Streven. Vlaamse editie. Jaargang 52
(1984-1985)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 605]
| |||||||||
De Verenigde Staten en Unesco: een terugblik II
| |||||||||
De jaren zeventigDe verschillende interpretaties van de informatievrijheid hadden reeds voor de nodige wrijvingen gezorgd, maar pas in december 1969, tijdens een intergouvernementele vergadering over ruimtecommunicatie, traden de spanningen tussen de doctrine van de ‘vrije’ en de doelstelling van een ‘meer evenwichtige’ communicatiestroom duidelijk aan het licht. In de daarop volgende Algemene Unesco-conferenties van 1970 en 1972 werd dit principe van een ‘vrije en evenwichtige informatiestroom’, die ieders culturele identiteit respecteert, door de ontwikkelingslanden als prioriteit aan | |||||||||
[pagina 606]
| |||||||||
de orde gesteld. In november 1972 werd de Declaration of Guiding Principles for the use of Satellite Broadcasting, for the free flow of information, the spread of Education and Greater Cultural Exchange aangenomen. 55 landen stemden voor, 22 onthielden zich en 7 (westerse) naties stemden tegen. Zij hadden vooral bezwaar tegen artikel II van de overeenkomst (‘Satellite broadcasting shall respect the sovereignty and equality of all States’) en artikel IX (‘With respect to commercial advertising its transmission shall be subject to specific agreement between the originating and receiving countries’). Merkwaardig genoeg zou de Algemene Conferentie van de VN deze declaratie achteraf met 102 stemmen voor en slechts 1 tegenstem - die van de VS - bekrachtigen. Gunnar Naesselund, directeur van Unesco's Department of Free Flow of Information, vatte de discussie als volgt samen: de enen vinden dat de individuele burger, die recht heeft op vrije informatie vanwaar die ook komt, tekort wordt gedaan; de anderen, dat een ander recht wordt geschonden, het recht van souvereine staten om te beslissen welke informatie zij hun burgers willen verstrekken (Unesco Koerier, 2 februari 1973). Tijdens dezelfde Algemene Vergadering stelde de Sovjetunie voor, een ontwerpverklaring voor te bereiden betreffende de grondprincipes waarop de informatie moest steunen ‘ten einde de vrede en het wederzijds begrip te bevorderen en alle oorlogspropaganda, racisme en apartheid te bestrijden’. Het voorstel kwam maar op de agenda door de druk van leden-staten, de Unesco-top, het secretariaat, voelde er niet veel voor. Waarschijnlijk omdat die top nog altijd bestond uit westerse bureaucraten van het eerste uur, die meer voelden voor de vroegere technisch-pragmatische aanpak en huiverig stonden tegen de voortschrijdende politisering, die nu bovendien een anti-westerse richting uitging. Voor de Derde Wereld, en vooral dan de meer militante Groep van Niet-Gebonden Landen, leek de koersrichting onderhand vast te liggen. Op haar Vierde Topbijeenkomst (Algiers, september 1973) werd onomwonden gepleit voor een ‘reorganisatie van de bestaande communicatiekanalen, die een erfenis zijn van het koloniale verleden en een vrije, directe en snelle communicatie tussen de niet-gebonden landen verhinderen’. De oprichting van een Pool of Press Agencies of the Non-Aligned Countries werd gesuggereerd. Latere samenkomsten van de Niet-Gebonden Landen her- | |||||||||
[pagina 607]
| |||||||||
haalden deze visiesGa naar voetnoot3. Het begrip ‘Nieuwe Internationale Informatie Orde’ duikt voor het eerst op tijdens een informatiesymposium in Tunis (maart 1976), en wordt vervolgens uitgewerkt en als eis naar voren geschoven tijdens conferenties in New Delhi (juli 1976) en Colombo (augustus 1976): ‘Een nieuwe internationale informatie-orde is van even vitaal belang als een nieuwe internationale economische orde’. De westerse pers had voor deze standpunten weinig waardering. Vooral de nieuwspool, die in januari 1975 onder coördinatie van het Joegoslavische nieuwsagentschap Tanjug in werking trad, lokte heel wat commentaar uit. Vooral twee gebeurtenissen binnen Unesco waren olie op het persvuur. De eerste was de intergouvernementele expertenmeeting van december 1975, waarop het ontwerp van wat later de Mass Media Declaration genoemd zou worden, bediscussieerd en geamendeerd werd. Vooral een verwijzing naar VN-resolutie 3379 van 10 november 1975, waarin het zionisme een vorm van racisme genoemd wordt, stuitte op hevig westers verzet. Het Westen weigerde elke discussie en verliet de vergaderingGa naar voetnoot4. De achtergebleven leden besloten een nieuwe tekst op te stellen en aan de komende Algemene Vergadering in Nairobi voor te leggen. Deze vergadering leidde tot een historisch keerpunt in deze zin dat de westerse berichtgeving voortaan verhoudingsgewijs al meer aandacht ging besteden aan het thema van de communicatie dan aan andere activiteiten van de Unesco, en een negatief beeld van de Unesco ging propageren (Nordenstreng, p. 98). De tweede gebeurtenis die de nodige ruchtbaarheid kreeg, was de eerste Intergovernmental Conference on Communication Policies in Latin America and the Caribean (San Jose, juli 1976). Hoewel de Inter-American Press Association door Unesco's directeur-generaal, Amadou Mahtar M'Bow, persoonlijk was uitgenodigd, lanceerde ze een grootscheepse tegencampagne: de pers van de Amerika's werd bedreigd zoals nooit tevoren in haar woelige geschiedenis! In die gespannen sfeer stapten de delegaties naar de 19e Algemene Unesco-conferentie van november 1976 in Nairobi. Er lagen twee ontwerp-declara- | |||||||||
[pagina 608]
| |||||||||
ties voor: de door het Unesco-secretariaat herwerkte tekst en een door het Westen, op basis van een Amerikaanse en Westduitse nota, klaargestoomde alternatieve versie. Net voor de aanvang van de conferentie lieten top officials van het State Department bovendien doorschemeren dat de VS eraan dachten uit de Unesco te treden, indien de vergadering geen voor het Westen bevredigend resultaat opleverde. Om deze bedreiging kracht bij te zetten, bevroor de VS voor een jaar haar financiële bijdrageGa naar voetnoot5. Zoals later zou blijken, was de westerse tactiek er van meet af aan op gericht de discussie te verdagen tot op een voor het Westen gunstiger tijdstip. De westerse diplomaten vreesden blijkbaar dat er weinig onderhandelingsruimte overbleef tussen de door de Niet-Gebonden Landen ingenomen standpunten en de daar lijnrecht tegenover staande westerse persopinies. Ondanks de ‘agressieve’ berichtgeving van de westerse media begon de conferentie in een vrij serene sfeer. ‘De directeur-generaal was er kennelijk in geslaagd de meeste Afrikaanse, Latijnsamerikaanse en Aziatische delegaties ervan te overtuigen, de zaak, in het belang van de eenheid van de Organisatie, niet te overtrekken’ (Nordenstreng, p. 108). Ook de socialistische landen - nog steeds in détente gelovend (?) - bleken tot een compromis bereid. Het grote struikelblok voor het Westen vormde artikel XII van de tekst: ‘States are responsible for the activities in the international sphere of all mass media under their jurisdiction’. In feite was deze formulering op een toevallige wijze tot stand gekomen tijdens de zoveelste herwerking van het ontwerp (zelfs de oorspronkelijke Russische formulering was gematigder: ‘States shall bear responsability for the activities of the mass media in territories under their jurisdiction, in accordance with international law’). Besloten werd de tekst nogmaals te laten herschrijven en de herziene versie op een later tijdstip van de conferentie opnieuw te bespreken. Toen echter kwamen de ware intenties van het Westen naar boven: alle compromissen werden afgewezen, de zaak moest naar de volgende sessie van de Algemene Conferentie worden verschoven. ‘De meerderheid van de ledenstaten en de directeur-generaal hadden geen andere keuze dan zich naar deze “master's voice” te schikken’ (Nordenstreng, p. 111). De | |||||||||
[pagina 609]
| |||||||||
enige concrete beslissing die in Nairobi genomen werd, was de aanbeveling, een ‘reflexion group of wise men’ op te richten, die ‘a comprehensive study on the problems of communication in the modern world’ zou presenteren. Nairobi was een mijlpaal in het communicatiedebat. De partijen maakten het voor elkaar duidelijk hoe ver zij bereid waren tot een compromis. Het Westen wilde niet dat er getornd werd aan traditionele liberale principes op het vlak van de informatievrijheid. Die waren ‘heilig’ en onaantastbaarGa naar voetnoot6. Aan de andere kant wenste de Derde Wereld, gesteund door de socialistische landen, niet af te stappen van haar eis voor een nieuwe informatie-orde. Zelfs in Amerikaanse overheidskringen begon men zich hiervan bewust te worden. Een senaatsrapport voor het Committee on Foreign Relations spreekt boekdelen: ‘Of we het graag hebben of niet, een nieuwe internationale informatie-orde komt er (...). De VS hebben daarbij meer te verliezen dan om het even welk ander land. Dat kan echter voorkomen worden als gepaste acties worden ondernomen’. Die ‘gepaste acties’ nemen weldra, onder impuls van het door president Carter aangestelde hoofd van de VS-delegatie, John Reinhardt, concrete vormen aan. Met de aloude wijsheid ‘If you cannot beat them, join them’ in het achterhoofd, poogt Reinhardt het debat te ‘depolitiseren’ door opnieuw de idee van een Marshall plan of Telecommunications te lanceren. Hij tracht de Derde Wereld te lijmen met ‘een meer efficiënt actieprogramma’. De VS zouden de erkende centra voor professionele journalistenopleiding in de ontwikkelingslanden bijstand verlenen en er zou werk gemaakt worden van de geavanceerde communicatietechnologie ten behoeve van de landbouwbevolking in de Derde Wereld. De achterliggende filosofie waarop dit actieprogramma zich baseert, is de opnieuw in intellectuele kringen opduikende etnocentrische moderniseringstheorie. Over de structurele afhankelijkheid, die tot meer ‘onder-ontwikkeling’ dan ‘ontwikkeling’ geleid heeft, repte Reinhardt met geen woord. Maar ook deze strategie, die vooral voor de arme, van het Westen afhankelijke ontwikkelingslanden (vooral de aldaar levende elite en middenklasse) heel aanlokkelijk klinkt, kon niet verhinderen dat de meer militante | |||||||||
[pagina 610]
| |||||||||
Niet-Gebonden Landen aanvankelijk voet bij stuk hielden en hun ‘politieke’ eisen eerst in verdragen wilden erkend zien. Het was dus zaak, een voor iedereen aanvaardbaar compromis uit te werken en geen enkele partij gezichtsverlies te laten lijden. Voorzichtig balancerend op de dunne ideologische koord en er angstvallig over wakend dat alle politieke gezindheden evenredig vertegenwoordigd waren, werd b.v. gestart met het opstellen van een nieuwe ontwerpdeclaratie en de samenstelling van de zgn. MacBride Commission. De 20e Algemene Vergadering in Parijs (1978) zou volledig in het teken staan van dit zoeken naar een compromis. Hoewel de westerse persmedia ook nu weer een ‘vooringenomen’ anti-houding aannamen, bleek de sfeer op de conferentie zelf nog mee te vallen. Er was dit keer althans bij de delegaties (met enig voorbehoud voor de Britse) de bereidheid tot onderhandelen aanwezig. Op 22 november 1978 - ‘a historic day for Unesco’ - werd de Declaratie over de massamedia eenparig aangenomen. Het grote compromis was bereikt: ‘Alles bij elkaar heeft de declaratie een zorgvuldig evenwicht gevonden tussen de verschillende politieke, professionele en zelfs filosofische standpunten... Dit is het eerste VN-document dat een globale beschrijving geeft van de taken, de rechten en de verantwoordelijkheden van de massamedia. Het bevat niet alleen algemene, abstracte principes betreffende de activiteiten en functies van de media, maar ook normen voor hun inhoud, iets wat in de westerse libertaire traditie haast taboe was, maar van centraal belang voor de ontwikkelings- en de socialistische landen. Een vitaal aspect van deze declaratie is dat zij de inhoud, de rechten en de verantwoordelijkheid van de media in het algemene kader van de internationale betrekkingen en het internationale recht plaatst’. (Nordenstreng, p. 136 en 138.) De directeur-generaal en het secretariaat werden door alle delegaties gefeliciteerd om de rol die zij gespeeld hadden in het bereiken van deze overeenkomst. De VS-delegatie verklaarde: ‘De geest van goodwill en internationale samenwerking heeft gezegevierd... Niet iedereen zal het met elk woord of elke zin van deze declaratie helemaal eens zijn, maar zij formuleert idealen die wij allen kunnen onderschrijven, zonder ideologische of verplichtende beperkingen op te leggen aan ieders opvatting van de rol van de pers in onze verschillende samenlevingen. De Unesco en de zaak van de internationale verstandhouding kunnen er alleen maar door versterkt worden’. Gelijkluidende verklaringen werden ook door woordvoerders uit de Derde en socialistische wereld afgelegd. Die euforie werd niet gedeeld door de westerse pers. The Washington Post b.v. schreef (27 november 1978): ‘Hoe kan iets tegelijk voor de Sovjetunie | |||||||||
[pagina 611]
| |||||||||
en voor het Westen acceptabel zijn? Het antwoord is natuurlijk dat het een compromis is. Maar dat laat dan wel zien hoe ver de Unesco afgeweken is van de principes van zijn Handvest, die de Amerikaanse nieuwsmedia begunstigden en beschermden. En dat maakt ons bezorgd’. Maar na enige reflectie gingen ook meer gematigde stemmen op. Soms zelfs uit onverwachte hoek. Zo schreef Leonard Sussman, directeur van Freedom House, een VS-organisatie die tot de meest conservatieve en ferventste verdedigers van de traditionele burgerlijke vrijheden gerekend mag worden, en sinds 1976 Unesco's doen en laten met argusogen volgt, dat de declaratie nog de minst verwerpelijke van een aantal slechte alternatieven was; het was een eervolle overeenkomst. Ook de internationale bijeenkomst van journalistenverenigingen (Mexico, april 1980), waaraan zowat alle journalistenfederaties deelnamen, drukte haar voldoening uit over de Unesco en de mediadeclaratie. In deze Mexico Declaration werden bovendien de principes voor een internationale code van journalistieke ethiek vastgelegd. | |||||||||
De jaren tachtigDe zgn. Reinhardt-strategie bleek dus succesvol te zijn. Aan de ene kant slaagden de VS erin al te militante ‘politieke’ verklaringen af te zwakken en te ‘verwestersen’; aan de andere kant propageerden ze een ‘nieuwe zakelijkheid’ die nieuwe technologische transfermogelijkheden schiep voor de commerciële belangen van (Amerikaanse) transnationale ondernemingen. Toch bleek niet iedereen in de VS even enthousiast over dit beleid. Dat valt b.v. op te maken uit een voordracht die Reinhardt op 19 juli 1979 hield op een speciale zitting van het Committee on Foreign Relations. Replicerend op enkele neo-conservatieve opmerkingen stelde hij: ‘Misschien hadden wij de toenemende druk een tijd lang kunnen afleiden of uitstellen, maar uiteindelijk zou hij toch doorbreken. En de invloed die we op de toekomst van de “nieuwe orde” kunnen uitoefenen is veel groter als we eraan meewerken dan als we ons afzijdig houden’. Reinhardts strategie werd evenwel nog voor het einde van Carters ambtstermijn in januari 1981 geleidelijk afgezworen. Ze bepaalde nog de VS-houding op de World Administrative Radio Conference in Genève (eind 1979), waar de internationale radio-uitzendfrequenties vastgelegd werden. Maar naarmate de presidentsverkiezingen naderden en Carters kansen op herverkiezing vrij laag geschat werden, begon ook zijn buitenlands beleid verder af te takelen. Op communicatievlak vond de kentering plaats gedu- | |||||||||
[pagina 612]
| |||||||||
rende de 21e Algemene Unesco-conferentie, Belgrado, oktober 1980. Op het eerste gezicht zag het ernaar uit dat het grote debat van de jaren zeventig hier nog eens dunnetjes overgedaan zou worden. Blijkens een evaluatierapport hadden de VS drie dingen voor ogen: de Unesco moest de communicatieproblemen verder pragmatischer, minder controversieel blijven aanpakken, de Noord-Zuid-tegenstelling moest worden verzacht, de samenwerking met de gematigden uit de Derde Wereld versterkt, de Sovjets en de radicale Derde Wereld-landen moesten worden geïsoleerd. Naarmate de conferentie vorderde, werd duidelijk dat de sinds 1976 moeizaam opgebouwde consensus aan het afbrokkelen was. Een van de redenen daarvoor ligt natuurlijk in de aard van dit soort verklaringen besloten. Een alle ideologische extremen overstijgend compromis kan moeilijk anders dan ‘misverstanden’ uitlokken. Maar anderzijds liet het Westen ook reeds voelen dat het - o.i.v. de veranderde internationale (en intern Amerikaanse?) machtsverhoudingen - niet langer bereid was andere dan westerse principes in overweging te nemen. De westerse delegaties maakten voorbehoud tegen Unesco's programma en begroting voor 1981-1983Ga naar voetnoot7 en tegen het plan om een aantal studies te laten maken over de invloed van reclame en transnationals, het recht op antwoord, de relatie tussen de Nieuwe Informatie Orde en de Nieuwe Internationale Economische Orde enz. Ook het communicatie-onderzoek was in hun ogen al volledig gepolitiseerd. Hoezeer de neo-conservatieve visie in opbloei was, blijkt verder uit een interventie van Cushrow Irani, voorzitter van het International Press Institute (IPI): ‘Het wordt tijd dat we heel duideljk zeggen dat de Unesco zich heeft bezig te houden met onderwijs, wetenschap en cultuur, en met niets anders’. M. Makagiansar, de assistent-directeur-generaal voor cultuur en communicatie, antwoordde droogjes dat ook de communicatiesector al sinds 1945 in het Unesco-programma opgenomen wasGa naar voetnoot8. De officiële VS-evaluatie van de Belgrado-conferentie was nog vrij positief. In haar 35e Algemene Vergadering feliciteerde de VN de Unesco | |||||||||
[pagina 613]
| |||||||||
eenparig voor haar werk. Maar ook nu weer was de reactie van de westerse pers overwegend negatiefGa naar voetnoot9. Met de installatie van president Reagan werd de Reinhardt-strategie definitief begraven. De neo-conservatieve stroming, die pleitte voor onverzoenlijke opstelling ter bescherming van de westerse ‘waarden’ en ‘vrijheden’, zou het buitenlands beleid van de VS gaan bepalen. Een eerste aanwijzing daarvoor viel reeds in februari 1981 te noteren, toen de Unesco een Consultative Meeting on the Protection of Journalists organiseerde. De idee van een internationale commissie ter bescherming van journalisten werd reeds in 1957 door de Internationale Federatie van Dagbladuitgevers geopperd, in 1970 sloot het IPI zich daarbij aan. Maar juist deze twee organisaties lanceerden nu een grootscheepse diplomatieke en perscampagne tegen deze Unesco-bijeenkomst. Een hoofdartikel in de New York Times (17.02.81) geeft de volgende motivatie voor het westerse ongenoegen: ‘It is impossible to compromise Western standards of free expression with the censorship of States that monopolize information. Americans should have no part in such compromises, and if Unesco won't drop this enterprise they should simply quit’. De vergadering bleef zonder resultaat. De westerse tactiek was er van in het begin op gericht de bijeenkomst te kelderen. Met de Voices of Freedom Conference of Independent News Media, die van 15 tot 17 mei 1981 in het Franse Talloires plaatsvond, gaan de ‘media van de vrije wereld’ in de tegenaanval. Zij stellen er de zgn. Talloires Declaration op, die door Leon Marks, de secretaris van het World Press Freedom Committee, tijdens een hoorzitting van het Committee on Foreign Affairs als de ‘Magna Charta van de vrije pers’ bestempeld wordt. De traditionele westerse visies op informatie en communicatie worden er nogmaals in bevestigd en de werking van de Unesco expliciet veroordeeldGa naar voetnoot10. Indien er nog misvattingen mochten bestaan aangaande de achterliggende bedoelingen van de Talloires-declaratie, maakt Leonard Sussman | |||||||||
[pagina 614]
| |||||||||
deze in een artikel voor de Wall Street Journal wel duidelijk: ‘The First World should state clearly that its members will provide communication technology assistance only to Third World Countries that accept as a fundamental commitment the expansion of the free flow of information world-wide’Ga naar voetnoot11. Vervolgens neemt het Committee on Foreign Affairs een resolutie aan waarin een opschorting van de Amerikaanse financiële bijdrage aan de Unesco geadviseerd wordt ‘if that organisation implements any policy or procedure the effect of which is to restrict the free flow of information within or among countries, or to impose mandatory codes of journalistic practice or ethics’. Op 17 september 1981 sluit Reagan zich bij dat advies aan: ‘We do not feel we can continue to support a Unesco that turns its back on the high purposes this organization was originally intended to serve’. Dat Reagans ‘feeling’ de officiële VS-politiek zal gaan bepalen, blijkt voor het eerst openlijk tijdens de Algemene Vergadering van de VN in december 1981. Naar jaarlijkse gewoonte staat er een resolutie over ‘questions relating to information’ op de agenda. Hierin wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste conferenties en overeenkomsten van het afgelopen jaar. Terwijl sinds 1978 deze resolutie steeds eenparig was aangenomen, waren er nu twee tegenstemmers: Israël en de VS. De theoretische onderbouw voor de gewijzigde VS-strategie werd geleverd in een begin 1982 gepubliceerde studie over het Amerikaanse beleid t.a.v. de VN. De opstellers ervan, onder wie de vroegere staatssecretarissen Dean Rusk, Cyrus Vance en Edmond Muskie, drukken hun bezorgdheid uit over ‘the efforts by the Soviet Union and Third World Governments to legitimize... government controls over the collection, transmission and publication of news by the press and other mass media’. Zij suggereerden een meer selectieve en bilaterale samenwerking met landen die de westerse informatieprincipes onderschrijven. Impliciet betekent dit dat unilaterale samenwerkingsvormen, zoals b.v. binnen de Unesco, niet langer zinvol geacht worden. De reactie van de Amerikaanse pers en zakenwereld was te voorspellen: via een grootscheepse advertentiecampagne zeggen ze het nieuwe beleid hun steun toe. Onder de titel Press freedom and economic freedom are under attack in The United Nations wordt o.m. gesteld: ‘With Western technical aid, we should concentrate on strengthening the media in societies that show some resolve to resist state domination of communi- | |||||||||
[pagina 615]
| |||||||||
cations... The United States should not feel compelled to continue its generosity toward UN agencies that remain relentlessly hostile to freedom of information and other fundamental principles of democracy’Ga naar voetnoot12. Ook de daarop volgende maanden zal de Amerikaanse pers met instemming de officiële VS-standpunten t.a.v. de VN en Unesco van commentaar voorzien. Vooral de nieuwe VN-ambassadeur, Jeane Kirkpatrick, laat haar stem horen. Volgens een begin 1983 gereedgekomen studie die 96 internationale organisaties doorlichtte, week de Unesco het verst van de VS-politiek af. De tussen de Amerikaanse regering en media hervonden eensgezindheid met betrekking tot de informatie-opvattingen werd evenwel vertroebeld door spanningen op het nationale front. Terwijl de Reagan-administratie naar buiten toe als pleitbezorger voor de grootst mogelijke informatievrijheid optreedt, poogt ze deze in eigen land binnen de perken te houdenGa naar voetnoot13. Ten tijde van de invasie van Grenada in oktober 1983 opperden de zgn. elitekranten als The New York Times en The Washington Post niet alleen grondige bezwaren tegen de politieke motivatie voor de invasie, maar - hierin door nagenoeg alle Amerikaanse journalisten bijgetreden - vonden ze het vooral ongehoord dat de pers de toegang tot het eiland dagenlang ontzegd werd. Ondertussen was ook de 22e Algemene Unesco-Conferentie in Parijs aan de gang. De Derde Wereld- en socialistische landen stelden zich opvallend defensief op en hoopten blijkbaar op betere tijden. Dat wil niet zeggen dat ze zonder meer wensten af te stappen van vroegere resoluties en aangegane verbintenissen. Maar al met al haalden de VS op haast alle politieke fronten hun slag thuis. Zo werd ondermeer besloten, de fundamentele principes in het begrip ‘nieuwe, rechtvaardiger en efficiëntere wereldinformatie en communicatie-orde’ van een meer ‘voorwaardelijke’ formulering te voorzien. Het enige echte wrijvingspunt bleek de begroting voor 1984-1985 te zijn. Maar ook hier werd naar een compromisoplossing gezocht. Uiteindelijk stemden alleen de VS tegen, enkele andere westerse naties onthielden zich. | |||||||||
[pagina 616]
| |||||||||
Toen op 29 december 1983 George Shultz, minister van Buitenlandse Zaken aankondigde dat de VS uit de Unesco traden, was dit voor vele (westerse) waarnemers dan ook een totale verrassing. Volgens westerse Unesco-ambtenaren had de voornaamste achterliggende reden voor deze beslissing niets met de Unesco zelf te maken: de Unesco werd ‘geslachtofferd’ om Reagans herverkiezing veilig te stellen. M.a.w. Reagan koos een voor de VS-regering en VS-media gemeenschappelijke ‘vijand’ - de Unesco en de Nieuwe Internationale Informatie Orde - om de aandacht af te leiden van de interne tegenstellingen in eigen landGa naar voetnoot14. Shultz somt drie redenen op voor de Amerikaanse terugtrekking uit de Unesco: ‘Unesco has extranuously politicised virtually every subject it deals with, has exhibited hostility towards the basic institutions of a free society, especially the free market and the free press, and has demonstrated unrestrained budgetary expansion’. In westerse perscommentaren werd vooral uitgeweid over dit laatste, de ‘ongelimiteerde begrotingsexpansie’, en werd met name Unesco's directeur-generaal M'Bow van wanbeheer, nepotisme en corruptie beschuldigdGa naar voetnoot15. Volgens The Guardian, dat zich beriep op een geheim rapport van het VS-staatsdepartement, werden vele van deze artikelen door de VS-regering ‘gemanipuleerd’. Over de gebeurtenissen van het afgelopen jaar 1984 kunnen we kort zijn: 1. De Derde Wereld heeft de Unesco en haar directeur-generaal diverse malen haar steun toegezegd. Dat gebeurde b.v. tijdens de conferentie van informatieministers van de Niet-Gebonden Landen (Jakarta, januari 1984) en in de laatste sessie van de Algemene VN-Vergadering (New York, december 1984). 2. Ook in de VS werd Reagans beslissing tot uittreding op kritiek onthaald. Niet alleen de Unesco-commissie en de vereniging voor de Verenigde Naties kantten zich ertegen, ook parlementsleden en gewezen Unesco-delegatieleden toonden zich teleurgesteld. Esteban Torres, Unesco-ambassadeur tijdens Carter van 1977 tot 1979, noemde de beslissing ‘schadelijk voor onze intellectuele, commerciële en politieke belangen’. En Judson | |||||||||
[pagina 617]
| |||||||||
Gooding, een van de acht leden van de VS-missie, stelde: ‘Wij gedragen ons zo'n beetje, vrees ik, als een verwend rijk kind dat niet kan winnen en dan maar pruilend wegloopt’. 3. Het Unesco-secretariaat stemde ermee in haar boekhouding door het Amerikaanse General Accounting Office te laten controleren. In het rapport dat daarop volgt worden de bekende problemen waarmee Unesco reeds lang worstelt, nog eens op een rijtje gezet: ‘Duplication of work, centralisation of decision making, strange hiring procedures and financial irregularities’. Maar de conclusies ‘zijn helemaal niet sensationeel - geen grote schandalen of ernstige individuele gevallen van corruptie werden blootgelegd’. Tevens kondigde Unesco's uitvoerende raad verschillende hervormingen aan. Het principe van de financiële nulgroei werd aanvaard, de begroting voor 1986-1987 blijft dezelfde als de twee voorgaande jaren. De VS zagen daarin echter geen reden om hun standpunt te wijzigen. De begrotingsdiscussie bracht overigens een tweespalt in het westerse kamp aan het licht. De VS poogden namelijk een hervorming van de stemprocedure door te drukken. Toen bleek dat ze met hun voorstel alleen stonden, lieten ze het varen. Ondanks het feit dat verschillende westerse delegaties nog een ultieme poging ondernamen om de VS-beslissing te herzien of uit te stellen, en twee subcommittees van het Huis van Afgevaardigden de houding van de Reagan-administratie scherp veroordeelden, hield de regering voet bij stuk en traden de VS op 1 januari 1985 officieel uit de Unesco. Binnen Unesco bestaan er twee visies t.a.v. de weinig soepele houding waarmee de VS alle hervormingsvoorstellen van het afgelopen jaar als onvoldoende van de hand hebben gewezenGa naar voetnoot16. Een eerste versie luidt dat de VS in hun diplomatiek offensief een aantal tactische blunders hebben begaan. In de onderhandelingen gaven ze weinig blijk van flexibiliteit, soms ook stelden ze weinig realistische eisen. Het voorstel tot wijziging van de stemprocedure zou b.v. niet alleen voor de Unesco gevolgen gehad hebben, maar eveneens voor alle andere VN-organisaties. De tweede visie gaat verder en stelt dat de VS-beslissing om de Unesco te verlaten van meet af aan vaststond, en dat niets de VS daarvan nog kon doen afzien. De Reagan-administratie wenst immers uitsluitend met die landen of organisaties samen te werken die - zoals Shultz schreef aan M'Bow - ‘serve the interests of the US’. | |||||||||
[pagina 618]
| |||||||||
Tot besluitAan de hand van dit overzicht van de relatie tussen de VS en de Unesco kunnen m.i. de volgende algemene bedenkingen geformuleerd worden:
|
|