Streven. Vlaamse editie. Jaargang 52
(1984-1985)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 502]
| |
Spaanse theologen over de kolonisatie van Amerika
| |
[pagina 503]
| |
van Spaanse theologen en (religieuze) juristen en vooral de universiteit van Salamanca, tegen de gevestigde opvattingen van het burgerlijke en kerkelijke gezag in, tientallen jaren lang de veroverings- en kolonisatiepolitiek hebben aangevochten en bestreden, niet alleen omwille van de feitelijke ongerechtigheden die ermee gepaard gingen, maar ook en zelfs vooral om de ‘christelijke’, ethische en juridische principes waarop deze politiek zich steevast beriepGa naar voetnoot2. | |
Een opgedrongen veroveringsoorlog?Werd de Spaanse Kroon, bij de in bezit name van haar overzeese gebieden, tegen wil en dank een veroveringsoorlog opgedrongen die zij helemaal niet had voorzien? Het lijkt een nogal merkwaardige veronderstelling, maar volgens prof. Demetrio Ramos (Valladolid) was het inderdaad zo. In 1493 had, in de bulle Inter Caetera, Paus Alexander VI, als dominus orbis, heer en meester van de wereld, de reeds ontdekte en nog te ontdekken gebieden bij wijze van schenking afgestaan aan de Katholieke Koningen van Spanje. Wat hun rechtens toekwam, zouden zij op vreedzame wijze in bezit gaan nemen. Van een veroveringsoorlog, alsof zij zich volkomen vreemd territorium wilden toeëigenen, was in hun ogen dus geen sprake: het aantal schepen en manschappen dat aanvankelijk naar Amerika trok zag er dan ook helemaal niet uit als een armada of invasievloot. Men ging niet veroveren maar bevolken. Wat men op het oog had | |
[pagina 504]
| |
was een politiek van nederzettingen in weliswaar nieuw maar eigen Spaans gebied: hele scheepsladingen arme Spaanse boeren zouden later naar Amerika worden overgebracht om het land te ontginnen. Daartoe moesten eerst de vriendschap en het vertrouwen van de inheemse ‘hoofden’ (caciques) gewonnen worden en goede relaties met de indio's aangeknoopt. De aanvankelijke welwillendheid en gastvrijheid van de inheemse bevolking maakten dit project nog aannemelijker. Dat het dan toch tot een regelrechte conquista kwam, was voor de Spaanse Kroon een complete verrassing. Reeds bij de (eerste) terugkeer van Columbus naar Europa braken de eerste vijandelijkheden los, met de val en de vernietiging van het Spaanse fort Navidad op Hispaniola (Haiti en de Dominicaanse Republiek). De honger onder de achtergebleven Spanjaarden deed de rest: verspreide groepjes Spanjaarden, die wanhopig aan levensmiddelen zochten te geraken onder de bevolking, werden de een na de ander afgemaakt. De eerste repressieve acties van de Spanjaarden kwamen op gang. Voortaan zou men de indianen met wapengeweld onderwerpen: zij verbraken immers eenzijdig de reeds gesloten ‘verdragen’, het waren ‘verraders’ en ‘opstandelingen’. Schaarse pogingen tot vreedzaam samenleven mislukten keer op keer, de repressie nam toe. Aanvankelijk was ze nog van defensieve aard, om de Spaanse nederzettingen en de ‘bekeerde’ indianen te beschermen. Gaandeweg werden het offensieve veroveringstochten, met alle desastreuze gevolgen die volgens het toenmalige, algemeen erkende volkerenrecht, met de bestraffing van ‘opstandelingen’ verbonden waren: de volkomen rechteloze slavernij van mannen, vrouwen en kinderen, de oprichting van de encomienda's (groepen indio's, voor de rest van hun leven afgestaan aan een kolonist die van hen arbeid en/of belasting mocht vorderen)Ga naar voetnoot3, en talloze andere machtsmisbruiken die door niemand gecontroleerd of ingetoomd werden. Nog geen 20 jaar nadat Columbus in Amerika voet aan wal had gezet, was de ‘vreedzame inbezitname’ voorgoed omgeslagen in onverbloemde veroveringsoorlogen en slavernij van de onderworpen bevolking. Tegen de letterlijk moorddadige behandeling van de indianen rees een eerste plechtig protest van Fray Antonio de Montesinos, een van de dominicanen die op aandringen van Isabel de Katholieke naar Hispaniola ge- | |
[pagina 505]
| |
zonden waren. In zijn beruchte preek van de eerste adventszondag 1511 in Hispaniola zei hij: ‘Het is om jullie je misdaden tegen de indio's bekend te maken, dat ik deze preekstoel beklommen heb, ik de stem van Christus ‘die roept in de woestijn’ van dit eiland... Die stem zegt dat jullie allen in staat van doodzonde zijn, dat jullie daarin leven en zullen sterven omwille van je wreedheid jegens deze onschuldige volkeren... Zeg mij welk recht, welke gerechtigheid het jullie veroorlooft de indio's in een zulke afschuwelijke slavernij te houden? Wie heeft jullie toegestaan deze gruwelijke oorlogen te voeren tegen mensen die hier rustig en vreedzaam woonden en ze uit te roeien? Hoe bestaan jullie het deze mensen te onderdrukken en uit te putten, zonder hun te eten te geven, zonder je te bekreunen om hun gezondheid die aan ziekten ten onder gaat door de buitensporige lasten die jullie hun opleggen? Moet men niet zeggen dat jullie hen nog een keer vermoorden door te eisen dat elke dag jullie goud opbrengt?’ De hevige verontwaardiging van de kolonisten vond gehoor in Spanje. In maart 1512 werd de dominicanen een spreekverbod opgelegd. Maar Montesinos keerde met enkele medebroeders terug naar Spanje om daar de zaak van de indianen te bepleiten. Op de Junta van Burgos (1512) maakten zij zoveel indruk, dat nieuwe, wettelijke maatregelen ten gunste van de indianen werden uitgevaardigd, de 35 Ordonanzas para el tratamiento de los indios, later ook de ‘wetten van Burgos’ geheten. Het principe van de conquista werd daarin niet betwist, het ging uitsluitend om een reeks vaak zeer gedetailleerde aanbevelingen voor een betere behandeling van de indianen op het gebied van arbeid, huisvesting, opvoeding enz... Dat was voor Montesinos en de zijnen echter niet genoeg. In 1513 stelden zij de Junta van Valladolid de vraag, of de aanwezigheid van de Spanjaarden in deze gebieden überhaupt ethisch te rechtvaardigen was. Met de wetten van Burgos was de discussie niet afgesloten, maar pas goed begonnen. Ze zou nog driekwart eeuw voortduren. | |
Ethisch-christelijke rechtvaardiging van de conquistaOp de feitelijke en ‘ideologische’ mislukking van haar oorspronkelijk project reageerde de Spaanse Kroon met een hoogst merkwaardige juridische oplossing, die voortaan elke eigenlijke veroveringsoorlog overbodig moest maken: het fameuze requerimiento (de betekening van een eis of vordering). Voortaan zou elke conquistador, bij zijn eerste ontmoeting met de inheemse bevolking, haar chefs een verklaring voorlezen. Na een korte bedenktijd en met ‘kennis van zaken’ konden de caciques dan beslissen of zij zich al dan niet aan het door de paus en God zelf over hen aangestelde gezag van de katholieke koningen wilden onderwerpen. De tekst, in 1514 | |
[pagina 506]
| |
door Palacios Rubios opgesteld en die elke conquistador voortaan in zijn bagage diende mee te hebben, is een uniek monument van juridische en ‘dogmatische’ rechtlijnigheid en... arrogantieGa naar voetnoot4. ‘Ik, N., dienaar van de zeer verheven en machtige koningen van Castilië en Leon, bedwingers van de barbaarse volkeren, beteken jullie en maak jullie bekend, dat God Onze Heer, de ene en eeuwige, hemel en aarde geschapen heeft, en één man en één vrouw, van wie alle mensen van de wereld de afstammelingen zijn. Door de vermenigvuldiging van de generaties die uit hen zijn voortgekomen, sinds de meer dan 5.000 jaar dat de wereld geschapen is, was het onvermijdelijk dat de mensen verspreid raakten en verdeeld over vele koninkrijken en provincies. Over al deze volkeren heeft Onze God een man aangesteld, de heilige Petrus, die van alle mensen de Heer en Chef zou zijn. Aan diens rechtsmacht onderwierp Hij de hele wereld: hij kan oordelen en regeren over alle volkeren, christenen, moren, joden, volken van om het even welke sekte of geloof. Deze man noemden ze paus: Opperste Leider, Vader en Hoeder van alle mensen. De Heilige vader erkenden de mensen die toen leefden als Koning en Hoofd van de hele wereld. Nadien hebben zij hetzelfde gedaan ten aanzien van alle anderen die hem zijn opgevolgd en dat zal zo doorgaan tot de wereld een einde neemt. Het requirimiento, dat verdere veroveringsoorlogen moest verhinderen en | |
[pagina 507]
| |
het christelijk geweten (van o.m. de vorsten) gerust moest stellen, vermocht geen van beide doeleinden te realiseren. De conquistadores hanteerden het al te vaak als een pure formaliteit en misbruikten het heel bewust en cynisch. De eis dat de tekst ook in een inlandse vertaling voorgelezen zou worden, werd meestal geïgnoreerd. Van een ‘billijke bedenktijd’ was veelal geen sprake: men stond reeds met getrokken zwaarden klaar om de ‘weerspannigen’ te straffen en tot slaven te maken. Vaak werd de tekst alleen maar afgeraffeld of gemompeld (eenmaal onder tromgeroffel!), gedeclameerd voor de lege hutten van de gevluchte indianen of in de nachtelijke eenzaamheid van een gebied waar men indianen aanwezig achtte, gelezen aan boord van het schip vóór men aan land ging, voorgelezen aan reeds gevangengenomen indianen, die direct als slaven werden afgevoerd... Over het requerimiento zou Las Casas het vernietigende oordeel uitspreken dat ‘hij niet wist of hij erom moest lachen of huilen’. En zijn ordebroeder Vitoria zou de doctrinele principes ervan radicaal ontzenuwen. | |
Las CasasTe Sevilla geboren in 1474, had Bartolomé De Las Casas, zoon van een van Columbus' reisgezellen, de encomienda van zijn vader op Cuba overgenomen. Priester gewijd in 1510, onderhield hij steeds nauwere contacten met de dominicanen. Hij gaf zijn encomienda op en wijdde zich geheel aan de verdediging van de rechten van de indianenGa naar voetnoot5. Hij begon te ijveren voor de oprichting van onafhankelijke indiaanse dorpen, die volledig aan het gezag van de Spaanse kolonisten onttrokken zouden zijn. Toen deze eerste poging tot het vestigen van ‘reducties’ (die later in Paraguay het bekende succes zouden kennen) om uiteenlopende redenen was mislukt, en een koninklijke onderzoekscommissie de onderneming ook principieel had | |
[pagina 508]
| |
verworpen, trok Las Casas in 1517 naar het hof in Spanje om er zijn zaak te bepleiten. Hij overhandigde de keizer een geschrift, waarin hij stelde ‘dat de indianen van nature vrije mensen zijn’. De hevige discussie welke deze these uitlokte, duurde drie jaar, maar Las Casas haalde zijn slag thuis. Dit was mede te danken aan een interventie van de Nederlandse kardinaal en raadgever van Keizer Karel, de latere paus Hadrianus VI, die betoogde dat ‘op grond van de rede, van het gezag van de goddelijke wet en de pausen, en van de menselijke en canonische wetten, de indianen tot God gebracht moesten worden met vreedzame middelen’. Op 15 mei 1520 bevestigden de keizer en zijn raad dat ‘de indianen vrije mensen zijn, en als dusdanig behandeld dienen te worden’, en zij verleenden Las Casas unieke volmachten, om in een brede strook van het ontdekte vasteland (het huidige Venezuela) zijn project van vreedzame evangelisatie en gescheiden ontwikkeling van de indianen door te voeren, zonder inmenging van Spaanse soldaten of kolonisten. Dat project mislukte. De trouwe vazallen van de koning op Hispaniola weigerden Las Casas' volmachten te erkennen; zij wilden doorgaan met hun strooptochten in het aan hun toegewezen gebied, om er zich met slaven te bevoorraden. Las Casas en anderen hadden er bij de keizer eveneens op aangedrongen dat men arme Spaanse boeren naar Amerika zou sturen, liever dan de (vaak eveneens verarmde) adel, die alleen de straffeloze uitbuiting van de indianen op het oog had. Ook met deze poging tot vreedzame ontginning en ontwikkeling van het land had Las Casas geen succes. De overgebrachte Spaanse boeren kozen de makkelijke weg en ontpopten zich als nieuwe uitbuiters van de inheemse bevolking. Ondanks deze mislukkingen hadden Las Casas' kritiek en ideeën hun uitwerking. En werden nieuwe richtlijnen en maatregelen uitgevaardigd, die nog veel dringender geworden waren sinds Hernan Cortes in 1519, op eigen initiatief, heel Mexico had ingepalmd en de volkomen verraste Spaanse Kroon met nieuwe gewetensproblemen had opgezadeld. Zo ontstonden in 1526 de Ordenanzas sobre el buen tratamiento de los indios. Deze ordonnanties lieten verstaan dat de keizer uitsluitend op de religieuzen en clerici rekende om in Amerika enige gerechtigheid te laten heersen. Voortaan zouden twee religieuzen of clerici elke ontdekkings- of veroveringstocht moeten begeleiden, zij moesten erop toezien dat de indianen degelijk onderwezen en goed behandeld werden. Niets mocht ondernomen worden zonder hun toestemming en controle, zij hadden de plicht alle misbruiken en wandaden aan het centrale gezag te rapporteren. Prof. Guillermo Lohmann Villena (Lima) wees in het Salamanca-symposium op dit in de hele moderne geschiedenis wellicht unieke fenomeen: een vol- | |
[pagina 509]
| |
maakt absolutistisch regime legde zijn onderdanen de plicht op, zonder enige terughoudendheid (censuur van de correspondentie was nadrukkelijk verboden) alle misbruiken en wantoestanden aan te klagen. Deze ‘vrije meningsuiting’ werd in het Spanje van de 16e eeuw op weergaloze wijze in praktijk gebracht. De zaak van de overwonnen en verdrukte indianen, die hun lot meestal apathisch ondergingen, werd ter harte genomen door mensen die tot de verdrukkende instantie behoorden. En zij vergenoegden er zich niet mee misbruiken post factum aan te klagen of te voorkomen en in te dijken, maar zij brachen een mentaliteitsverandering op gang, die de theoretische grondslagen van de veroverings- en kolonisatiepolitiek ondermijnde en afbrak. In 1522 was Las Casas bij de dominicanen ingetreden. Er volgde een lange stille tijd van religieuze bezinning en grondige studie van het recht. Pas in 1537 trad hij opnieuw in de openbaarheid met zijn diep doordachte en ‘vriendelijkste’ werk, De unico vocationis modo (Over de enige manier om aan het menselijk geslacht het geloof te verkondigen). Met grote beslistheid verwierp hij het gebruik van elke dwang; oorlogvoering was ‘de meeste barbaarse, irrationele en tegennatuurlijke methode, in strijd met de aanbevelingen en verlangens van Christus en de apostelen’. Hij maakte in zijn traktaat dankbaar gebruik van de zopas gepromulgeerde bulle Sublimis Deus van Paulus III, die op zijn aandringen en dat van zijn ordebroeders was ontstaan en die tot in haar formuleringen de taal van Las Casas verraadt. De bulle klaagt o.m. ‘de vermetelheid’ aan van hen ‘die beweren dat de indianen (als) brute beesten zijn, onbekwaam om het katholiek geloof aan te nemen, en die hen daarom in slavernij houden en hun zwaardere lasten opleggen dan aan hun redeloze huisdieren’. In hetzelfde jaar beleefde Las Casas nog een tweede triomf: de keizer verleende hem alle volmachten om zijn vreedzame evangelisatiemethode te beproeven in (het huidige) Guatemala, een nog grotendeels niet aan de Spanjaarden onderworpen gebied, dat om die reden ‘Tiërra de Guerra’, land van de oorlog, werd genoemd. Dit keer kreeg Las Casas de volledige medewerking van de plaatselijke goeverneur Maldonado. Ondanks de hoon en het ongenoegen van de conquistadores kende de onderneming een zo overtuigend succes, dat de keizer tien jaar later instemde met de nieuwe naam ‘Vera Paz’ (Ware Vrede) die aan het oude land van de oorlog gegeven werd. En hij honoreerde Las Casas' inzet en ideeën door hem (in 1542) tot bisschop van Chiapas (Mexico) te benoemen. | |
[pagina 510]
| |
VitoriaIntussen was op het thuisfront in Spanje een andere dominicaan opgestaan, de theoloog en jurist Francisco de Vitoria (1492-1549), professor aan de universiteit van Salamanca. Vitoria is weliswaar nooit in Amerika geweest maar werd over de gang van zaken door zijn ordebroeders ingelicht. De onmiddellijke aanleiding tot zijn echt revolutionair ‘omdenken’ waren de berichten over de jongste conquista van Peru door Pizarro en zijn metgezellen in de jaren 1532-1535. In een brief aan zijn provinciaal (november 1534) schreef Vitoria ‘dat bij het horen van die berichten het bloed mij in de aderen stolt’. En van de ‘goede raad’ die de perulero's (de in Peru vlug rijk geworden Spanjaarden) hem gaven, zei hij dat ‘hij daar gewoon niets van begreep: er is daar geen zekerheid noch rechtvaardigheid in te vinden’. In de winter 1537-1538 veroorzaakte Vitoria een enorme opschudding in de aula's van Salamanca door een van zijn colleges te besluiten met de lapidaire zin: ‘De katholieke koningen hebben geen rechten over de ongelovigen, evenmin mét als zonder de toestemming van de paus’. Vitoria's De Indis (1538) en De jure belli (1539) zijn niet anders dan een paar van zijn hoorcolleges, door zijn studenten opgetekend en verspreid. De Indis was een systematische leerstellige ontmanteling van heel het requerimiento. De ‘heerschappij’ van de keizer en de paus zijn geen geldige rechtstitels van eigendom of bezit, omdat die heerschappij onbestaande is en de paus derhalve niet aan de Spaanse koningen kan schenken wat hij niet bezit noch ooit bezeten heeft. Evenmin rechtsgeldig is de vrijwillige aanvaarding door de indianen van het Spaanse staatsgezag, omdat die vrijheid hun de facto nimmer gegeven is. Hun verzet tegen de verkondiging van het evangelie, en a fortiori hun aanvaarding van het geloof rechtvaardigen nooit een veroveringsoorlog, omdat het geloof een volstrekt vrije daad is. Alleen geleden onrecht kan een oorlog rechtvaardigen, en ook dan dient men nog uiterste matiging na te streven. De aanwezigheid van Spanjaarden op het indiaanse grondgebied is wel geoorloofd, uit hoofde van een natuurrecht dat alle mensen toekomt, ‘zoals Spanjaarden zich in Frankrijk en Fransen zich in Spanje mogen vestigen, op voorwaarde dat zij de rechten van respectievelijk Fransen en Spanjaarden respecteren en het “gastland” geen enkele schade berokkenen’. Een Spaanse (eventueel gewapende) interventie in Amerika was alleen gerechtvaardigd om onschuldigen (tegen hun vijanden) te beschermen of (door anderen) onderdrukten te bevrijden. Iets eerder nog dan Vitoria had Domingo de Soto in zijn college De Domi- | |
[pagina 511]
| |
nio (1535) indringende vragen gesteld over de rechtsgronden van de Spaanse ‘heerschappij’ over Amerika. De Soto's en Vitoria's volstrekt nieuwe visie werd verder uitgewerkt door hun leerlingen: Melchior Cano, Covarrubias, Martin de Azoilcueta en Bartolome Carranza. Zoals Vitoria aanvaardden zij de Spaanse aanwezigheid ten behoeve van de culturele, sociale, politieke en religieuze ontwikkeling van deze volkeren. Maar die aanwezigheid mocht slechts van beperkte duur zijn. Na een zekere tijd moesten deze volkeren hun volledige onafhankelijkheid en zelfbestuur (terug) krijgen. Volgens Carranza (1540) was dat al na 18 jaar mogelijk. | |
Spanjes roem en vernedering‘Tegelijk Spanjes trots en vernedering’ noemde Henry Stevens (1893) de nieuwe wetten die in 1542 tot stand kwamen als de vrucht van de onverdroten inspanningen van Las Casas en de school van Salamanca. Las Nuevas Leyes de 1542-1543. Ordenanzas para la gobernación de las Indias y buen tratamiento y conservatión de los indios betekenden een haast volledige - helaas slechts voorlopige en kortstondige - overwinning van de ideeën van Las Casas en Vitoria. Zij verklaarden dat de indianen van nature vrije mensen zijn, bevestigden hun vrijheid van werken en wonen, de vrijheid om over hun eigendom te beschikken en hun bestuursinstellingen te behouden. Het encomienda-systeem werd afgeschaft, er werden strafbepalingen voorzien tegen misbruiken en wandalen van de encomendero's. Het was een revolutionaire breuk met heel de traditionele theorie en praktijk. Nauwelijks tien jaar eerder, in 1533, had de keizer Pizarro nog aangemoedigd om door te gaan met de verovering van Peru, op grond van de vier klassieke argumenten: de schenking van de paus, de rebellie tegen de rechtmatige vorst, het verzet tegen de verkondiging van het ene ware geloof, en de bestraffing en uitroeiing van de onduldbare zonde van de afgoderij (met een beroep op de voorbeelden uit het Oude Testament). ‘De nieuwe wetten’ ontketenden in Amerika een storm van protest en verzet, en zelfs van openlijke opstanden tegen de Spaanse Kroon in Peru en Mexico: die protesten golden vooral de afschaffing van de encomienda. Opnieuw werd een bijzondere commissie ingesteld om de kwestie te onderzoeken. Niet alleen kolonisten en ambtenaren drongen aan op het behoud van de encomienda, maar ook vele bisschoppen en religieuze oversten, die de encomienda onmisbaar achtten voor het materiële voortbestaan van de gevestigde kerk. Ook in Spanje tekende zich een meerderheid af voor het behoud van de encomienda: ‘Liever de encomienda behouden | |
[pagina 512]
| |
dan gedwongen te worden tot een herovering (reconquista) van de kolonies op de opstandige Spanjaarden’! Aangezien de keizer voor rijkszaken in Duitsland vertoefde, was het zijn zoon Filips die de adviezen verzamelde en aan zijn vader doorgaf. Overstelpt door een overweldigende meerderheid van negatieve adviezen, maakte de keizer tenslotte rond 1545 (in Mechelen) met één pennetrek de afschaffing van de encomienda ongedaan. De andere, ten gunste van de indianen genomen maatregelen, bleven grotendeels behouden. Diep ontgoocheld en verbitterd gaf Las Casas (die na 1547 nooit meer naar Amerika zou terugkeren) een zo ruim mogelijke verspreiding aan zijn nog niet voor publikatie vrijgegeven meest bitsige geschrift Brevísima relación de la destrucción de las Indias, waarin hij de encomienda veroordeelde als een intrinsiek immorele instelling en de Spanjaarden zelfs het recht betwistte nog langer in Amerika te blijven. Volgens Polo de Ondegardo was de keizer daarvan zozeer onder de indruk dat hij er een ogenblik aan dacht de kolonies te verlaten en op te geven. Maar intussen was in Spanje tegen Las Casas een onverbiddelijke tegenstander van formaat opgestaan, de humanist Juan Ginés de Sepúlveda, vermaard om zijn vertaling van Aristoteles' Politeia. Sepúlveda wierp zich op als de ware verdediger van de Kroon en de Kerk. In 1545 overhandigde hij aan de Raad van Indië zijn Democrates alter, sive de justis bellis causis apud Indos, waarin hij, naast de bekende klassieke argumenten die de oorlog tegen de indianen rechtvaardigden, een nieuw, aan de Politeia ontleend argument aanbracht. Volgens zijn interpretatie van een nogal duistere passage uit Aristoteles' Politeia zouden de indianen behoren tot dat soort halfmensen die de filosoof ‘slaven van nature’ had genoemd, die tot niets anders in staat waren dan om als slaven de volwaardige mensen te dienen. De universiteiten van Salamanca en Alcala, waaraan Sepúlveda zijn traktaat ter beoordeling had voorgelegd, verwierpen het en drongen aan op een publikatieverbod. Op een minimum van tijd was Las Casas klaar met een verweerschrift, Argumentum Apologiae, waarin hij de ‘filosofische’ stellingen van Sepúlveda op de korrel nam. De polarisatie was nu radicaal geworden. Eerst verbood de keizer de publikatie van zowel Sepúlveda's als Las Casas' werken. Daarna benoemde hij een commissie die de argumenten van beide protagonisten tegen elkaar zou afwegen. Tot de hele zaak opgehelderd zou zijn, verbood hij ‘om ons geweten te ontlasten, alle nieuwe veroveringen en ontdekkingen’ (cedula van 16 december 1550). De ‘Raad van Veertien’ vergaderde inderdaad in Valladolid van 1550 tot 1551, zonder evenwel tot duidelijke en concrete conclusies of uitspraken te komen. Wel had de extreme leer van Sepúlveda voorgoed afgedaan. Terwijl Las Casas' ge- | |
[pagina 513]
| |
schriften vanaf 1552 vrij verspreid mochten worden zowel in Spanje als in Amerika, werden de werken van Sepúlveda verboden, de bestaande kopieën ervan moesten vernietigd worden (zijn Democrates alter zou pas in 1842 gedrukt worden!). Maar ook Las Casas' radicale standpunt maakte geen kans meer. Enigszins vereenzaamd zette hij tot op zeer hoge leeftijd (hij stierf in 1566) zijn strijd met een onverminderde scherpte van geest en taal voort. In zijn laatste werkje, Doce dudas (1564), antwoordde hij op de Twaalf gewetensvragen van een ordebroeder uit Peru: ‘Pizarro en zijn paar honderd gezellen hebben zich als echte tirannen gedragen... door Atahualpa te vermoorden, en zich zijn rijk wederrechtelijk toe te eigenen... Zij waren de oorzaak van al het onherstelbare kwaad dat de indianen van dat rijk is aangedaan. Zij hebben dodelijk gezondigd door de christenen en de naam van Christus te doen haten en verafschuwen. Vanaf het moment dat deze Spanjaarden zich van Atahualpa hebben meester gemaakt, hebben de kinderen, erfgenamen en volkeren van Atahualpa het recht verworven om rechtvaardige oorlogen te voeren tegen de Spanjaarden als hun publieke vijanden. En dat recht zullen zij behouden tot aan het Laatste Oordeel, tenzij vier voorwaarden worden vervuld: wapenstilstand, vrede, herstel van alle geleden onrecht, en de vrije en ongedwongen vergiffenis van de indianen voor alles wat zij te lijden hebben gehad’. De tweede generatie van de Spaanse school van Salamanca (1560 tot 1580) bleef, in het spoor van Vitoria, met alle kracht ijveren voor een rechtvaardiger, menselijker en christelijker oplossing van het indiaanse probleem. Onder leiding van Juan de la Peña kwam een coherente leer tot stand, die spoedig ook aan de andere Spaanse universiteiten het overwicht kreeg. Zoals Vitoria, aanvaardde men de Spaanse aanwezigheid in Amerika, maar handhaafde men de gewetensbezwaren tegen het geweld en de oorlogen die ermee gepaard gingen. Sepúlveda's filosofische (over de slavennatuur van de indianen) en theologische (in verband met de onduldbare zonde van afgoderij) argumenten werden voorgoed afgewezen. Twee grondbeginselen golden als definitief verworven: 1. de indianen zijn vrije mensen, redelijke schepselen, geschapen naar Gods beeld; 2. oorlog is enkel te rechtvaardigen om geleden onrecht goed te maken, en dan nog alleen op gezag van de koning en met behoud van de zuivere bedoeling. Consequent met deze doctrine, concludeerde Juan de la Peña dat veruit de meeste oorlogen die de Spanjaarden hadden gevoerd, onrechtvaardig waren geweest, en dat derhalve rechtsherstel en restitutie van het gestolen goed vereist was. De conclusie was niet mis te verstaan: in 1571 droeg Filips II zijn ambassadeur in Rome op, van Paus Pius V een ‘schikking of verge- | |
[pagina 514]
| |
lijk’ te verkrijgen voor het vele onrechtmatig verworven goed. De nieuwe leer van Salamanca vond ten slotte haar beslag in de Ordenanzas de pacificatión van 1573 van Filips II, die elke nieuwe veroveringsoorlog verboden en zelfs de term conquista verwierpen: ‘Het woord conquista mag in de rapporten niet meer voorkomen en moet vervangen worden door pacificatión en poblatión... Het is onze uitdrukkelijke wil dat ook deze nieuwe naam niet anders geïnterpreteerd wordt dan in onze bedoeling ligt en niet als voorwendsel wordt gebruikt om de indianen geweld en overlast aan te doen’. Filips kende blijkbaar de onwil van zijn conquistadores. De historici zijn het er echter over eens dat deze richtlijnen ertoe bijdroegen dat de conquista van de Filippijnen, die in deze jaren plaatsvond, beduidend minder excessen en machtsmisbruik met zich bracht en dat de verdedigers van de ‘indiaanse’ belangen op de Filippijnen meer gehoor en steun vonden bij althans een deel van de Spaanse verantwoordelijken. | |
NabeschouwingenDe studie van deze ideeënstrijd omtrent de verovering en kolonisatie van Amerika noopt tot een herziening van de vaak geringschattende manier waarop de geschiedschrijving het Spaanse katholicisme beschreven en beoordeeld heeft. Zelfs lijkt de tijd voorbij te zijn, dat men de ‘gewetenstwijfels’ van Karel V en Filips II meende te kunnen afdoen als louter huichelarij van slechts op macht en rijkdom beluste absolutistische vorsten. Zich minder fanatiek en meer verlicht achtende koloniale mogendheden van de latere tijd hebben zich meestal nauwelijks vragen gesteld over hun recht om vreemde gebieden in te palmen en de bewoners hun gezag, hun wetten en cultuur en hun eigen belangen op te dringen. In een aantal gevallen hebben zij die bevolkingen volledig uitgeroeid of gemarginaliseerd (Tasmanië, Australië, Noord-Amerika). Om die reden schreef de Brit Samuel Purchas, die in de jaren 1905-1906 de eerste Engelse vertaling van Las Casas bezorgde: ‘Indien men meent dat ik deze geschriften publiceer om de Spaanse natie te kleineren, dan antwoord ik dat slechte en duivelse mensen in alle landen voorkomen (dat merken wij goed genoeg bij ons). Ik vraag mij trouwens af of de auteur, die zelf Spanjaard en een geestelijke was, niet ook zijn land heeft willen prijzen en eren... Wat mij betreft, ik herken deugd bij een Spanjaard, een monnik, zelfs een jezuïet’. En de globale conclusie van Frank Tannenbaum luidde: ‘Natuurlijk hebben de indianen onnoemelijk veel te verduren gehad van de Spanjaarden... Maar Las Casas, Quiroga, Zamárraga, Fuenleal en anderen zwoegden, streden | |
[pagina 515]
| |
en verdedigden hen tegen de hebzucht van de blanken, en stonden daarmee aan de oorsprong van een hele reeks maatregelen, officiële zowel als privé, waaraan het tenslotte te danken is dat de indianen en hun eigen aard gered werden en nog bestaan’. Latijns-Amerika heeft nog altijd zijn indianenprobleem, maar dat die indianen er zijn en zich bewust zijn van hun rechten en waardigheid, dat is in niet geringe mate te danken aan de verbeten en volgehouden inzet van de wellicht beste en eerlijkste christenen die de Spaanse kerk ooit heeft voortgebracht. Een tweede nabeschouwing geldt de hoogst bedenkelijke wijze waarop mensen, christenen niet uitgezonderd, blijken te reageren op uitspraken, richtlijnen of wetten van het hoogste, burgerlijke of religieuze gezag dat zij heten te erkennen en aanvaarden. Met welke gretigheid en volharding hebben conquistadores, kolonisten en vele anderen, zich beroepen op uitspraken van koning en paus, wanneer die verenigbaar leken met hun hebzucht en machtswillekeur. En met welk gemak en ongegeneerdheid hebben zij andersluidende uitspraken van datzelfde gezag naast zich neergelegd of resoluut verworpen, wanneer die uitspraken niet met hun belangen strookten. Hoe lang werd de ‘schenking van de paus’ niet ingeroepen en gehandhaafd als een vrijbrief voor oorlogen en uitbuitingen? En hoe gering was het gevolg van de eveneens pauselijke bulle van 1537 die de slavernij veroordeelde? De echte groten van Spanjes gouden eeuw tenslotte zijn niet de conquistadores geweest, maar christenen als Las Casas, Zamárraga en vele anderen, die opkwamen voor de rechten van de meest rechtelozen van hun tijd; en die dat halsstarrig bleven doen, ofschoon zij herhaaldelijk, aan de hand van uitspraken van koning en paus, gebrandmerkt werden als verraders van hun koning en hun land, en als vijanden van de geloofsverkondiging. Lang voor er sprake was van universele mensenrechten, zijn ze opgekomen voor de onvervreemdbare rechten van vrijheid en zelfbeschikking van elke mens, ook de heiden en ongelovige. En lang voor er sprake was van een bevrijdingstheologie en haar voorkeuroptie voor de armen, hebben deze mensen, op een bewust partijdige manier, partij gekozen voor de ongetwijfeld armsten en meest verdrukten in hun wereld. En zij bleven dat doen, ondanks de theologische, filosofische en juridische argumenten, de gezagsargumenten en soms ook de gezagsbeslissingen waarmee men hen voorgoed tot zwijgen wou brengen. De Spaanse archieven staan bol van hun volgehouden, hardnekkige verzet; en van vaak aangrijpende getuigenissen die de zo gemakkelijk als oppervlakkig of conservatief verguisde Spaanse religiositeit tot blijvende eer strekken. Bij wijze van besluit dit ene staaltje uit het leven van een tijdgenoot van | |
[pagina 516]
| |
Las Casas, Juan de Zamárraga, bisschop van Mexico. Hem werd verweten dat hij zich te veel inliet met die ‘haveloze en walgelijke indianen’. Zijn omgang met deze lui zou, gezien zijn hoge leeftijd en zwakke constitutie, wel eens levensgevaarlijk kunnen zijn. Verontwaardigd antwoordde Zamárraga: ‘Voor mij zijn het alleen jullie die stinken, die weerzinwekkend en walgelijk zijn, omdat jullie alleen ijdelheden in het hoofd hebben en zo losbandig leven alsof jullie geen christenen waren. Deze arme indianen lijken mij een hemelse geur te verspreiden, zij vertroosten mij en doen mij herleven, als evenzovele spiegels van het harde leven en de boete waartoe ik mijn toevlucht moet nemen, wil ik gered worden’. Het incident doet denken aan hedendaagse situaties. In Ecuador moet de indianenbisschop Proaña, die de leeftijdsgrens heeft bereikt, eerlang terugtreden. Een van de mannen die als zijn opvolger wordt genoemd staat er bij ingewijden voor bekend dat hij vindt dat de indianen stinken. |
|