Streven. Vlaamse editie. Jaargang 52
(1984-1985)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 799]
| |
John Fuller, Flying to nowhere
| |
[pagina 800]
| |
het schrift en de wiskunde, van handelaars en dieven, van reizigers en begrafenisondernemers, genoot een slechte faam: hij schepte te veel plezier in zijn werk. Het leven is geen carnaval, de joker geen koning, en als dat al het geval was, dan toch maar voor één dag in het jaar. Het grootste gevaar dat Hermes verspreidt, is zijn afwijzing van elke identiteit. De goden verdenken hem, omdat ze hem niet kunnen denken: hij heeft geen plaats in hun wereld. Niet alleen omdat hij voortdurend op reis is, maar vooral omdat hij in zijn geschriften de wereld op zijn kop zet. Schrijven en reizen hangen samen: beide worden getekend door afwezigheid en door een opschorting van identiteit. Ze zijn dan ook onbeheersbaar en vormen een bedreiging voor elk systeem. Voor ik de kenmerken van Hermes op de thematiek van Flying to nowhere betrek, volgt eerst nog een samenvatting. Het boek is moeilijk na te vertellen: bij een eerste lectuur lijkt het een bijna lukrake opeenstapeling van macabere scènes. Op een afgelegen eiland bij de kust van Wales wordt een onderzoek ingesteld naar het lot van verdwenen pelgrims. De detective die het onderzoek leidt, heet Vane: hij komt in opdracht van de bisschop en is vergezeld van een knecht je Geoffrey. Bij hun aankomst op het eiland is Vane's paard - Saviour heet het, Heiland - op de rotsen te pletter gestort; het zal, opgevreten door de maden, langzaam in zee wegrotten. Het speurderswerk brengt gaandeweg aan het licht dat de pelgrims die aan de bron van de heilige Lleuddad op het eiland hun toevlucht zochten, niet zomaar vermist zijn, maar omgekomen in het miraculeuze water. De lijken worden door de abt gedissecteerd, hij is op zoek naar de locatie van de ziel (‘Waar is het privévertrek van de regerende geest?’ (51)). Bij de abdij bevindt zich een hoeve, die beheerd wordt door vrouwen. Tijdens zwoele zomernachten vertellen boerenmeisjes, onder wie Gweno en Tetty, elkaar op de hooizolder vreemde droomverhalen. Gweno zal later een rol spelen in de initiatienacht van een novice. Tetty begint een sprookjesachtige vriendschap met Geoffrey; samen dromen ze van een ander leven, weg van het eiland: ‘Waar gaan we heen?’ - ‘Zomaar ergens’ - ‘Zomaar ergens is nergens’ (89). Eerder had ook Gweno al gedroomd: ‘Ik heb vleugeltjes en ik vlieg weg’ - ‘Waar vlieg je naar toe?’ - ‘Nergens naar toe. Ik ben gewoon bezig mezelf te worden’ (31)Ga naar voetnoot3. Het eiland wordt beheerst door de abt. Deze leeft in een gesloten wereld, | |
[pagina 801]
| |
rotsvast gebouwd op de zekerheden van de onmiddellijke identiteit. Daarvan getuigen vooral zijn Cartesiaanse speculaties en experimenten. Zoals Descartes lokaliseert hij de ziel in de pijnappelklier en is hij overtuigd dat God de eeuwige, algemeen geldige wetten van de natuur naar eigen goeddunken kan wijzigen; anders zou God immers gebonden zijn aan de door hem zelf ingestelde wettenGa naar voetnoot4. Vanuit een dergelijke gesloten filosofie ontkent de abt elke verandering. Verandering negeert de volheid van het leven waar hij verbeten in gelooft, en staat gelijk met dood. Zelfs de bedevaart wordt door de abt begrepen niet als een tocht naar vernieuwing, maar als een voltrekken van de dood in het leven. Die filosofie ontwikkelt zich tot een wansmakelijke, berekenende betweterij. De lijken van de pelgrims mogen gebruikt worden voor dissectie, want een pelgrim gaat toch maar op weg om te sterven. Dat de lijken of graven van de verdwenen en nimmer teruggekeerde pelgrims onvindbaar zijn, is niet zijn schuld: een pelgrimstocht heeft immers geen bestemming. Wie zonder bestemming is, is voorbestemd voor de abt en zijn despotische necropsie. Tegelijk slaat zijn absoluut vasthouden aan de volheid en identiteit van het leven op een paradoxale manier om in een verzaken van het leven en een speculeren op de dood. | |
Reizen en schrijven is stervenDan is het ook niet verwonderlijk dat de abt een fervent tegenstander is van reizen en schrijven. Het uitstel dat het reizen kenmerkt, moet in zijn filosofie onmiddellijk teniet worden gedaan; het volle leven verdraagt geen uitstel: wie op reis gaat en zo een wig drijft in het leven, sterft. Altijd opnieuw slaat zijn filosofie van de identiteit en van de onwrikbare polariteiten onverbiddelijk toe. Uitstel als een uiteenzetting en uithouden van tegenstellingen valt ten prooi aan zijn onbetwijfelbare zekerheden en drang naar beheersing. Deze hele filosofie wordt door de abt uitdrukkelijk verwoord in zijn jaarlijkse preek. Schrijven en reizen worden er over eenzelfde kam geschoren. | |
[pagina 802]
| |
‘The desire to fly is a false desire of parting from the earth’ - ‘Het verlangen te kunnen vliegen (is) een vals verlangen om te scheiden van de aarde’ (77). ‘Wat is de verzoeking die iedere monnik achter zich moet laten? Het is de verleiding te willen vliegen’ (78). Ook spreken en paren brengen in hun relatie met de ander de zelfgenoegzaamheid en zelfstandigheid van de identiteit aan het wankelen: ‘Gedenkt dat wie zich uitput bij vrouwen (spending with women) een poging doet om te vliegen... Gedenkt dat het uiten van vreemde woorden die verwaaien in de wind een poging is om te vliegen. Een man die zijn stilzwijgen niet weet te bewaren is een man die wil vliegen’ (78). Zo houdt de abt een pleidooi niet alleen voor onbeweeglijkheid, maar ook voor zwijgen en ‘self-breeding’, een plantaardige vorm van autogamie of zelfbevruchting. De abt ontpopt zich aldus als de aartsvijand van Hermes en uiteraard gaat zijn afwijzing van schrijven en reizen hand in hand met de verwerping van Hermes' karaktertrek bij uitstek, de lach. Immers, de lach ontspringt waar alle zekerheden doorbroken worden. Volgens de abt kan de poging tot vliegen slechts uitmonden in ‘meaningless laughter’, zinloos gelach, dat in zijn zinloosheid apocalyptische dimensies aanneemt: waar de begeerte om te vliegen (om te schrijven en te paren) zich verspreidt, staat de wereld op zijn kop: ‘Er ontstaan schaduwen door geen vuur geworpen’ (78), ‘shadows cast by no fire’. Uiteindelijk is deze bestrijding van de begeerte om te vliegen, te schrijven en te paren, niets anders dan een bestrijding van de begeerte naar de ander, of van de begeerte tout court. De gelovige begeert niet, maar gedenkt zijn stoffelijkheid, die volkomen inert is. Dat leidt onvermijdelijk tot de negatie van alle leven: altijd opnieuw slaat de verdediging van de eens en voorgoed voltooide identiteit en de verwerping van elke alteriteit om in totale verstarring en dood. De tegenstelling tussen de abt en Hermes blijkt verder uit de geliefkoosde metafoor van de abt: niet de reis-, maar de huismetafoor (37). De ziel zwerft niet, maar heerst: het huis dat zich onder haar heerschappij bevindt, is het lichaam. De ware gelovige gaat niet op reis; hij heeft nergens iets te zoeken, maar woont thuis in de vanzelfsprekendheden van het weten. In de economie van de abt haalt de huishoudkunde die eigendommen beheert het van de avontuurlijke gokkerij die zich op vreemde paden waagt en zichzelf op het spel durft te zetten. | |
[pagina 803]
| |
Reizen en schrijven is levenDe abt droomt van een toestand waarin reizen, paren en schrijven gebannen zijn. Deze droom van een oorsprong zonder alteriteit wordt in Flying to nowhere ontmaskerd. Zelfs de oorsprong, zelfs het meest natuurlijke, wordt gekenmerkt door schriftuur. Schrijven is eigen aan de natuur zelf. De natuur schrijft zichzelf neer en krijgt in die schrijfakt (een) betekenis. Voorbeelden hiervan zijn in de novelle legio: de zonnestralen zijn inscripties in het boek van de akker: (‘het maaien van de meisjes) is als het krassen van het mes over beschreven perkament (...). Het veld is het boek der natuur dat opnieuw zal worden volgeschreven door onze broeder de zon’ (7); het mos dat in constellaties op de rotsen groeit, heeft er vreemde tekens gekrabbeld (‘korstmos in willekeurige krabbels’, 55). Het leven vormt geen geheel, maar is versnipperd in fragmenten waaraan elke lectuur tekort doet. Het mooist komt dit tot uitdrukking in de beschrijving van de naakte Gweno: ‘De tekenen van haar sekse stonden op haar onschuldig lichaam als de interpunctie die betekenis verraadt in een onbekende taal’ (69). Het lichaam is een tekst waarvan door de interpunctie van de geslachtsdelen die het merken, de betekenis ontcijferd wordt in een lectuur. Betekenis is het effect van een schriftuur waarin niet alleen woorden, maar evenzeer leestekens en spatiëringen een rol spelen. Wat een tekst zonder leestekens is, demonstreert Fuller in een brief van een ongeletterde pelgrim aan zijn broer (24-27). Waar hij daarentegen een zinnetje als ‘Ble caiff nhad gysgu?’ citeert (83), laat ook voor een Welsh-onkundige het vraagteken nog altijd zien dat het om een vraag gaat. Het geschreven boek van de natuur wil gelezen worden. Voor het meisje Tetty zijn de paddestoelen geen voorbeeld van zelfbevruchting, zoals in het sermoen van de abt, maar van een veranderend leven, van een leven dat zich neerschrijft en een lectuur vereist. Ze leest en verzamelt dan ook paddestoelen, zoals ze zelf verlangt door Geoffrey gelezen en geplukt te worden. ‘...En samen hadden ze champignons gezocht (...) Ze vroeg zich af of alle plotselinge veranderingen zo vergankelijk waren als deze naakte, bleekroze, half ontkrulde wezentjes, die zo spoedig zwart en beurs werden als je ze niet vlug plukte, en de ontluikende knopjes van haar eigen lichaam zeiden haar dat het niet altijd zo was (...) Ze voelde een hunkerend verlangen om te worden geplukt’ (84-85). Ze verbaast zich alleen over Geoffrey's onervarenheid in het lezen: ‘(Ze) verwonderde zich over Geoffrey's onervarenheid als hij vol trots afstoof op stenen, plukjes wol, schapebeenderen, margrieten en alles wat wit leek op de afstand van een huis’ (84-85). | |
[pagina 804]
| |
Schrijven (en lezen), seksualiteit en reizen zijn niet alleen onvermijdelijk, ze zijn ook noodzakelijk. Alleen in het schrijf- (en lees-)proces komt zelfverwerkelijking tot stand. Het leven is een reis die nergens heen leidt. Toch is er buiten deze doelloze reis geen leven. De innige verbondenheid van de dood met dit leven-in-uitstel wordt door de meisjes Gweno en Tetty in wonderlijke gesprekken verwoord. Het mooist in de boven reeds geciteerde en nu vollediger weergegeven droomdialoog: ‘Ik ga dood’ - ‘Ga je dood, Gweno? Wat naar!’ - ‘Doet het pijn, Gweno?’ - ‘Nee, het is heerlijk en ik voel hoe de adem van de wind me zachtjes ronddraait (...) Ik blijf helemaal zuiver en nieuw achter, en nu ben ik dood en ik heb vleugeltjes en ik vlieg weg. Zie je wel?’ - ‘Ja, we zien je wegvliegen. Waar vlieg je naartoe?’ - ‘Nergens naar toe. Ik ben gewoon bezig mezelf te worden’ (31). Hun versie van de legende van de heilige Lleuddad en het ontstaan van de miraculeuze bron op het eiland verschilt dan ook van die van de abt. Voor de abt werd de heilige, die zo'n dorst had dat hij weldra zou sterven, door een vogel verleid om te vliegen. ‘Maar zolang hij wenste dat hij een vogel was, bleef het droog op het eiland (...) Toen viel Lleuddad op de verdorde aarde om te sterven en hij wenste niet langer dat hij een vogel was; en daarop viel de vogel dadelijk ter aarde, en waar hij neerviel, brak de grond open en een bron borrelde op... (77). Volgens de boerenmeisjes verliep het helemaal anders: ‘De Heilige was moe en dorstig want hij kwam van ver overzee. En toen vond hij een vogeltje in zijn nest dat even uitgedroogd en zwak was als hij (...) En de Heilige stampte op de rots zodat de rots openbarstte en wat kwam eruit? Een bron met koel, helder water’. En het vogeltje kon weer vliegen (33-34). De abt veroordeelt het vliegen, in het verhaal van de meisjes helpt de heilige het vogeltje weer te vliegen. Misschien klinkt in de versie van de meisjes iets door van het bijbelse verhaal over Mozes die water uit de rots sloeg om het dorstige volk van Israël op zijn tocht door de woestijn in staat te stellen verder te reizen. Maar volgens de abt is de gelovige niet op weg naar het Beloofde Land, maar is er altijd al aangekomen. Dat het schrijfproces een wezenlijk natuur fenomeen is, blijkt eveneens uit de notities van een van de novicen. In zijn overpeinzingen (die onder meer aan die andere identiteitsloze god Proteus gewijd zijn) komt deze novice, die door de abt uiteraard als een wat dromerige jongen wordt beschouwd, tot het inzicht dat zijn schrijven slechts een reflectie van een reflectie is. ‘Zijn boek was niet af (...) De bespiegelingen erin over de dingen zoals ze eigenlijk waren konden nimmer meer zijn dan ontoereikende afspiegelingen van de dingen zoals ze maar leken te zijn, afspiegelingen van afspiege- | |
[pagina 805]
| |
lingen, plekken maanlicht op een erbarmelijke afstand van de zon’ (65). Dit beeld, ontleend aan Plato's mythe van de grot, stemt niet tot bitterheid, maar tot berusting en de wetenschap dat het schrijven nooit tot een einde komt en zich voor altijd in de voorlopigheid beweegt. Deze voorlopigheid is echter geen vrijblijvende aangelegenheid, maar zet alles voortdurend op het spel. Ze verloopt als een pelgrimstocht die alles te verliezen heeft, die vraagt en geen antwoord kent, in tegenstelling tot de dissecties van de abt waarin het zoeken altijd al stop gezet en het antwoord al vooraf gevonden is. De novice weet dat niet het antwoord, maar de vraag betekenis verleent aan het mysterie van het leven. Al deze aan de altijd op reis zijnde, altijd elders vertoevende Hermes herinnerende activiteiten worden overigens aangekondigd in het motto vooraan: een vers van keizer Hadrianus (hetzelfde als in Mémoires d'Hadrien van Marguerite Yourcenar). De ziel wordt er toegesproken op haar reis naar de onderwereld; haar zwerftochten, inclusief haar laatste reis naar het rijk der schaduwen, én haar grappen plaatsen haar onder de bescherming van de zwerver-joker bij uitstek, Hermes.
Flying to nowhere is geen fabel over ‘het gevoel dat het lichaam ontoereikend is en er een wonderbaarlijke ontsnapping uit mogelijk moet zijn’, zoals de flaptekst orakelt. Het is een verhaal waarin twee levenshoudingen tegenover elkaar worden geplaatst: enerzijds de theorie van de psychotische abt die tegelijk het lichaam misprijst, de stoffelijkheid als inertie gedenkt en dit gedenken als een voorwendsel gebruikt om elke verandering als een inbreuk op de identiteit aan te merken, en anderzijds de verbeelding van de boerenmeisjes die in de eindigheid berusten en door met de dood verwante handelingen de dood uitstellen en het leven in stand houden. Voor de meisjes doet het lichaam geen afbreuk aan het verlangen naar het transcendente, maar is het veeleer de plaats waar transcendentie geschiedt. Uiteraard is Flying to nowhere meer dan het verhaal van een ideeënstrijd. Het is een fabel waarin een krachtige en prachtige metaforiek wedijvert met subtiele ironie in het besef dat geen van beide troonpretendenten zijn. Het is een raadsel voor de lezer-speurder, een raadsel dat tot speuren aanzet en waarbij de lezer al snel het spoor bijster raakt. Maar wellicht leert deze raadselachtige zoektocht de lezer te vliegen, zij het nergens heen, en zich (in het) nergens op te houden? Zoals het slot van de novelle luidt: ‘... hoewel verzwakt en ver weg, verhief zich gedurende een oneindig ogenblik het wilskrachtig misbaar van nietige vleugeltjes’. |
|