Presidenten (‘koningen’ in Tocquevilles terminoiogie) hebben geprobeerd deze contradicties uit de weg te ruimen. Roosevelt benoemt liberale opperrechters, zodat in 1954 de ‘gescheiden maar gelijk’-doctrine wordt opgeheven: ‘Segregatie oefent op kinderen van kleurlingen een nefaste invloed uit, aangezien een minderwaardigheidsgevoel ontstaat m.b.t. hun plaats in de maatschappij, dat | |
[pagina 20]
| |
hun verstandelijke en emotionele vermogens vermag aan te tasten op een manier die men nooit meer ongedaan kan maken’Ga naar voetnoot6. Truman verbiedt de segregatie in de strijdkrachten en richt commissies op die o.m. toezicht moeten houden op het discriminatieverbod m.b.t. tewerkstelling. De Eisenhower-administratie bereikt een eerste echte doorbraak. Het Congres keurt een (schuchtere) wet op de burgerrechten goed en in 1957 zet de regering federale troepen in als in Little Rock burgers met geweld zwarte kinderen de toegang tot de middelbare school willen beletten. In 1962 en 1963 grijpen dergelijke confrontaties opnieuw plaats, dit keer aan de universiteiten van Oxford (Mississippi) en Birmingham (Alabama). Onder president Johnson komen drie belangrijke wetten tot stand. De ‘Wet op de Burgerrechten’ (1964) heft de apartheid op. De ‘Wet op het Stemrecht’ (1965) verklaart de kiescijns en alfabetiseringstests illegaal als kleurlingen erdoor belet worden aan verkiezingen deel te nemen. De ‘Wet op de niet-discriminerende huisvesting’ (1968) stelt weliswaar dat het slachtoffer zelf elke discriminatie moet kunnen bewijzen, de overtreder wordt evenwel gestraft. Maar politieke rechten alleen volstaan niet om de zwarten ook economisch te emanciperen. Wetten komen tot stand die een beperkte vorm van sociale zekerheid invoeren voor de armsten in de Amerikaanse samenleving en dat zijn in grote getale kleurlingen. ‘De negers zullen nooit meer het Amerikaanse continent verlaten, waar de Europese ondeugd hen naartoe voerde... de Amerikanen kunnen de gevreesde catastrofe zo lang mogelijk uitstellen, doch de oorzaak ervan uit de weg ruimen is onmogelijk’ (360). In de jaren zestig namen de Amerikanen deze wijze raadgeving van Tocqueville ter harte. Maar is het rassenprobleem vandaag niet altijd nog even explosief als in Tocquevilles tijd? Is de cultureel-economische apartheid niet in de plaats gekomen van de politieke? Hoe ziet het socio-economisch profiel van de Amerikaanse kleurling eruit anno 1985? | |
Hedendaagse situatie. Twee benaderingswijzenVandaag woont 2/3 van de Amerikaanse kleurlingen in economisch onderontwikkelde gebieden waarvan 50% in getto's rond de grote steden. Vele gezinnen worden geleid door de moeder (pas na het tijdperk van de slavernij kreeg immers het begrip echtelijke trouw enige inhoud). Zwarte | |
[pagina 21]
| |
kinderen krijgen minderwaardig onderwijs, met het gevolg dat 16% van de kleurlingen geen werk heeft. Ten gevolge van de gebrekkige sociale wetgeving leeft 30% van de kleurlingen onder het bestaansminimum. Het gemiddeld inkomen van de kleurling bedraagt nog niet de helft van dat van een blanke Amerikaan. Bijna de helft van de veroordeelden zijn zwarten; dat is niet alleen te verklaren door het milieu waarin vele zwarten moeten opgroeien, maar ook door racistische vooroordelen bij rechters en juryleden. Met Tocqueville kan men stellen dat de blanke ‘het despotisme heeft vergeestelijkt’ (361): de blanke middenklasse heeft de zwarte elite in het maatschappelijk systeem geïntegreerd - 2.500 lokale politici zijn kleurling - maar zowel die middenklasse als die zwarte elite lieten het gros van de zwarte bevolkingsgroep in de steek (cfr. de positie van de mulat in Tocquevilles theorie). Voor de armen blijven alleen over apathie en druggebruik in het ‘beste’ geval, misdadigheid in het slechtste. In de jaren zestig probeert de Amerikaanse regering, gesteund door het liberale Hooggerechtshof van opperrechter Earl Warren (1954-1969), de kleurlingen meer bestaanszekerheid te geven. In 1964 worden de openbare scholen verplicht proportioneel evenveel zwarte kinderen op te nemen als er zwarten zijn in de lokale bevolking: bussen moeten, op kosten van de staten, zwarte kinderen vervoeren naar door overwegend blanken bevolkte scholen. Tegen deze ‘busing’ komt overal heftig protest op gang van blanke ouders; het aantal blanke kinderen in de geïntegreerde scholen loopt gaandeweg terug. Bovendien passen vele van deze scholen het ‘tracking’ - systeem toe: zwarte kinderen worden automatisch ingedeeld bij de groep van de minstbegaafden. Een tweede belangrijke maatregel van het Warren-Hof betreft de ‘Affirmative Action’: zowel in de openbare ondernemingen en de administratie als in de door de overheid gesubsidieerde privé-instellingen (o.a. de universiteiten) moeten bepaalde ‘contingenten’ kleurlingen tewerkgesteld worden. Dat is in de ogen van de blanken ‘omgekeerde discriminatie’, die moet leiden tot tewerkstelling van ongekwalificeerden en die zogezegd de waardigheid van de zwarte aantast. In het arrest ‘A. Bakke versus Regents of the University of California’ schijnt het nieuwe (conservatieve) Hooggerechtshof van W. Burger aan de druk van de blanke publieke opinie toe te gevenGa naar voetnoot7. | |
[pagina 22]
| |
Met betrekking tot deze problematiek staat het standpunt van de democratische partij haaks op dat van de republikeinse. De Democraten gaan ervan uit dat de blanken veel onrechtvaardigheid hebben goed te maken t.o.v. hun zwarte landgenoten. In hun ogen streven maatregelen als de ‘Affirmative Action’ een eerlijke bevoordeling na die ook in andere situaties wordt toegepast (cfr. de prioritaire tewerkstelling van oorlogsveteranen of het ‘Union shop’-systeem). De Republikeinen van hun kant geloven in de ongehinderde werking van het vrije markt-mechanisme: het privé-initiatief en de afbraak van de federale wetgeving (o.m. met betrekking tot het vereiste minimumloon en de maximum arbeidsduur) zullen ervoor zorgen dat de zwarte in het economisch systeem wordt geïntegreerd. Hedentendage wijzen echter alle statistieken uit dat Reagans beleid de zwarte veel materiële schade heeft berokkendGa naar voetnoot8. | |
BesluitUit wat voorafgaat dringen zich enkele conclusies op: 1. ‘Slavernij’, schrijft Tocqueville, ‘is een instelling die niet kan blijven voortbestaan. Slaaf of meester zullen ertegen strijden. In elk geval kan men een grote ramp verwachten’ (363). Wezenlijk blijft in de VS ‘economische slavernij’ (in de ruimste betekenis van het woord) bestaan. Nog steeds is 2/3 van de zwarte bevolking in economisch opzicht de mindere van de blanke, terwijl zij zich niet langer vertegenwoordigd voelt door een zwarte elite, die de Amerikaanse cultuur tot de hare heeft gemaakt. Jacksons in 1984 gevormde regenboogcoalitie bewijst dat de Amerikaanse kleurlingen op zoek zijn gegaan naar een nieuw leiderschap dat hun belangen beter verdedigt dan de oude elite, vastgeroest in het traditioneel Amerikaans denkpatroon. 2. De strijd tussen blank en zwart is ongelijk, schrijft Tocqueville. De blanken beschikken over een immense superioriteit aan hulpbronnen en opleidingskansen, de zwarten bezitten alleen een ‘overvloed aan wanhoop’ (358). Honderdvijftig jaar later stelt het probleem zich natuurlijk anders dan in Tocquevilles tijd: de zwarten wonen nu overwegend in het noorden en bezitten een zekere politieke macht. Tegenover zich vinden ze echter niet meer alleen de blanken uit het zuiden, maar de hele blanke gemeenschap die helemaal niet bereid is een deel van haar economische welvaart of haar machtspositie op te geven. Vooral de lagere bevolkingsklassen | |
[pagina 23]
| |
blijven bovendien erg racistisch ingesteld, racisme dat wordt aangewakkerd door de opruiende taal van zwarte ‘onruststokers’ (‘Black Panthers’ e.d.), die essentiële elementen van het Amerikaans beschavingsmodel aanvallen: het kapitalistisch systeem, dat ze gelijkschakelen met uitbuiting en racisme, het puriteinse concept van de VS als smeltkroes van alle volkeren, het Amerikaanse imperialisme. Dertig jaar lang heeft het Hooggerechtshof van Warren dit racisme van de blanke publieke opinie efficiënt bestreden. Nu echter is het Hooggerechtshof hoofdzakelijk samengesteld uit republikeinse rechters, die hun bevoegdheid ter zake zoveel mogelijk aan de andere machten willen overdragen. Van een Congres dat uit een meerderheid van republikeinen en conservatieve democraten bestaat én van een administratie waarin het zuiden en het westen de hoge toon voeren, heeft de zwarte evenwel weinig goeds te verwachten. 3. Niet alleen vanuit een diachronisch, maar ook vanuit een synchronisch perspectief bezit Tocquevilles analyse universele geldigheid. ‘Ik geef toe dat ik in Amerika méér zag dan alleen maar Amerika. Het was de aard van de democratie zelf waarnaar ik zocht’ (19). Het hoofdstuk over de slavernij kan men dan ook zonder moeite b.v. op de situatie van migranten in West-Europa toepassen. Werden ook deze mensen niet door overheid en ondernemingen met valse beloften naar hier gelokt? Worden zij niet op allerlei manieren gediscrimineerd? (In tegenstelling tot de Amerikaanse kleurling bezitten zij zelfs geen politieke rechten.) Tocquevilles theorie lijkt ons ook bijzonder relevant voor de situatie van de zwarte in Zuid-Afrika. In dit verband kunnen we nog een ander aspect van de problematiek benadrukken. De Amerikaanse publieke opinie maakt zich op het ogenblik bijzonder druk over de politieke discriminatie in Zuid-Afrika. Blijkbaar gelooft zij ook dat politieke rechten alléén meteen tot een sociaal-economisch meer rechtvaardige samenleving zullen leiden. De ervaring in eigen land zou haar echter moeten leren dat tussen beide weinig of geen verband bestaat. Een analoog fenomeen doet zich overigens ook in West-Europa voor: de discriminatie t.o.v. de eigen minderheden springt blijkbaar minder in het oog dan die in de VS of elders. In al deze gevallen leert Tocqueville dat, wanneer een democratie niet in staat is haar minderheden te integreren, uiteindelijk ook de vrijheden van de autochtone bevolking met de voeten worden getreden: de verdrukking van mensen gebeurt niet ongestraft en de verdrukker ontloopt zelden zijn verdiende straf. Om deze bijdrage af te ronden daarom de volgende passage uit Tocquevilles werk, die betrekking heeft op een gebeurtenis die de aanleiding vormde | |
[pagina 24]
| |
voor zijn hoofdstuk over de Amerikaanse kleurling: ‘Eens ontmoette ik in het zuiden een blanke oude man die met een zwarte vrouw in onwettige gemeenschap had geleefd. Zij hadden verschillende kinderen die als slaven van de vader werden beschouwd. Telkens weer wilde hij hun de vrijheid schenken, maar de jaren gingen voorbij en hij slaagde er niet in de hinderpalen uit de weg te ruimen die de wetgever had gecreëerd. Hij werd oud en toen hij stervende was, realiseerde hij zich dat zijn zonen van markt tot markt zouden worden gesleept en de zweep de taak zou overnemen van het vaderlijk gezag. Ik zag die man ten prooi aan de doodsangst van de wanhoop en toen begreep ik hoe de natuur zich wreekt op het door wetten voortgebrachte onrecht’ (362). |
|