| |
| |
| |
Economische liberalisering in Hongarije
L.L.S. Bartalits
Sinds de opstand van 1956 is Hongarije veranderd op een wijze die men destijds niet kon voorzien. Jénos Kádár is al meer dan een kwart eeuw aan het bewind. Het succes dat Kádár na de mislukte vrijheidsstrijd boekte, werd mogelijk gemaakt door grootscheepse hulp uit de Sovjetunie en een door de omstandigheden voorgeschreven tolerantie van de zijde van de Kremlinleiders die voorheen voor onmogelijk werd gehouden. De dramatische gebeurtenissen leidden ertoe dat de nieuwe partijleiding in Boedapest de materiële hulp van Moskou gebruikte om de gunst van de bevolking te winnen. Alleen tegen deze achtergrond kan men het ontwikkelingsproces begrijpen dat in Hongarije - ondanks economische tegenslagen - nog steeds aan de gang is en dat de bevolking een welvaart bracht die in het Westen als goulash-communisme werd bestempeld.
| |
Succesrijke maar betwiste hervormingen
In 1968 introduceerden de Hongaarse autoriteiten een economisch hervormingsprogramma dat meer ruimte zou moeten bieden aan elementen van de vrije markteconomie binnen het bestaande economische plansysteem. De hervormers maakten gebruik van het klassieke economische instrumentarium - zoals vraag en aanbod, profijt, interest, rentabiliteit, concurrentie enz. - maar wilden tegelijkertijd trouw blijven aan de essentie van de socialistische beginselen, in de eerste plaats aan de collectieve eigendom van de produktiemiddelen. In feite kwam het Nieuwe Economische Mechanisme (NEM) neer op een socialistische markteconomie. Hiermee werd in Hongarije het meest gedurfde economisch hervormingsexperiment van Oost-Europa in gang gezet.
De economische hervorming, die met veel omzichtigheid werd doorgevoerd, stagneerde in het midden van de jaren zeventig, wat sommigen poogden uit te buiten voor politieke doeleinden. Zoals bekend is Hongarije arm aan grondstoffen en energie en is het voor zijn bevoorrading daarvan aangewezen op de Sovjetunie. De Kremlinleiders voelden er aan- | |
| |
vankelijk niet veel voor om verplichtingen op lange termijn aan te gaan, zodat het voor de Hongaren moeilijk was een ontwikkelingsplan op langere termijn op te stellen en de hervorming van de beheersmethoden in de industrie uit te breiden. De Russen waren dus in staat om het proces van economische hervorming af te remmen. Zij waren (en zijn vermoedelijk) ervan overtuigd dat het NEM afbreuk deed aan de Leninistisch-Marxistische orthodoxie: de leidende macht van de Communistische Partij en het democratisch centralisme werden erdoor bedreigd.
Behalve bij de Kremlinleiders wekte het succes van de hervormingen ook de nijd op van een aantal invloedrijke en in politiek opzicht zeer behoudende elementen in Hongarije zelf. Hun verzet tegen de hervormingen werd bovendien door de Tsjechoslowaakse CP en DDR gesteund. Met grote flexibiliteit werd getracht de levensomstandigheden te verbeteren, meer rekening te houden met de wensen van de verbruiker en de sfeer te ontspannen door de economie te leiden in de richting van de onderlinge concurrentie. Meer was er voor de Russen, Tsjechoslowaken en Oostduitsers niet nodig om de Hongaarse leiders ervan te beschuldigen dat zij het kapitalisme wilden herstellen, dat zij een te grote nadruk legden op de goede dingen van het leven en te weinig op het hogere doel van de socialistische opbouw.
De verregaande economische hervormingen en de relatief liberale culturele politiek wekten niet alleen bij Russen, Tsjechoslowaken en Oostduitsers argwaan, maar ook bij andere Oosteuropese communistische leiders. De klemtoon op het winstaspect, de delegatie van aanzienlijke machten aan managers en de relatieve flexibiliteit van het prijzenstelsel werden door het Kremlin en bepaalde Oosteuropese leiders beschouwd als een gevaar voor de macht van de Communistische Partij en als een aanmoediging van een verontrustende graad van pluralisme in de politieke en economische structuur.
De economische hervormingen maakten een differentiatie van de inkomens mogelijk. Sommigen werden vlugger rijker dan anderen, wat dan weer sociale spanningen veroorzaakte, terwijl nog steeds kritiek werd geuit zowel door de intellectuelen van nieuw links als door de door de Russen aangemoedigde leden van het partijapparaat. De beslissingen van het Centraal Comité van de Hongaarse Socialistische Arbeiders Partij (HSAP) in maart 1974 kwamen dan ook hard aan. Rezsö Nyers, een van de vaders van het NEM, werd afgedankt als secretaris van het CC en benoemd tot directeur van het Economisch Instituut van de Hongaarse Academie van Wetenschappen. György Aczél, die nauw verbonden was met de relatief liberale culturele politiek, werd eveneens uit het secretariaat van het CC
| |
| |
gewipt en benoemd tot vice-premier. Lajos Fehér, vice-premier, die mede de succesrijke hervormingen in de landbouw had bepaald, werd uit de regering verwijderd. Een behoudende figuur als de intussen overleden Zoltán Komocsin daarentegen werd aangesteld tot hoofdredacteur van de partijkrant Népszabadság. Het CC gaf ook de wens te kennen meer leidinggevende posten aan arbeiders te geven, zodat de macht van de technocraten zou worden ingebonden. Het zag ernaar uit dat de Kremlinleiders nog wel vertrouwen stelden in de Hongaarse partijleiding zelf, maar een minder goed oog hadden op de ploeg rond de pragmatische Kádár.
Direct na de oliecrisis van 1973 meenden velen in de communistische landen dat de economische moeilijkheden in het Westen een normale crisis van het kapitalisme waren, die misschien een paar jaar zouden duren. Met verloop van tijd ontdekte men echter dat er meer aan de hand was dan alleen maar een crisis in het kapitalisme: ook in Oost-Europa manifesteerden zich namelijk de eerste tekenen van een crisis in de industriële samenleving als zodanig.
De meer behoudende politieke leiders en hun economen meenden dat het niet nodig was de socialistische economie fundamenteel te hervormen: er was alleen een tijdelijke aanpassing nodig. Daarover werd in de jaren 1975 en 1976 veel en intensief gediscussieerd. Aanvankelijk stonden de hervormers met hun overtuiging alleen. Pas toen het in 1977 misging met de Hongaarse betalingsbalans, zag Moskou in dat fundamentele veranderingen in de wereldeconomie voor de Hongaarse economie niet alleen maar aanpassingen, maar fundamentele hervormingen nodig maakten. Vanaf 1978 sloegen de Hongaarse leiders opnieuw resoluut het pad van die hervormingen in. Dat het klimaat hiervoor juist in Hongarije zo gunstig was dat zelfs behoudende Oosteuropese en Russische partijleiders ze niet konden tegenhouden, heeft een aantal oorzaken.
De Hongaarse communisten, die na de gebeurtenissen van 1956 vóór alles de binnenlandse rust wilden handhaven, gaven hoge prioriteit aan verbetering van de materiële welstand van de bevolking. Wegens de geografische omstandigheden en het vrijwel ontbreken van minerale grondstoffen en energiebronnen werd de landbouw- en voedingsmiddelensector uitgekozen als speerpunt voor de economische ontwikkeling. Aangezien er niet getornd werd aan de politieke machtspositie van de CP, aangezien de binnenlandse politieke stabiliteit in Hongarije - vergeleken met de meeste andere Oosteuropese landen - groot kon worden genoemd, aangezien Hongarije in zijn buitenlandse politiek onvoorwaardelijk trouw bleef aan de Sovjetunie en men vooral een herhaling van de gebeurtenissen van 1956
| |
| |
wilde vermijden, hechtten de Kremlinleiders tenslotte hun goedkeuring aan het Hongaarse economische experiment.
Toch dreigden de economische hervormingen in 1979 vast te lopen op de met de tweede oliecrisis gepaard gaande olieprijsverhogingen en op een door de Russen gesteund tegenoffensief van de dogmatici binnen de partij. De sterk opgelopen buitenlandse schuldenlast van Hongarije dwong de partijleider echter om de eenmaal ingeslagen koers - invoering van elementen van de vrije markteconomie - door te zetten. Hongarije is thans een duidelijk voorbeeld van een door de communisten geregeerd land waar men door economische experimenten probeert de socialistische planeconomie efficiënter te laten functioneren.
Mede dank zij de gunstige internationale conjunctuur maakte de Hongaarse economie in de jaren na 1968 een periode van snelle economische groei door en ontwikkelde Hongarije zich definitief van een landbouwland tot een min of meer moderne, industriële staat: tussen 1963 en 1977 verdubbelde het nationale inkomen ongeveer, daalde het aandeel van de bevolking dat in de landbouw werkte van ongeveer 1/3 tot 1/5 van de totale beroepsbevolking en nam de urbanisatie toe van 42% tot 59%.
Deze ontwikkeling had echter twee schaduwzijden: de schuldenlast van Hongarije bij het Westen nam, vooral na de olieprijsverhogingen van 1978-79, sterk toe, wat de autoriteiten in 1980 dwong om de invoer vanuit het Westen te beperken en de export te stimuleren.
Mede als gevolg van bovengenoemde maatregelen is het met de economie van Hongarije thans zorgelijk gesteld. De periode van de grote groei, de ‘gouden eeuw’, die eind van de jaren zestig aanbrak en die het gezicht van het land ingrijpend veranderde, is voorbij. Op het einde van de jaren zeventig moest het groeipad verlaten worden. En sinds 1981 is er sprake van stagnatie. De gevolgen hiervan voor het levenspeil zijn vooralsnog gematigd, doordat er tegelijk ruimere mogelijkheden kwamen om door middel van een klusje in de avonduren het inkomen wat op te vijzelen. Maar wie alleen een gewoon loon, uitkering of pensioen hebben, beginnen de crisis in hun portemonnee te voelen.
| |
Nieuwe matiging
De economische politiek van Hongarije staat sinds het begin van de jaren tachtig in het teken van de matiging. Om zoveel mogelijk goederen voor de uitvoer ter beschikking te krijgen, worden consumptie en investeringen beperkt. De bedoeling daarvan is, de schuldenlast op een wat lager peil te
| |
| |
brengen. Het lijkt een vrij riskante politiek, omdat men op die manier vermoedelijk bezig is de eigen toekomstmogelijkheden van het land te exporteren. Volgens officiële prognoses zouden na twee of drie jaar consumptie en investeringen weer kunnen groeien. Maar sommige deskundigen vrezen terecht dat het matigingsbeleid niet in staat zal zijn om weer een goed uitgangspunt voor groei te scheppen. De Hongaarse economie is dus in een toestand verzeild geraakt waarin ze om zo te zeggen noch voornoch achteruit kan. De beperking van consumptie en investeringen heeft al te lang geduurd. De rendabiliteit van de industrie is laag: beperking van de investeringen heeft daar natuurlijk geen gunstige invloed op en de negatieve effecten daarvan op het innovatieproces worden al zichtbaar. De matigingspolitiek treft bovendien ook de uitgaven in de sfeer van de dienstverlening, die toch al met ernstige achterstanden kampt. Dat heeft zeer negatieve gevolgen voor het algemene peil van de diensten, van huisvesting, onderwijs en gemeentelijke diensten. De beperking van de consumptie tenslotte heeft een negatieve invloed op de sociale verhoudingen en op de mogelijkheden om de mensen aan de bodem een steuntje in de rug te geven.
Op alle voornoemde gebieden heeft de matigingspolitiek dus al de nodige schade aangericht. Aan de andere kant waren al deze beperkingen niet voldoende om een economisch herstel te bereiken: na ruim drie jaar van stagnatie van de consumptie en van teruglopende investeringen heeft men nog steeds geen verbetering kunnen bereiken in het evenwicht van het economisch verkeer met het buitenland. En zo ontstaat de merkwaardige situatie dat dit beleid juist omdat het niet succesvol is, voortgezet moet worden. Voor het opdrijven van consumptie en investeringen is er groei nodig. Maar aangezien de problemen die tot de matigingspolitiek hebben gedwongen door die matigingspolitiek niet werden opgelost, bevindt Hongarije zich weer op hetzelfde punt als in 1980. De structuur van de economie en de invoer is namelijk nog steeds van die aard dat economische groei, hoeveel of hoe weinig ook, tot verslechtering van de betalingsbalans leidt. Een beetje groei vragen zoveel extra kosten en zoveel extra investeringen, dat de wal het schip keert. Dat komt door de hoge energieprijzen, maar ook door de lage kwaliteit van de produkten. Men heeft in de economie niet die kwalitatieve veranderingen tot stand gebracht die het land in staat zouden stellen een positieve uitweg te vinden. Het enige wat men kon doen, was niet groeien om zo een verslechtering van de situatie te vermijden. Voorwaarde voor groei is dat de economie opgewaardeerd wordt en dat het bedrijfsleven een antwoord vindt op de gestegen energie- en grondstoffenprij zen én op de eisen die op de wereldmarkt
| |
| |
aan een produkt worden gesteld. De matigingspolitiek heeft dat niet bevorderd.
Men kan natuurlijk opmerken dat het de afgelopen jaren niet alleen in Hongarije maar zo ongeveer over de hele wereld vrij slecht ging met de economie. Heeft het land niet gewoon zijn deel gekregen van de internationale crisis? Een aantal economen voelen niet veel voor die gedachtengang, ze zijn bang dat zulks tot illusies leidt over een automatisch herstel in Hongarije. Regeringsdeskundigen denken dat er met het begin van een economische opleving in het Westen ook een eind komt aan de moeilijkheden in Hongarije. Naar de mening van eerst genoemde economen klopt dat niet: Hongarije heeft zijn eigen crisis, van eigen fabrikaat. Natuurlijk werkt de crisis in het Westen in het land door, maar dat is toch niet meer dan een bijkomende factor. De Hongaarse crisis moet niet in de eerste plaats in verband worden gebracht met de situatie in het Westen, maar met de crisis in het Oosten, met de verslechtering van de toestand in de Sovjeteconomie en met de problemen in de hele COMECON. In hoofdzaak heeft men er zelf voor gezorgd met nog zo broederlijke hulp.
De problemen in de COMECON zijn niet van vandaag of gisteren. Verschillende Oosteuropese landen hebben juist door middel van een oriëntatie op de markten van het Westen geprobeerd om daar wat aan te doen. Nu blijkt dat dit niet veel geholpen heeft. Er wordt wel betoogd dat de oriëntatie op twee markten, Oost én West, verstandig en nodig was maar niet voldoende. Aan het voorbeeld van Roemenië is dat het best duidelijk te maken. Ook dat land heeft zich in de loop van de jaren zestig naar het Westen geopend. Maar men heeft alles wat men uit het Westen kon krijgen aangewend in het raam van de oude economische politiek en de oude opvattingen over industrialisatie. Te weten: de uitbouw van een autarkische industriële structuur, een kopie van de Stalinistische industrialisatie in de Sovjetunie. En de resultaten waren zeer slecht. Polen heeft onder partijleider Gierek die exercitie nog eens herhaald. Te weten: het maken van een opening naar het Westen gecombineerd met een industrialisatiepolitiek, die men met een echt Oosteuropees woord voluntaristisch kan noemen. Dat wil zeggen, mooie investeringsprojecten op het getouw zetten zonder al te veel over de grenzen te kijken, zonder je al te veel te bekreunen om de afzetmogelijkheden in het kader van de COMECON of daarbuiten. In het geval van Hongarije was er sprake van een veel voorzichtiger opening naar het Westen, maar toch ook zonder een bijbehorende verandering van het patroon waarin de nieuwe mogelijkheden werden benut.
Al met al luidt de conclusie toch: dat als gevolg van deze operatie de
| |
| |
industriële structuur van Hongarije beter is dan elders in Oost-Europa. Van de weeromstuit - en hier komt tenslotte toch de invloed van de crisis op de wereldmarkt in het gezichtsveld - heeft deze opening naar het Westen Hongarije ook kwetsbaarder gemaakt dan bijvoorbeeld Tsjechoslowakije.
Hongarije is in de communistische wereld een van de landen dat het verst is gegaan in de decentralisatie en liberalisatie van de economie, daartoe gedwongen door het falen van het bewind om via een systeem van gecentraliseerde planning de eigen bevolking een stijging van de levensstandaard te verzekeren. Met het introduceren van elementen van het vrije marktsysteem komen echter de socialistische idealen van gelijk loon voor gelijk werk, maatschappelijke solidariteit, recht op arbeid en prioriteit van de gemeenschapsbelangen boven die van het individu steeds meer onder druk te staan. Vanuit bepaalde kringen wordt nu reeds kritiek geuit op de toenemende ongelijkheid in inkomens en de daarmee gepaard gaande materialistische mentaliteit. De behoefte aan het behoud van een zekere mate van welvaartsgelijkheid zal ook in Hongarije grenzen stellen aan de economische liberalisatie.
| |
Valabel model of uniek experiment?
Het beeld van Hongarije als een liberaal communistisch land is in het Westen wijd verbreid. Toch is de vraag of de Hongaarse variant van het ‘socialisme’ wat de hervormingsgezindheid betreft, zo wezenlijk afwijkt van het socialisme in de overige Oosteuropese landen, minder gemakkelijk met ja te beantwoorden dan op het eerste gezicht lijkt. De werkelijkheid in het land is anders dan de schitterende avondverlichting, de elegante winkels, het drukke autoverkeer en het ruime aanbod van levensmiddelen in de binnenstad van Boedapest doen vermoeden. Vervolgens is het zeer de vraag of het Hongaarse systeem wel model kan staan voor de andere systemen in Oost-Europa.
Voordat wordt ingegaan op de situatie in Hongarije is het wenselijk eerst het ‘reëel existerende socialisme’, zoals dat in Oost-Europa vorm heeft gekregen, in het kort nader te omschrijven. Kenmerkend voor het systeem is het bestaan van een gesloten, politieke elite die, met uitsluiting van andere maatschappelijke groeperingen, alle macht in handen heeft en deze ook ten koste van alles wil behouden. Hoewel het machtsmonopolie van de Communistische Partij na de destalinisatie opnieuw werd gedefinieerd, waardoor er enige ruimte ontstond om met name op economisch en geeste- | |
| |
lijk gebied de strakke teugels wat te vieren, bleek het systeem niet flexibel genoeg om zich aan de veranderende maatschappelijke verhoudingen aan te passen. Onder deze omstandigheden kon het communistische systeem zich alleen dank zij dwangmaatregelen handhaven: het verlies aan vrijwel iedere politieke geloofwaardigheid en aanzien bij de eigen bevolking moesten de machthebbers daarbij op de koop toe nemen.
Hongarije steekt in menig opzicht gunstig af bij de andere Oosteuropese staten, wat overigens allerminst een reden tot blinde bewondering voor de prestaties van het bewind-Kádár mag zijn. Hoewel stijl en manier van presentatie van het bewind-Kádár hemelsbreed verschillen van die van de overige regimes, blijkt het Hongaarse model bij nader inzien toch eerder het resultaat van een reeks ad hoc-maatregelen en -experimenten, waarbij de wens om zich van een zekere mate van populariteit bij de bevolking te verzekeren voorop staat, dan een van tevoren goed overdachte en uitgewerkte variant van het ‘reëel bestaande socialisme’. Het bewind-Kádár steunt op vier pijlers: 1) het nauwgezet in acht nemen van de grenzen die door de Sovjetunie zijn gesteld; 2) een behoedzaam manoeuvreren van de partij, waarbij ook nadrukkelijk rekening wordt gehouden met de wensen en verlangens van de meerderheid van de bevolking; 3) het in acht nemen van een zekere mate van terughoudendheid en tolerantie van de machthebbers bij de uitoefening van hun politieke functies en 4) de persoonlijke rol van Kédér, die misschien het best kan worden omschreven als die van een verlicht, humanitair dictator.
In het Hongaarse systeem zijn alle belangrijke sociale groeperingen op de een of andere manier bij de functionering van dat systeem betrokken. De intelligentsia is, uiteraard binnen de grenzen door de partij aangegeven, vrij om kritiek uit te oefenen; de autoriteiten zijn wel zo verstandig geweest om die grenzen ruim genoeg te trekken, zodat de beperkingen van de vrijheid van meningsuiting voor de intelligentsia min of meer aanvaardbaar zijn. Aan de arbeiders zijn de machthebbers vooral in materieel opzicht tegemoet gekomen: het gelijkheidsprincipe is in de praktijk losgelaten, waardoor de mogelijkheid voor individuele welvaartsvermeerdering is verruimd. Een minder plezierige consequentie hiervan is dat thans naar schatting zo'n 20 tot 25% van de bevolking beneden de armoedegrens leeft. De boeren tenslotte hebben dank zij het betrekkelijk soepele economisch beleid hun inkomen zodanig kunnen vergroten, dat het thans het inkomen van de gemiddelde industriearbeider benadert of overtreft.
Het Hongaarse systeem heeft op verschillende terreinen zijn vruchten afgeworpen: het relatief tolerante politieke en geestelijke klimaat is de interne stabiliteit van het land ten goede gekomen; de flexibele landbouwpoli- | |
| |
tiek heeft ervoor gezorgd dat Boedapest, in een tijd waarin andere hoofdsteden in het Sovjet-blok met schaarste worden geconfronteerd, nog altijd goed is voorzien van levensmiddelen; door het oogluikend toelaten van allerlei particuliere economische activiteiten staat de dienstverlenende sector op een beduidend hoger peil dan in andere Oosteuropese staten; en tenslotte kan, als bewijs voor de flexibiliteit van het systeem, gewezen worden op de debatten rond de voortzetting van de economische hervormingen in de jaren 1982/1983.
Hongarije geldt in vele kringen als een lichtend voorbeeld voor de andere Oosteuropese landen. Het is echter maar de vraag of dat wel terecht is. Veel elementen van het door Kádár geschapen systeem zijn zozeer toegesneden op typisch Hongaarse omstandigheden, dat het uiterst twijfelachtig is of dat systeem ook in andere landen met succes kan worden toegepast. In de DDR en Tsjechoslowakije is het politieke en geestelijke klimaat voor soortgelijke experimenten bepaald ongunstig; in Polen is de situatie nog te verward en te weinig stabiel om aan een invoering van het systeem à la Kádár te beginnen; in Roemenië is overname van het Hongaarse systeem veel te riskant vanwege het verregaande politieke en economische verval waarin het bewind-Ceaucescu het land heeft gebracht; Bulgarije is redelijk succesvol en heeft dus geen behoefte aan nieuwe experimenten en de Sovjetunie tenslotte wijkt in zoveel opzichten - geografische uitgestrektheid, sociale structuur, traditionele machtsconcentratie en afhankelijkheid van de staat - van Hongarije af, dat toepassing van het Hongaarse recept waarschijnlijk op een mislukking zal uitlopen. Veranderingen in de overige Oosteuropese landen moeten het resultaat zijn van eigen behoeften en omstandigheden en niet van de aantrekkingskracht van buitenlandse voorbeelden.
|
|