Streven. Vlaamse editie. Jaargang 52
(1984-1985)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 826]
| |
Racisme: een uitzichtloze ziekte?
| |
[pagina 827]
| |
duidelijk. In inleiding en slot wordt het probleem uitvoerig gesitueerd. De bundel laat immigranten aan het woord over hun ‘dagelijkse portie vernedering’. Het racisme van vandaag wordt in verband gebracht met het vroegere kolonialisme. Justitie, overheidsbeleid en media worden op racisme getoetst. Een hoofdstuk is gewijd aan de Centrumpartij en de antifascismebeweging. Het enige vertaalde artikel betreft het ‘nieuwe’, salonfähige racisme, met Engeland als voorbeeld. Maar om te beginnen wil het boek een poging tot diagnose ondernemen. | |
DiagnoseHoe kan in een beschaafd, zich als verlicht beschouwend land met een luid verkondigde afkeer van het fascisme, brand gesticht worden in moskeeën en bij Marokkaanse gezinnen? Hoe kan in een land als Nederland de Centrumpartij gedijen? De moeilijkheid van de diagnose begint al bij de naamgeving. Hoe moet men de slachtoffers van racisme noemen? ‘Buitenlanders’ wordt dikwijls als scheldwoord gebruikt en is ook niet juist (Nederlanders van Surinaamse afkomst worden er ten onrechte toe gerekend), ‘“etnische minderheden” wordt soms als denigrerend ervaren... “etnische groepen” klinkt nogal vaag, “allochtonen” is een keurige, maar tamelijk bureaucratische term die overigens ook door de Centrumpartij wordt gehanteerd...’ (14-15). Het probleem is niet alleen zo complex omdat men uiteenlopende realiteiten één enkele naam wil geven, maar ook door de heel begrijpelijke lichtgeraaktheid van de slachtoffers, die vrijwel elke term geregeld in een negatieve context horen gebruiken. In principe (maar allerminst consequent) wordt in het boek gekozen voor ‘buitenlanders’, maar dan steeds tussen aanhalingstekens. Voor het centrale begrip ‘racisme’ is de moeilijkheid nog groter. Hier gaat het niet om de naam, maar om de inhoud. Wat is racisme, en wat niet? We kunnen allemaal concrete voorbeelden van racisme noemen die wij zelf hebben meegemaakt, en van historische wreedheden met racistische inslag. Maar een definitie vinden die racisme ondubbelzinnig van nietracisme scheidt, is veel moeilijker. ‘Ontmenselijking, dat is inderdaad de essentie van racisme. De ander... wordt niet langer waargenomen als een individu... maar als ‘exemplaar’, als specimen van een verafschuwde of verachte soort, waarvan de veronderstelde kwalijke kenmerken min of meer automatisch aan het individu in kwestie worden toegeschreven’ (12). Hier wordt inderdaad een essentiële voorwaarde van racisme genoemd, | |
[pagina 828]
| |
maar niet van racisme alleen: de beschreven houding kan ook gelden tegenover de jeugd, de arbeiders, de dokwerkers, enzovoort. De definitie zegt overigens niets over concreet gedrag. Anet Bleich gaat zeer ver: ‘Toch zou ik de stelling willen verdedigen dat de klacht over een door ‘hullie’ slecht onderhouden trappenhuis, en de gaskamer, de twee uitersten zijn van één racistisch universum’ (11). Het is inderdaad mogelijk ‘dat er binnen het racistische denken en handelen een logica zit die in principe van minder naar zeer extreem leidt’, maar in de praktijk komt het gelukkig vrijwel nooit tot die extremen. De agressie die velen in hun dagelijks leven opstapelen, zoekt een verbale uitweg in opspringen tegen bijvoorbeeld vrouwen, werklozen en ‘buitenlanders’, maar blijft daartoe beperkt. Het gevaar is niet denkbeeldig dat de generalisering aan de kant van de tegenstanders ook hen die vrij onschuldige uitingen op hun geweten hebben, marginaliseert en de valse indruk wekt dat ook zij eigenlijk thuishoren in het kamp van de echt racistische partijen zoals de Centrumpartij of het Front National (‘Wij zeggen wat iedereen denkt’). Het is dus niet precies af te bakenen wat racisme is. Weten we dan beter wie racisten zijn? Ook dat niet. Racisten komen zelden expliciet voor hun mening uit. De tegenstanders weten dat, en proberen racisme op te sporen. Hun ijver leidt soms tot overdrijving. Zoals het in de Koude Oorlog goed stond, iedere andersdenkende ‘communist’ te noemen, zijn nu ‘fascist’ en/of ‘racist’ passe-partouts waarmee men in uit de hand lopende discussies tegenstanders doodverft. Omdat de strijd tegen het racisme vrij algemeen als belangrijk en sympathiek wordt erkend, ontstaat de neiging al-wat als onrecht ervaren wordt, racistisch of fascistisch te noemen (deze begrippen vallen trouwens niet altijd samen, zoals in het boek zelf erkend wordt voor het Italiaanse fascisme en gedeeltelijk voor de Nederlandse NSB): ‘seksisme, homohaat, overheidsrepressie tegen krakers en andere activisten, kortom, wat eigenlijk niet?’ (156). Vele activisten willen alleen maar absolute zuiverheid in de leer, bekommeren zich bij voorkeur om de ‘ontmaskering’ van tegenstrijdigheden of verborgen racisme in de grote politieke partijen en bij de gemiddelde Nederlander, en vinden de onvermijdelijke marginalisering die daaruit voortvloeit dus eigenlijk prettig. ‘Dat in de massale weerklank die antifascistische en -racistische opvattingen potentieel hebben nu juist de voornaamste kracht van de beweging zou kunnen liggen, wil er bij veel radicale leden van antifascisme-comités nog altijd niet in’ (158). In het boek wordt dus gepleit voor een duidelijke scheiding van racisme en andere vormen van onderdrukking, al is het dan vooral om tactische redenen: alleen op die manier is een breed front van vrijwel alle partijen mogelijk dat door zijn | |
[pagina 829]
| |
consensus het racisme echt een halt kan toeroepen. Dan rijst echter de vraag of dit ‘racisme’ meer is dan een heel vaag begrip, waarmee je in de praktijk niet zoveel kunt beginnen. Welke uitingsvormen vertoont het racisme? Het boek wijst op het verband tussen (interne) vooroordelen en (veruiterlijkte) discriminatie en beklemtoont de ‘hardnekkige interne logica’ van de stereotypen (17); de vraag is waarom ‘over elke groep specifieke maar aantoonbaar onjuiste beweringen (worden) gedaan, en andere, evenzeer onjuiste... nooit. De meest farouche antisemiet, die bereid is de joden voor vrijwel alles wat lelijk is uit te maken, zal nooit zeggen dat joden notoire dronken luiaards zijn’ (13). Deze irrationele clichés worden vaak niet uitgesproken, soms alleen in intieme kring verspreid, of alleen bij speciale gelegenheden in het openbaar geuit: cafébezoek of feest situaties, vooral alcoholisch begeleid, maken de tongen losser. Is dat al racistisch? Of begint racisme pas als er een lid van de beoogde groep aanwezig is, als de bedoeling duidelijk het kwetsen van die ander is? Een volgende stap is uiteraard de omzetting van de irrationele overtuigingen in discriminerend gedrag: het rijke gamma vernederingen waaraan de slachtoffers zijn blootgesteld, en de bijkomende vernedering omdat de ‘weldenkende’ burger of agent het allemaal niet zo erg vindt. Het slachtoffer is dan vlug geneigd de talrijke frustraties te veralgemenen en de oprispingen van de tegenstander als een onderdeel van een samenzwering te beschouwen. Discriminatie wordt dan gezien als een structureel element van de maatschappij: er bestaat een soort samenzwering waaraan heel de blanke maatschappij deelneemt, en de overheid bekrachtigt ze wettelijk. Deze opvatting is impliciet aanwezig in het artikel van Barker over Engeland: uit parlementaire debatten zou blijken dat Labour medeplichtig is door afzijdigheid en de Conservatieven de principes van het nieuwe racisme belijden. In Nederland is de overheid ‘net zo goed uitdrukking van het racisme zoals zich dat voordoet in de samenleving. Er zijn racisten bij de politie, er is geen enkele reden om aan te nemen dat discriminatie zoals die zich voordoet in de rest van de samenleving zich niet zou voordoen binnen overheidsorganen. De Tweede Kamer bestaat alleen uit witte mensen, de regering ook, de meeste gemeentebesturen, de rechterlijke macht’ (110). Deze witte mensen begrijpen niet wat racisme is - zij zijn immers nooit het slachtoffer - en worden zelf gemakkelijk racisten. De Vreemdelingenwet is daarvan de officiële bekrachtiging; concrete gevallen bewijzen de verdenking. De Molukse jongen Kerwin Duinmeyer werd vermoord door een blanke, een Molukse jongen vermoordde omstreeks dezelfde tijd een blan- | |
[pagina 830]
| |
ke. ‘Maar die Molukse jongen werd door de rechter toerekeningsvatbaar verklaard, in tegenstelling tot de jongen die Duinmeyer had neergestoken. Dus de jurisprudentie die er is, stemt niet hoopvol’ (50). Op die manier komt een fataal gevolg van het racisme aan het licht: de generalisatie aan de kant van de verdrukkers veroorzaakt een generalisatie aan de kant van de verdrukten. Twee rechtszaken zijn nooit identiek, maar ze worden verbonden tot één bewijs van racisme. Uiteindelijk worden alle blanken als racisten beschouwd en hun maatschappelijke organisatie - van agent tot regering - als de institutionalisering van het racisme. De agressieve en veralgemenende onverdraagzaamheid van een aantal blanken leidt tot een begrijpelijke, maar ook betreurenswaardige, defensieve onverdraagzaamheid van de slachtoffers en hun woordvoerders. Ook in dit boek vinden we zulke veralgemeningen: er is b.v. sprake van het ‘Britse bewustzijn’ (81), en de Nederlanders wordt een collectieve schuld aan het kolonialisme aangewreven (54). Goed bedoelde maatregelen tegen het racisme worden als pro-racistisch uitgelegd. ‘De Centrumpartij die veel te maken heeft met het toenemend racisme is lange tijd doodgezwegen’ (141), maar had de pers dat niet gedaan om de partij zo weinig mogelijk reclame te bezorgen? Wie in een wetsontwerp de achterstand van buitenlandse kinderen in het onderwijs door culturele factoren wil verklaren - het is toch evident dat gebrek aan kennis van het Nederlands en van heel onze levenssfeer belangrijke factoren zijn, daarmee wordt toch helemaal niet gezegd dat de eigen cultuur van het kind minder waard zou zijn - ‘velt een negatief oordeel over die cultuur’ (59). Deze manier van denken maakt de kloof tussen de twee groepen alleen maar groter en marginaliseert diegenen die de integratie willen bevorderen. Natuurlijk hebben de slachtoffers redenen om de ‘anderen’ te wantrouwen: er is een holocaust geweest. Hun angst voor de institutionalisering van het racisme is dan ook gegrond. Zo wordt bijvoorbeeld terecht gewezen op veranderingen in de Nederlandse samenleving die te denken geven. Voor de oorlog liep de NSB uiteindelijk vast op de ideologische zuilen, die nog zoveel invloed hadden dat ze hun aanhangers moreel konden beletten voor de NSB te stemmen; nu ontbreekt dat morele gezag, en dat kan de Centrumpartij in de kaart spelen. Maar anderzijds leidt die angst tot bevreemdende, zelfs lachwekkende uitspraken: de relatie Sinterklaas-Zwarte Piet wordt een schoolvoorbeeld van racisme, en ‘in feite is dat net zoiets als wanneer er tegen joden wordt gezegd: nou Auschwitz hebben we gehad, laten we daar nou niet meer over zeuren’ (47). Auschwitz en de Sint op één lijn... Blanken mogen dan ook nooit ‘buitenlanders’ de les spellen: | |
[pagina 831]
| |
als Nederland de Surinaamse dictator-moordenaar Bouterse geen geld meer geeft, is dat toch een uiting van paternalisme. Het probleem is ontzaglijk, de concrete uitingen ervan zijn vreselijk. Het racisme van de verdrukker leidt tot verstarring bij de verdrukten. De kwestie is zo emotioneel geladen, dat het zelfs een hachelijke onderneming wordt er een ondubbelzinnige naam aan te geven. Alles wordt als een poging tot verdrukking beschouwd. De rijen worden krampachtig gesloten. | |
Therapie?Hoe geladen het probleem ook is, het moet opgelost worden. Hoe kan dat gebeuren? De niet-spectaculaire, dagelijkse omgang van de verschillende groepen in hun wijk is misschien nog de minst geregistreerde, maar meest efficiënte vorm. Een originele variant is de ‘kroegentocht’: activisten begeven zich onder de stamklanten van het café en proberen hen ervan te overtuigen hoe dom hun racistische praatjes aan de tapkast zijn. Er moet een nieuwe mentaliteit groeien, en daarin spelen de media een sleutelrol. De aanpak is niet goed, vindt Aukje Holtrop in het stuk over media en racisme. De journalisten zijn in overgrote meerderheid blank, begrijpen ‘dus’ de problemen niet, zijn ongeïnteresseerd of onwennig, en benaderen de kwestie verkeerd. ‘Als er al aandacht aan etnische groepen wordt besteed, dan gebeurt dat meest in een conflictueuze context’ (138). Afgezien van het feit dat de media vrijwel altijd vooral in conflictsituaties geïnteresseerd zijn, lijkt de oplossing die hier voorgesteld wordt - ‘De media zouden veel kunnen doen, ze zouden een factor van belang kunnen worden in de strijd tegen het racisme’ (147) - wel heel betwistbaar. Over welke media gaat het precies? Is er een verschil tussen het geschreven en het gesproken woord, tussen staatstelevisie en zuilentelevisie? En moeten de media gewoon verslag uitbengen, of een poging doen hun publiek te bekeren? Als dit laatste het geval is: op welke gebieden? Er zijn immers nog tal van andere groepen met problemen. Moeten alle uitingen van racisme in interviews, in lezersbrieven worden geweerd? Slaan we dan niet de weg van de censuur in? Ook van de justitie wordt hulp verwacht. Maar in hoeverre is deze sector van de maatschappij al door racisme besmet? (cfr. het geval-Duinmeyer). Er zijn gevallen waarin racisme veroordeeld is (36), maar de indruk overheerst dat klachten niet ernstig genomen worden. De voorbeelden zijn niet overtuigend: probeert iemand die zich aan racisme schuldig heeft | |
[pagina 832]
| |
gemaakt, de zaak in der minne te regelen, dan wordt hij al gauw beschuldigd van gevoelloosheid en erger. En ‘soms is de juridische bijl te bot. Racisme spreekt vaak uit de sfeer waarin het zich manifesteert, minder uit de openlijk kwetsende opmerkingen’ (131) en hoe kan men een ‘sfeer’ vervolgen? De titel van het hoofdstuk waarin de justitie wordt behandeld, is in ieder geval uiterst negatief-generaliserend: ‘Justitie geeft niet thuis’. Biedt staatsdirigisme uitkomst? Ook hier dezelfde dubbelzinnigheid: hoe kan een overheid die zelf naar racisme zou overhellen, maatregelen tegen het racisme nemen? De logica komt met de eigen retoriek in botsing. Voorgesteld wordt, alle restricties die samenhangen met de Vreemdelingenwet, op te heffen. ‘Dat betekent kiesrecht voor buitenlanders, niet alleen op gemeenteraadsniveaus, maar op alle niveaus, dat betekent gelijke rechten op de arbeidsmarkt... dat betekent gelijke kansen op de woningmarkt’ (114). Opvallend is hier de vermenging van maatregelen op politiek en economisch vlak. Op economisch vlak is inmenging van de staat immers veel problematischer. Andere voorstellen zijn het toekennen van de dubbele nationaliteit, en ‘positieve discriminatie’: de benadeelde groepen moeten een streepje voor krijgen, bijvoorbeeld bij sollicitaties en toewijzing van woningen. De gedachte is begrijpelijk genoeg, de beoogde groep is immers al zo vaak gediscrimineerd, terwijl de discriminatie zelden te bewijzen valt. Maar zal een openlijke bevoordeling geen spanningen veroorzaken? Zal de blanke bevolking zich dan niet op haar beurt benadeeld voelen, en zal daardoor het racisme niet groter worden? De repressieve maatregelen die voorgesteld worden, zijn al even betwistbaar. Moeten politieagenten die lid zijn van de Centrumpartij ontslagen worden? Beroepsverbod is gevaarlijk, het kan misschien ook in heel andere situaties worden toegepast. Kan de Centrumpartij worden verboden? Dat zou een gevaarlijk precedent zijn, het zou door sommigen ook tegen andere partijen ingeroepen kunnen worden. Geregeld duikt de vraag op naar staatsinterventie om wantoestanden te bestrijden, maar te weinig vraagt men zich af of daarmee geen andere wantoestanden worden binnengehaald. Vaak zijn het dezelfde mensen die in de racisme-kwestie om staatsinterventie vragen en in andere gevallen staatsinterventie als onaanvaardbaar paternalisme afwijzen. De meest extreme vorm van reactie tegen het racisme is geweld. In mei 1984 b.v. joegen anti-racisten ‘met stokken, kettingen, riemen, rookbommen en stenen’ (149) een congres van de Centrumpartij uit elkaar. Daarmee is de kring gesloten. De verbale en soms ook materiële agressie van de racisten lokt geweld uit van de tegenpartij. De knokploegen, die herinneringen oproepen aan onzalige tijden, staan nu wel aan de andere kant, | |
[pagina 833]
| |
maar ze verschaffen de Centrumpartij een gedroomde aanleiding om zelf geweld te gebruiken en bovendien vervreemden ze de gemiddelde Nederlander van hun acties. Er ontstaat een spiraal van geweld waarvan niet te voorspellen is waarop ze uitloopt en wie er het grootste slachtoffer van wordt. De voorgestelde oplossingen hebben nadelen of zijn zelfs ronduit slecht, omdat ze er in eerste instantie op neerkomen dat men zich in het eigen getto terugtrekt en van daaruit de als vijandig ervaren buitenwereld bestookt met overdreven, betwistbare en onrealistische eisen. Ondertussen gaan de kansen op integratie verloren. Terwijl integratie het enige alternatief is dat op lange termijn een oplossing kan bieden. Pas wanneer blanken en ‘buitenlanders’ met elkaar samenleven, verder kijken dan de kleine en grote krenkingen, positief met elkaar samenwerken en daarvan op zo ruim mogelijke schaal een gewoonte maken, is er een uitweg mogelijk. Alleen op die manier kan de verkrampte emotionaliteit, die zo sterk uit dit boek spreekt, overwonnen worden. Nederlands racisme laat goed zien hoe de heksenkring van het racisme ontstaat. De blanke verzamelt in zijn leven tegenslagen en frustraties, die hij omzet in agressie tegen het in de buurt of op het werk aanwezige, meestal weerloze slachtoffer: de ‘buitenlander’. Deze stapelt de vernederingen op, transfereert ze van het individuele naar het structurele vlak, meent dat alle instanties hem treiteren en is bij voorbaat wantrouwig jegens alle goed bedoelde pogingen het racisme een halt toe te roepen. Hij trekt zich terug in zijn getto, valt van daaruit de vijand aan, en stelt tegenstrijdige of onrealistische eisen, die het onbegrip of de polarisering alleen maar vergroten. Uit deze sfeer ontstaan boeken als Nederlands racisme, Op lange termijn kan deze houding niet alleen geen oplossing bieden, ze is ook gevaarlijk. Minder krampachtigheid, meer positieve ingesteldheid - steeds opnieuw beginnen, steeds opboksen tegen onbegrip en vernederingen: het lijkt een bovenmenselijke opgave, maar het is de enige mogelijkheid om mensen in vrede te laten samenleven. |