Streven. Vlaamse editie. Jaargang 52
(1984-1985)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 941]
| |
Dresden, de kunstlievende
| |
[pagina 942]
| |
KeurvorstenOnder de titels die men Dresden heeft toegekend is er die van ‘Florence aan de Elbe’. De vergelijking heeft weinig zin, want de stad aan de Arno en de stad aan de Elbe hebben niets met elkaar gemeen tenzij dan hun historische betekenis, trouwens totaal verschillend. Ook nu nog schuiven in Dresden de bezoekers en de toeristen aan om op een muur de zgn. prinsenstoet te zien: de graffiti zijn evenwel vervangen door beter bestand Meissener-porselein. Op deze honderdentwee meter lange stoet, die op de koninklijke stallingen was aangebracht, leest men concreet een stuk geschiedenis. Men ziet er de keurvorst en de waardigheidsbekleders van het hof schitterend uitgedost op hun ros voorbijtiegen gevolgd door het personeel te voet. Achteraan komen de kunstenaars, de bouwmeesters, de schilders, de musici en andere ‘geestesarbeiders’. Men kan het geredelijk als een sociale aanklacht interpreteren, maar de enen hadden de anderen nodig en ieder droeg op zijn manier bij aan de roem van Dresden. Sinds de 16e eeuw heersten in Dresden de keurvorsten. Het Keurvorstendom Saksen was toen al een staat met een Europees gewicht. Al vroeg was Dresden een muziekcentrum, in ruime mate dank zij de kunstzin van die keurvorsten. Vorstin Anna, gade van Keurvorst August (reg. 1553-1586) bezat een tafel die aan de ene kant als schrijfbureau dienst deed maar aan de andere kant een klaviatuur had die op de binnenkant van het deksel allerlei geschilderde muzikale scènes vertoonde. Een eerste muzikale bloeitijd stemt overeen met het beheer van Johann Georg I die Heinrich Schütz uit Italië riep en hem in 1615 tot hofkapelmeester benoemde. Schütz, die in Venetië onder leiding van Giovanni Gabrieli (c. 1555-1613) met componeren was begonnen, schreef als hofcomponist in Dresden allerlei werken; zelfs de verschrikkingen van de Dertigjarige Oorlog onderbraken zijn componeerdrift niet: motetten, psalmen en passies voor de diensten van de hofkerk, tafelmuziek voor de spijszaal van de vorst, drama's voor zijn theater, zowel een Italiaans gerichte Il Pastor fido naar het toen beroemde stuk van Guarini als een Daphne die doorgaat voor de eerste Duitse operaGa naar voetnoot1. Schütz mocht ook de muziek schrijven voor het feest ter ere van het bezoek van keizer Mathias. Voor de balletschool schreef hij een Orpheus en Euridike. Hij leidde het Kreuzchor dat - een schilderij van Canaletto toont het - toen al bestond en tot op heden Europese vermaardheid geniet en optrad in de Kreuzkirche, waar de componist zijn graf heeft. Schütz | |
[pagina 943]
| |
richtte ook een ensemble op dat aan de oorsprong van Dresdens beroemde orkest staat. De Staatskapelle van Dresden is ontstaan uit de Hofkantorei waarmee Schütz werkte en waaraan geleidelijk instrumentisten werden toegevoegd. Ook de volgende keurvorsten bevorderden de muziek, ieder op zijn manier. De genotzuchtige Georg II (1656-1680) dacht enkel aan muziek en dans en bedacht in 1678 een banket dat opgevat werd als een ballet waarbij het personeel al dansend moest optreden en bedienen. Zijn opvolger, Georg III (1680-1691), had het vooral voor de Italiaanse opera. Dat had niet steeds met muziek te maken. Tijdens een verblijf in Italië raakte hij verslingerd op de geliefde van de hertog van Mantua. | |
August de SterkeDe grote tijd voor Dresden is die van het ‘Augusteisches Zeitalter’, de tijd van August de Sterke (r. 1694-1733). De chroniqueur Johann M. von Loën, die vele Europese hoven had bezocht, beschreef het als ‘den prächtigsten und galantesten Hof von der Welt’. August der Starke dankte zijn naam aan zijn geweldig temperament en zijn erotische exploten. Er werden hem meer dan honderd buitenechtelijke kinderen aangerekend. Maar als keurvorst van Saksen, en vanaf 1797 ook koning van Polen, heeft hij nog wat anders op zijn ‘actief’. Hij was een hartstochtelijk kunstminnaar, lag aan de oorsprong van of verrijkte grotelijks de kunstverzamelingen. O.m. werden allerlei wonderdingen in zijn schatkamers, vooral de zgn. ‘Groene zaal’, ondergebracht, concretisering van de opvatting der nakende Verlichting en de ontwikkeling van de wetenschappen. De glans van het hof maakte nieuwe débouchés voor Saksen noodzakelijk en mogelijk, nl. Polen. Het is wel waar dat de absolutistische vorst zijn onderdanen zware belastingen oplegde - maar is het nu anders in de democratieën? Trouwens, hij heeft, zoals menige vorst van die tijd, heel wat arbeid verschaft aan heel wat onderdanen en kunstenaars, en dàt is het precies wat van die tijd is overgebleven. Dank zij August de Sterke beschikte Johann Böttger over de middelen om in Meissen een manufactuur van porselein op te richten die wereldberoemd is geworden en gebleven, en kon de goudsmid Johann Melchior Dinglinger met zijn medewerkers uit allerlei edelgesteenten zijn verbluffende beeldstukken samenstellen, o.m. de ‘Hofhouding van de grote Mogol’. Johann Joachim Kändler, meester sinds 1731 van de porseleinfabriek van Meissen, verzorgde enkele van de mooiste stukken van die aard. | |
[pagina 944]
| |
Maar Keurvorst August heeft zich vooral verdienstelijk gemaakt op het gebied van de architectuur. In 1709 gelastte hij zijn architect Matthäus Daniel Pöppelmann, naar een schets die hij zelf had ontworpen, het Zwinger te verwezenlijken, een van de hoogtepunten van de harmoniërende Barok- en Rococokunst. Het is een min of meer ovaal complex met paviljoenen en galerijen rond een binnenplein waarop feestelijke parades, balletten, concerten en dies meer plaatshadden. Voor het heerlijke plastische decor zorgde Balthasar Permoser. Een van de verrukkelijke delen is het zgn. Nimfenbad, een verfijnd spel van beeldkunst, decoratieve fantasie en watermuziek. De Zwinger is niet de enige verwezenlijking van Pöppelmann. Hij verzorgde ook de plannen voor het Jachtkasteel van August in Moritzburg en, verder langs de Elbe, in Pillnitz, het lustslot dat bestond uit een waterpaleis, naar de oever toe, en een bergpaleis omgeven door Franse en exotische tuinen. De heerlijke beschutte Elbe-vallei heeft hier een zo mild klimaat dat er wijngaarden op de hellingen groeien. Documenten uit de tijd, ook schilderijen, getuigen van de praalrijke feesten langs de oevers en op de Elbe, met echte gondels door Venetianen getimmerd. Het lustpaleis voor het park Groszsedlitz in Heidenau bleef een onvoltooide symfonie. Alleen de Orangerie kwam er en, rechtover, de zogenaamde ‘Stille Musik’, een zwenkende trap met beelden van musicerende knaapjes, waarvan de stilte nu nog slechts onderbroken wordt door het gelach van spelende kinderen. Tot aan de apocalyptische nacht van 13 februari 1945 was de machtige koepel van de Frauenkirche het waarmerk, het symbool van de stad Dresden, zoals de Chiesa della Salute dat van Venetië is. Na de eerste luchtaanval bleef een deel van de muren overeind maar toen, enkele uren daarna, de Amerikanen een tweede aanval uitvoerden, hoofdzakelijk met fosforbommen, stortte het hele gebouw in. Het Duitse leger had in de keldergewelven van de kerk alle filmdocumenten over de oorlog opgestapeld en die vormden een gretige prooi voor de vlammen. Het heerlijke kunstwerk werd niet wederopgebouwd. Een puinstuk ervan bleef behouden en beschut: nieuw symbool, ditmaal van de menselijke dwaasheid, zoals in Coventry de ruïne van de oude kerk naast de nieuwe of in Berlijn de stomp van de Kaiser-Wilhelm-Gedächtniskirche. | |
[pagina 945]
| |
Bach en DresdenDe Frauenkirche was eenmaal de grootste en mooiste van alle protestantse kerken. De kenmerkende koepel, die dubbel is zoals die van Brunelleschi in Firenze, kan bij een eerste indruk wat log aandoen. Dat vond ook koning Frederik II, die hem bij de beschieting van 1759 miste en uitriep: ‘Dat lompe ding staat er nog altijd!’. Het interieur leek eerder op een theater dan op een kerk. Het is J.S. Bach die het inhuldigingsconcert gaf op het prachtige, onherroepelijk verloren gegaan Silbermannorgel. ‘Bach en Dresden’, het is een belangrijk historisch gegeven. De Cantor kwam verschillende malen naar Dresden, woonde graag een opera van Hasse bij, hoopte er zich te vestigen en zijn zoon Friedemann een post te bezorgen. Door zijn toedoen werd zijn oudste zoon tot organist van de Sophienkirche benoemd. J.S. Bach gaf verschillende concerten in Dresden. Het incident is bekend. De beroemdste Franse organist, Louis Marchand, kwam uit Parijs om zich met Bach te meten in een wedstrijd, in tegenwoordigheid van het hof. Toen het concert moest beginnen wachtte men tevergeefs op Marchand. Hij had Bach de avond tevoren horen repeteren en was er stiekem vanonder gemuisd. Het hoofdwerk van J.S. Bach dat met zijn contacten in Dresden verband houdt is zijn Hohe Messe. In 1697 zag de protestantse August de Sterke kans het koninkrijk Polen te annexeren, en om politieke redenen bekeerde of liever keerde hij zich tot het katholiek geloof. Maar de overgrote meerderheid van zijn onderdanen, ook onder zijn opvolger, bleef protestant. Bach bood de keurvorst het Kyrie en het Gloria aan van een mis waarin de Reformatorische en de Roomse visie samengingen tot een hymne van de hele christenheid. De nieuwbakken katholieke koning besloot tot de bouw van een roomse kerk die pas onder het bewind van zijn zoon, koning onder de naam August III, verwezenlijkt zou worden. Het werd de heerlijke Hofkirche, eigenlijk een laatste schepping van de Romeinse Barok, want de bouwmeester was een Italiaan, Gaetano Chiaveri, die uit Rome zijn eigen steenkappers en werklieden meebracht, wat de oprichting, naast de werven, van een zgn. Italiaans dorpje noodzaakte. De prachtige hofkerk, een Italiaans juweel op Germaanse bodem, lijkt langs de Elbe net een op de oever gestrand vaartuig waarvan de slanke campanile als een mast is. Ze is nu volkomen gerestaureerd. Op de randbalustraden van het dakgebinte en in de nissen van de toren staan wel tachtig zandstenen beelden van kerkprinsen en apostelen, de meeste nu vervangen door kopieën, de oorspronkelijke werden door de Italiaan Mattieli uitgevoerd. De verrukkelijke, bijna 90 | |
[pagina 946]
| |
meter hoge klokketoren, waarin tussen de zuilen licht en lucht doorspelen, werd pas in 1755 voltooid. In het interieur met de herstelde witmarmeren vloer verdienen twee kostbaarheden een bijzondere aandacht: de houten kansel waarvan de kuip a.h.w. door een tros tussen de evangelisten spelende engelen wordt opgehouden, is een meesterwerk van de reeds genoemde Balthasar Permoser. Het Silbermann-orgel, het grootste en laatste van dit type, dat gelukkig tijdig ontmanteld werd en bewaard is gebleven, werd pas in 1751, een jaar na de dood van Bach, ingehuldigd. Heel wat andere namen van musici dan die van Bach zijn in die tijd met Dresden verbonden. Naast de Italiaan Francesco Veracini die vijf jaar lang in Dresden vertoefde, van 1717 tot 1722, moet ook Antonio Vivaldi (1669-1741) aldaar een rol hebben gespeeld. Een van zijn concerto's is bekend onder de naam Concerto van Dresden, maar er zijn ook andere Vivaldi-partituren in Dresden gevonden en misschien nog te vinden. Maar de musicus die een soort furore in Dresden kende was Johann Adolf Hasse. Reeds onder August de Sterke was hij kapelmeester benoemd, maar vooral onder de regering van August III werd hij de componist die in was. August III had twee passies: de jacht en de muziek, maar dan vooral de Italiaanse muziek en bepaaldelijk de opera. Hasse had geen moeite om de smaak van zijn vorst te vleien en in te volgen, zijn vrouw Faustina was trouwens een Italiaanse, een van de meest gevierde zangeressen van de tijd. Zo goed voglde Hasse die zuiderse smaak in dat de Italianen hem ‘il caro, il divino Sassone’ noemden, al was hij geen Sakser van geboorte. Zijn voornaamste tekstdichter was de toen beroemde Metastasio. | |
Kunstenaars in Dresden na 1750In 1749 kwam uit Italië een schilder aan die zich Canaletto noemde, maar in feite Bellotto heette. Hij had Venetië verlaten omdat hij daar niet op kon tegen de roem van zijn oom Canaletto wiens naam hij trouwens misbruikte. Bellotto heeft de dingen met een zo klaar oog bekeken dat zijn schilderijen kostbare tijdsdocumenten zijn. Op een gezicht op de puinhoop die na de Zevenjarige Oorlog van de Kreuzkirche overbleef, ziet men in detail hoe de werken gebeuren en welke steigers en machines werden gebruikt om de gehavende toren te herstellen. Bijzonder suggestief is ook het gezicht op de Neumarkt uit 1758. De paradekoets van koning August III, getrokken door zes paarden, steekt dwars het plein over. Sommige wandelaars groeten de vorst, anderen praten onverschillig door. Allen zijn | |
[pagina 947]
| |
net gekleed. Dat leert ons wel iets over de sociale toestand. Het hof liet zijn onderdanen toch een zekere vrijheid en welvaart. In alle tijden hebben schilders zich in Dresden thuis gevoeld. Ook de grootste Duitse romantici, C.D. Friedrich (1774-1840) b.v., die dikwijls de stad op zijn doeken heeft gebracht en Adrian Richter, die vooral het landschap rond Dresden heeft uitgebeeld. De eerste is in Dresden overleden, de tweede is er geboren. Runge verbleef in Dresden omstreeks 1801. Ook Spitzweg, de charmante Biedermeier, was bedrijvig in Dresden. Die Brücke, wieg van het expressionisme, is in Dresden onder impuls van vier ‘studenten’ ontstaan, onder wie Ernst Kirchner die, in een schilderij van 1908, op navrante manier de gezichten van de mensen in zijn Strasze in Dresden heeft geschilderd. Ook de literatuur heeft in Dresden haar deel gekregen. Goethe in Dichtung und Wahrheit, Kleist in zijn lofzang op Dresden, Andersen, Dostojevski en vele anderen hebben de stad geroemd. In de 19e eeuw was Dresden een trefpunt van literatoren, o.m. rond L. Tieck en zijn dochters die poëzieavonden organiseerden waar Eichendorff, Schlegel en anderen optraden. Schiller had aan de oever van de Elbe een buitenhuisje waar hij zijn Don Carlos schreef. De 19e eeuw bracht een derde bloeiperiode voor de muziek in Dresden. Chopin vertoeft er slechts vluchtig, Schumann een veel langere tijd, van 1845 tot 1850, en zijn vrouw Clara gaf er ettelijke concerten, vooral met muziek van haar man. Schumann componeerde hier, naast verschillende marsen (misschien door de revolutionaire toestand in Dresden ingegeven), zijn 2e symfonie, delen van het pianoconcert, de opera Genoveva, de toneelmuziek voor Faust. In een landhuisje aan de Elbe schreef Weber o.m. zijn Freischütz. Hij zorgde voor talrijke opera-uitvoeringen voor het (toen koninklijk) hof. Maar het is vooral Wagner die in Dresden een grote rol zal spelen, een dubbele. Hij had er contact met de revolutionaire krachten en moest in 1848 ijlings de stad ontvluchten, in gezelschap van de architect Gottfried Semper. In het hoftheater, door Semper in 1841 gebouwd, hadden verschillende premières van Wagners werken plaats, Rienzi, Der fliegende Holländer, Tannhaüser. Na de première van Die Meistersinger in München werd de opera in optimale condities in Dresden hernomen. Het is in de Lukaskirche van Dresden dat onlangs de opname van de opera werd verwezenlijkt o.l.v. Herbert von Karajan die daarvoor van de DDR-instanties alle faciliteiten kreeg. Na de brand van 1869 bouwde Manfred Semper, zoon van Gottfried, van 1871 tot 1878 een nieuwe schouwburg. | |
[pagina 948]
| |
Ook deze werd in 1945 verwoest. De nieuwste, uiterlijk volgens de plannen van Semper maar met een volkomen modern interieur, is zopas voltooidGa naar voetnoot2. Muzikaal is de stad Dresden ook onverbreekbaar met de naam Richard Strauss verbonden. Het mocht niet in Wenen, het mocht in Dresden: de première van Salome (1905), naar het drama van Oscar Wilde. Enkele jaren later had hier ook de eerste opvoering van Der Rosenkavalier plaats (1911). Dat was het eindfeest, aan de einder stapelden zich de wolken op van de naderende catastrofe. Het einde van een tijd, de onverbiddelijke tijd waaraan mensen en dingen ten onder gaan. Dat voelde ook de vergrijzende Marschallin, die in de Ie acte van de opera de weemoedige monoloog zingt over ‘Die Zeit, die ist ein sonderbar “Ding”, auf einmal da spürt man nichts als sie...’ Nog is de muzikale rol van Dresden niet uigespeeld. Weer zingt het beroemde knapenkoor in de Kreuzkirche: een ongelukskerk. Ze brandde af in 1491, werd door de Pruisische artillerie stukgeschoten in 1760 tijdens de Zevenjarige Oorlog: dat heeft Frederik de Grote op zijn geweten. Andermaal verwoest in 1945 en nu wederopgebouwd, van binnen leeg maar van een nieuw orgel voorzien. De Staatskapelle, misschien ooit het beste orkest van Europa, werd bijna onmiddellijk na de oorlog opnieuw samengesteld. Ook de Dresdner Philharmonie, die haar eerste concerten met aardappelen liet betalen, is weer bedrijvig. Dresden leeft, al is het niet meer hetzelfde. | |
Mijmerend op een brugVan op de klokketoren van de hofkerk heeft men aan de ene kant een panoramisch uitzicht over de herbouwde stad, aan de andere kant op de vallei van de Elbe die hier, als een groet aan de stad, een sierlijke bocht maakt. De bruggen van Dresden! De mooiste is wel de Augustusbrücke, ondanks de wijzigingen die ze onderging. Ze is nu omgedoopt in Georg Dimitrov Brücke, maar wat heeft de linkse idealist ermee te maken? In Firenze spaarden de Duitsers de verkeerde brug, de Ponte Vecchio, want de Ponte Trinita met haar prachtige boog, misschien naar een tekening van Michelangelo, is, louter artistiek gezien, wel de meest waardevolle. In Dresden bleef evenmin de mooiste gespaard: minder nog dan in 1813, toen de brug, na de terugtocht van Napoleon, voor de neus van de Russi- | |
[pagina 949]
| |
sche parlementairen werd stukgeschoten. Tal van kunstenaars hebben zich laten inspireren door deze brug met haar elegante boog, haar fijn gekartelde reling, de ritmische uitkragingen tussen de slanke arcaden. Bellotto heeft haar verschillende malen geschilderd, ook de romantische Caspar Friedrich die in Dresden heeft gewoond, de schilders van de groep Die Brücke, wellicht een symbolische naam. Kokoschka, die bijzonder van die brug hield, schilderde haar vele malen, op verschillende uren, bij wisselende lichtinvallen. Niemand heeft als hij het zeldzame blauw dat over de Elbe hangt weten vast te leggen. De zuidelijke hangbrug zonder pijler, op het einde van de vorige eeuw door ingenieur Klopcke gebouwd, kreeg de naam ‘Blaues Wunder’. Een wonder, technisch is ze dat zeker. En bij wonder gespaard maar tegen wil en dank. De SS-troepen hadden het opblazen tot het laatste ogenblik uitgesteld om hun uittocht naar het Oosten mogelijk te maken. Een roekeloze telefonist sneed de draden door en het ‘wonder’ bleef ongedeerd.
Sinds lang zijn uit het huidige Dresden de geur van de lijken en de rook van het puin verzwonden. Behalve de symbolische ruïne van de Frauenkirche zijn alle verwoestingen opgeruimd, de slachtoffers hebben de waarheid bevestigd van de tekst die op de 450 jaar oude Dresdner Totentanz te lezen staat: ‘Ihr seid nun alle gleich...’. In de filialen van de Dresdner Bank al over de wereld wordt het geld weer op- en afgeteld. Maar de herinnering brandt voort, of opnieuw, bij de schaarser wordende overlevenden, bij de lectuur van de geschriften van David Irving, van Max Seydewitz, van Möbius, van Lothar Kempe en anderen, of bij het zien van het werk van kunstenaars: het droeve schilderij De dood van Dresden van de door de nazi's geweerde Lachnit, of de sarcastische triptiek van Hans Grundig, Het duizendjarige rijk, een satire op een nooit verwezenlijkte wandroom, in de Galerie Neue Meister opgesteld. Gerhart Hauptmann eindigde zijn Elegie op Dresden met een verwijt aan God: ‘Gott möge die Menschen mehr lieben, läutern und klären zu ihrem Heil als bisher’ - God moge de mensen meer liefhebben, louteren, inzicht geven tot hun heil dan tot nog toe. Maar die naam van God is aan alle kanten al genoeg misbruikt: ‘Gott mit uns’, ‘God bless you’, ‘Allah el Allah’! Op elke tafel waar militair of politiek getwist of beslist wordt, mocht, als vermaning, de ontstellende Christuskop in staal staan, gemaakt uit de motorfragmenten van een tijdens de oorlog te pletter geschoten bommenwerper, en die nu in de herbouwde kathedraal van Coventry meewarig toekijkt en zwijgend vraagt dat de kruisiging van de mensen door de mensen ophoude. |