Streven. Vlaamse editie. Jaargang 52
(1984-1985)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 527]
| |
Nieuwe ontwikkelingen in China
| |
[pagina 528]
| |
De ontwikkelingen die China na het verdwijnen van Mao heeft meegemaakt, hangen heel nauw samen met de figuur van de huidige sterke man Deng Xiaoping. Vooral twee dingen hebben Deng beroemd gemaakt. In de eerste plaats speelde hij het nooit eerder vertoonde bravourestukje klaar om na een lange, gevarieerde loopbaan drie maal uit de politieke vergeetput op te duiken en opnieuw aan de macht te komen. En dan is er zijn alom bekend, pragmatisch, maar efficiënt grondprincipe: ‘Wat maakt het uit of een kat zwart is of wit is, als ze maar muizen vangt’. In tegenstelling tot Mao Zedong schijnt Deng Xiaoping te begrijpen dat het niet volstaat de macht in handen te nemen, maar dat je ook een duurzame politieke stabiliteit moet opbouwen. Mao hield voortreffelijk stand in het revolutionaire, destructieve spel van oorlog en strijd om de macht; in het constructieve, bureaucratische spel van regeren en beheren schoot hij jammerlijk tekort. Deng daarentegen paart blijkbaar de vooruitziende blik van een verstandig politicus aan het evenwicht van een geïnteresseerde administrator. Deng en zijn medestanders, die op het ogenblik de politieke scène beheersen en de ‘hervormers’ of ‘practici’ worden genoemd, hebben in de laatste acht jaar een hele reeks politieke overwinningen behaald. Zij veroverden de macht op Mao's directe opvolgers, verstevigden hun machtsbasis, oefenden kritiek uit op Mao en drukten hun eigen politieke lijn door. Zij zuiverden de partij van opposanten en dwarsliggers en voeren een steeds meer liberale koers om China te moderniseren. Wie als een papegaai Mao's radicale leerstellingen bleef napraten, stuurden zij de laan uit. De vergrijsde oude garde en de marxistisch-leninistische conservatieven vervingen zij door jongere, beter gevormde mensen. | |
Strijd om de machtDe etappes waarin deze machtswisseling verliep zijn goed te volgen, vanaf Mao's dood op 9 september 1976 tot aan de beslissende 3e Algemene Vergadering van het 11e Centrale Comité van de Partij, december 1978. Op 6 oktober 1976 werd de Bende van Vier aangehouden. Daartoe was besloten door een alliantie van verschillende krachten: hoge militairen zoals Ye Jianying en Wang Dongxing, de interimpartijvoorzitter Hua Guofeng en indirect ook de aanhangers van Zhou Enlai, de zgn. gematigden. Zhou, die aan kanker leed, had net voor zijn dood (8 januari 1976) nog de kracht gevonden om enkele voorzorgsmaatregelen te nemen, in de hoop dat Deng hem zou opvolgen. Na de ontlusten van 5 april 1976 bij de Poort | |
[pagina 529]
| |
van de Hemelse Vrede werd Deng echter uit de boot gewipt. Maar dat belette hem niet om toch nog zijn steentje bij te dragen om de gehate Bende van Vier in diskrediet te brengen. Tien maanden later kwam Deng weer boven water. In juli 1977 werd hij in een aantal functies hersteld: hij werd plaatsvervangend partijvoorzitter, plaatsvervangend voorzitter van de Centrale Legercommissie, en plaatsvervangend eerste-minister. Hua Guofeng en de mensen die tijdens de Culturele Revolutie de touwtjes in handen hadden, waren tegen die terugkeer niet opgewassen. Op de 3e Algemene Vergadering van het 11e Centrale Comité werden Mao's kritiekloze aanbidders scherp gehekeld om hun vergissingen en aanhangers van Deng werden op hoge posten geparachuteerd. Ruim een jaar later, op de 5e Algemene Vergadering van het 11e Centrale Comité, in februari 1980, werd de zogeheten Kleine Bende van Vier uitgestoten: Wang Dongxing, Ji Denggui, Wu De en Chen Xilian - allen plaatsvervangers van Hua Guofeng. Het Centrale Secretariaat werd opnieuw opgericht, de leiding ervan kwam in handen van Hu Yaobang en tien andere medestanders van Deng. Zowel Hu Yaobang als eerste minister Zhao Ziyang werden in de Vaste Commissie van het Politbureau verkozen. In juni 1981 ging de 6e Algemene Vergadering nog een stap verder. Hu Yaobang verving Hua Guofeng als voorzitter van de partij en Deng Xiaoping werd voorzitter van de Centrale Legercommissie. Tenslotte vaardigde het 12e Nationale Partijcongres in september 1982 een nieuw partij statuut uit en stelde een nieuwe leiding aan, voor het grootste deel bestaande uit aanhangers van Deng. Hua Guofeng bleef lid van het Centraal Comité, maar werd uit het Politbureau gezet. Met Deng Xiaoping aan de top zaten de hervormers nu vast in het zadel. | |
Veroordeling van de Culturele RevolutieEen van de eerste problemen waarvoor de hervormers stonden, was een officiële evaluatie van de Culturele Revolutie. Daar konden ze niet omheen. Miljoenen slachtoffers van de Culturele Revolutie konden immers hun sociale, economische en politieke rechten niet terugkrijgen zolang de vroeger tegen hen uitgesproken vonnissen niet herzien waren. Maar dan moest de hele Culturele Revolutie zelf veroordeeld worden. Dan moest een oordeel geveld worden over Mao, over zijn rivaal Lioe Schaotchi, en over de Bende van Vier. Op dit punt is in de voorbije acht jaar een en ander gebeurd. Lioe werd in februari 1980 postuum vrijgesproken en in ere hersteld, de Vier werden in januari 1981 tot lange, zelfs levenslange hechtenis | |
[pagina 530]
| |
veroordeeld. In juni 1981 stemde de 6e Algemene Vergadering van het 11e Centrale Comité over een ‘resolutie betreffende enkele problemen in de geschiedenis van onze partij sinds de stichting van de Volksrepubliek China’: de beoordeling van Mao viel met 60 stemmen tegen 40 in zijn voordeel uit. Blijkbaar een compromis, maar toch een zware klap voor de Mao-aanbidders. Op één terrein werd vroeger gepleegd onrecht pas zeer laat na de feiten goedgemaakt. Onnoemelijk veel slachtoffers werden in de jaren 1968-69 gemaakt door militaire operaties waarvoor hoofdzakelijk Lin Biao verantwoordelijk was. Pas de allerlaatste tijd schijnen er ook voor hen afdoende maatregelen te worden getroffen. | |
Ideologische disputenNauw verbonden met het afwijzen van de Culturele Revolutie is de vraag naar de verdere ontwikkeling van het socialisme in China. De hervormers wilden de weg opgaan van de ‘Vier Moderniseringen’: landbouw, industrie, landsverdediging, en wetenschap en techniek. Om te beginnen greep Deng terug op de programma's die hij samen met Lioe Schaotchi al vóór 1965 had opgezet. Daarbij ging het vooral om de voornaamste problemen waarvoor de economie zich geplaatst zag: geen materiële stimulansen, knelpunten in de produktie en de distributie, een sluipende verspilling enz. Die waren grotendeels veroorzaakt door de verstikkende politieke controle, onbekwaam beheer en fouten die aan het systeem inherent zijn. Maar de maatregelen die genomen werden werkten jammer genoeg bij vele jonge intellectuelen een overijld westers liberalisme in de hand en stootten aan de andere kant op twijfels en verwijten van de traditionele belangengroepen. Daarom schakelden de hervormers over op een andere strategie. Politiek en economie zouden elk apart aangepakt worden. Op politiek vlak slaagden zij er in korte tijd in de rechtse tegenstanders te isoleren. Op economisch vlak gingen zij resoluut door. In de landbouw voerden zij een ‘verantwoordelijkheidssysteem’ in, moedigden privé-bedrijven aan en creëerden ‘speciale bedrijfszones’. Ze trokken buitenlandse investeringen aan en importeerden uit de westerse kapitalistische landen hoog ontwikkelde technologie. Zoals te verwachten, leidde dit tot grondige ideologische disputen. In de voorafgaande discussies over de noodzaak ‘de produktie volgens economische wetmatigheden te organiseren’ en over ‘de praktijk als enige toets van de waarheid’, hadden de hervormers het glansrijk gehaald. Maar nu waren er, zowel op de hogere als op de lagere trappen van de partij hiërarchie | |
[pagina 531]
| |
elementen - verstokte linksen of kaderleden die hun positie bedreigd zagen - die deze hervormingen met alle kracht wilden verijdelen. Deng had dit waarschijnlijk voorzien want hij beriep zich voor zijn beleid op de zogeheten ‘Vier Principes’: 1. leidende rol van de communistische partij; 2. socialisme; 3. proletarische, d.i. democratische dictatuur; 4 Marxisme-Leninisme en de ideeën van Mao Zedong. Van het eerste van deze principes, de leidende rol van de partij, kan hij natuurlijk niet afwijken, maar de andere laten een heel brede interpretatie toe. Telkens opnieuw werden er campagnes over ideologische vragen gevoerd. De belangrijkste waren de kortstondige ‘Campagne tegen de geestelijke verloedering’ en de netelige discussie over de vraag of Marx' theorie van de vervreemding ook voor een socialistische staat als China gold. De eerste betreft het dilemma waarvoor China staat: Hoe kun je uit het Westen technologische kennis en kapitaal invoeren zonder meteen gecorrumpeerd te worden door wat er verder in dat pakket zit? De andere vraag reikt dieper en is nog minder prettig. Beide vragen worden op het ogenblik terzijde geschoven of doodgezwegen. De hervormers zetten door, zonder deze problemen echt op te lossen. | |
Hervormingen in staat en partijIn hun pogingen de fouten van de Culturele Revolutie glad te strijken, herstelden de hervormers de ambtenaren van vroeger in hun functies. Deze waren echter jarenlang weggehouden van werk dat met hun opleiding overeenkwam. Zij hadden b.v. in koestallen gewerkt, en daar had hun competentie natuurlijk onder geleden. Bovendien was na hun ervaringen met de Culturele Revolutie hun vertrouwen in het communistische regime danig aangetast, ook al stonden er nu anderen aan het roer. Met het gevolg dat zij er alleen maar op uit waren hun eigen welstand te vergroten - zowel via de voor- als via de achterdeur - en in hun teruggekregen functie zo weinig mogelijk te presteren. Doordat ze allemààl in hun functie hersteld moesten worden, werden de meeste instellingen topzwaar en ergerlijk inefficiënt. In het ministerie van metallurgie b.v. waren er een tijdlang 27 plaatsvervangende ministers! In de jaren 1981-82 kwam het tot drastische ingrepen. Zowel in het hoofdbestuur als in de provincies en districten werden staatsorganen samengesmolten of gereorganiseerd en de leiding gestroomlijnd. Een andere delicate operatie was de vervanging van de eerste, vergrijzende generatie van de leiders van de revolutie door jongere, beter gevormde | |
[pagina 532]
| |
technocraten, in alle geledingen van partij, regering en leger. Daartoe namen de hervormers hun toevlucht tot absoluut ongebruikelijke methodes. Op het 12e Partijcongres in september 1982 werd een nieuwe ‘Adviescommissie van het Centraal Comité’ in het leven geroepen, waarvan Deng zelf voorzitter werd. De overige instellingen volgden dit voorbeeld. Voor sleutelposities in de administratie werd een leeftijdsgrens gesteld en wie deze reeds overschreden hadden, werd duidelijk gemaakt dat zij moesten opstappen. Zij kregen niet alleen hun volledige wedde verder uitbetaald, maar vaak ook nog een loonsverhoging. Ze werden tot raadgevers benoemd, kregen verder toegang tot interne documenten, medische verzorging en andere privileges. Een volgend probleem was de personencultus. Deng was vastbesloten het soort personencultus dat Mao ten deel was gevallen, niet weer de kop te laten opsteken. Tegelijkertijd nam hij voorzorgsmaatregelen tegen de tijd dat hij niet meer zelf naar zulke dingen zou kunnen omzien. Dat betekende dat de macht aan de top door formele institutionele afspraken ruimer gespreid moest worden. Het partijstatuut van 1982 schafte het ambt van partijvoorzitter af; ter vervanging daarvan werd Hu Yaobang tot secretaris-generaal benoemd. Aan de andere kant werd het ambt van Staatspresident opnieuw ingevoerd, weliswaar slechts als een representatieve erefunctie. Blijkbaar zocht men partij en regering duidelijker uit elkaar te houden. De Grondwet van 1982 verwijst niet langer slaafs naar de communistische partij, zoals dat nog het geval was in de teksten van 1975 en 1978. De oprichting van een centrale militaire commissie binnen het staatsapparaat en een soortgelijk orgaan binnen de partij wijst op dezelfde tendens. Alles bij elkaar schijnen de algemene institutionele bepalingen die in de grondwet en in het partij statuut vastgelegd zijn, veel conventioneler en verstandiger dan vroeger. Van de meer dan 39 miljoen leden van de Chinese Communistische Partij is ongeveer een derde gerecruteerd tijdens de tien jaren van de Culturele Revolutie. Een voorwaarde voor opname in de partij was over het algemeen dat de kandidaat in de gratie was bij de toonaangevende vertegenwoordigers van de linkse koers. Deze mensen vormen potentieel de meest weerbarstige weerstandshaard tegen de nieuwe lijn. Om op zijn minst al met de besluitelozen af te rekenen, werd in 1983 besloten tot een drie jaar durende schoonmaak. maar dat viel niet mee. Een dergelijke operatie moet immers op de medewerking kunnen rekenen van een aantal mensen die men juist op de korrel wilde nemen. Alle leden werden opgeroepen om zich opnieuw in het partij register te laten inschrijven. Wie een duidelijk negatieve indruk had gegeven, werd uitgesloten. Maar dat waren er min- | |
[pagina 533]
| |
der dan verwacht. De kaderleden van de partij verstaan allen van ouds de kunst om hun weg te vinden in een ideologisch labyrint, en zij weten best hoe zich in het publiek te gedragen zonder al te veel op te vallen. De laatste berichten zijn nu dat de hervormers besloten hebben bedoelde partijleden ofwel voor zich te winnen ofwel zich met een uitkoopsom ervan af te maken, om ongestoord hun hervormingen te kunnen doorvoeren. | |
Socialistische rechtsstaat en misdaadbestrijdingDe hervormers, die zelf te lijden hebben gehad onder een anarchistische revolutionaire hysterie, schijnen vastbesloten een vorm van rechtsstaat in te voeren. De laatste alinea van het voorwoord tot de grondwet van 1982 stelt formeel en ondubbelzinnig dat alle individuen, groepen, eenheden en staatsorganen de grondwet moeten eerbiedigen en het hun plicht moeten achten de naleving ervan te bevorderen. Partijen, vermoedelijk ook de communistische, vormen daarop geen uitzondering. De laatste acht jaar zijn honderden nieuwe wetten en verordeningen uitgevaardigd. Er zijn weer juristen in China; een twintigtal juridische faculteiten trekken de meest begaafde studenten aan. Maar er valt nog veel te doen. Het recht geldt immers nog altijd als een instrument van de heersende klasse, en de gewone bevolking is ontzettend slecht op de hoogte van haar rechten. Tegelijk met de veralgemeende liberalisering van het openbare leven is ook het criminaliteitscijfer in de steden met sprongen omhoog gegaan. In de campagne die de laatste paar jaren tegen deze plaag werd gevoerd, werd volgens Amnesty International in ongeveer 10.000 gevallen, die van diefstal tot moord gingen, het doodvonnis voltrokken. Buiten China stuitte deze draconische praktijk op zeer veel kritiek. Maar officiële berichten en buitenlandse waarnemers melden dat het met de openbare orde in China weer veel beter gaat. Verontrustend is evenwel dat in al deze gevallen niet volgens het pas ingevoerde strafwetboek werd opgetreden. Politieverordeningen waren de Vaste Commissie voor de hervorming van het recht te snel af. Het ziet ernaar uit dat China's leiders jammer genoeg nog altijd boven de wet verheven zijn... | |
Militaire professionaliseringIn heel zijn carrière is Deng Xiaoping er altijd op bedacht geweest nauwe relaties met de militairen te onderhouden. Er is zelfs gezegd dat hij nooit | |
[pagina 534]
| |
voor de derde keer aan de macht had kunnen komen als hij niet door het leger gesteund was geweest. Op de posten van partijvoorzitter en premier heeft hij mannen geplaatst die tot zijn aanhang behoren, Hu Yaobang en Zhao Ziyang, maar de Centrale Militaire Commissie houdt hij tot nu toe vast in eigen hand. Velen vrezen dat, wanneer Deng eenmaal van het toneel verdwenen is, Hu en Zhao zich tegenover potentiële mededingers uit de rangen van de militairen moeilijk zullen kunnen handhaven. Bij de viering van het 35-jarig bestaan van de Volksrepubliek op 1 oktober 1984 stelde het Bevrijdingsleger voor de eerste keer sedert 20 jaar op het Tianmen-plein zowel zijn zwaar militair materieel als zijn nieuwe uniformen ten toon. Militaire graden en insignes zijn opnieuw ingevoerd; er wordt geïnvesteerd in uiterst moderne wapensystemen. China gaat zelfs meedoen aan de wapenhandel. In de ranglijst van de ‘Vier Moderniseringen’ staat Defensie niet meer op de vierde maar op de derde plaats. De klemtoon valt niet meer op de ‘Volksoorlog’, maar op professionalisering. Voor zover we kunnen zien zijn er evenwel geen aanwijzingen dat er gestreefd wordt naar een militarisering op grote schaal. | |
Voorzichtige liberalisering in kunst en literatuurGedurende korte tijd, van einde 1978 tot in 1979, werd de fantasie van vele Chinawaarnemers geprikkeld door muurkranten in Beijing en in andere steden. Jonge kunstenaars sloegen hun vleugels uit en stelden hun stoutmoedige ideeën midden op straat ten toon, in talrijke nieuwe bladen en tijdschriftjes bloeide de zogenaamde ‘literatuur over de wonden van de Culturele Revolutie’. Het traditionele theater leefde weer op, er werden films geproduceerd die iets meer waren dan ideologische propaganda. Maar dat duurde allemaal niet lang. De zesde Algemene Vergadering van het 11e Centrale Comité schafte de ‘Vier Grote Vrijheden’ weer afGa naar voetnoot1. Kort daarna werden leidende promotoren van een onmiddellijke democratisering zoals Wei Jingsheng en Wang Xizhe aangehouden en opgesloten. Toch gaat de liberalisering in kunst en literatuur verder, zij het behoedzaam. Zolang kunst en literatuur het er niet op aanleggen het gezag van de hervormers te ondergraven, zolang zij de ‘Vier Principes van de Modernisering’ lippendienst bewijzen, krijgen schrijvers en kunstenaars de kans | |
[pagina 535]
| |
nieuwe ruimten te verkennen, nieuwe ideeën tot uitdrukking te brengen. Alleen al het aantal publikaties en produkties die op het ogenblik uit de grond gestampt worden, laat zien hoe ver we verwijderd zijn van de tijd dat de bloemlezingen uit Mao's geschriften en het Rode Boekje de helft van de rekken in de boekhandels vulden en de hele Chinese bevolking slechts de keuze had tussen acht ‘model-toneelstukken’. In dezelfde zin kun je ook van een zekere liberalisering op religieus gebied spreken. Boeddhistische kloosters en oude christelijke kerken werden opnieuw opengesteld. Wel staan de reformatoren geen organisatorische banden met het buitenland toe, vooral niet met de Paus van Rome. Het werven van gelovigen is nog altijd slechts in beperkte mate mogelijk, en religieuze riten en andere activiteiten zijn slechts binnen een zeer beperkt kader toegelaten. De grondwet garandeert godsdienstvrijheid, maar in een door communisten geregeerde, atheïstische maatschappij kun je moeilijk verwachten dat religieuze bewegingen op de zegen van het regime kunnen rekenen. In de door etnische minderheden bewoonde gebieden kan het regime wel iets meer door de vingers zien, maar toestanden die nog maar van ver met die in Polen te vergelijken zouden zijn werden ook door de gematigde hervormers nooit toegelaten. | |
Eén kind per gezinEen heel onpopulaire politieke maatregel betrof de geboortenregeling. Deng en de zijnen gaan ervan uit dat China slechts ‘gemoderniseerd’ kan worden als er een drastische geboortenbeperking komt. De leuze werd: ‘Eén kind per gezin’. Een heel systeem van begeleidende maatregelen met premies en straffen, een heel netwerk van sociale controle op het werk en in de woonplaats werd uitgewerkt, massale propagandacampagnes werden gevoerd, er werd overgegaan tot systematische sterilisering. Dat is echter een beleid dat radicaal indruist tegen het traditionele Chinese levensgevoel. Ondanks alle dwangmaatregelen laten betrouwbare berichten uitschijnen dat het plan niet overal met succes kan worden doorgevoerd. In de gebieden met minderheidsgroepen worden de regelingen met lossere hand toegepast. Op het platteland gingen de boeren beseffen dat onder het nieuwe ‘verantwoordelijkheidssysteem’ meer arbeidskrachten ook meer inkomen betekenden. Een van de ergste neveneffecten van het nieuwe beleid was dat het vaak ertoe leidde dat meisjes bij de geboorte gewoon weggemaakt worden: als je maar één kind mag hebben, dan een jongen. Wordt dit systeem van ‘één kind per gezin’ consequent doorgezet, | |
[pagina 536]
| |
dan zijn de gevolgen niet te overzien. In het uiterste geval wordt China een land waar kinderen geen broers of zusjes meer hebben. Opvoeding, huwelijk, bejaardenzorg, ja zelfs het Chinese verwantschapssysteem moeten aangepast worden of veranderen. Toch schijnt men vast besloten op die weg voort te gaan. | |
Economische moderniseringHet onderscheid tussen de nieuwe en de vroegere koers in China is wellicht het beste te beschrijven als een alles omvattende inzet om het land economisch te moderniseren. De drie belangrijkste taken die Deng zich voor de jaren tachtig gesteld heeft zijn: economische opbouw, nationale hereniging en wereldvrede. Alles, ook de buitenlandse politiek, moet de economische groei dienen. Alle vernieuwingen die tot nu gerealiseerd zijn hadden een dubbel doel: de machtsbasis van het nieuwe regime verstevigen en een gezondere en snellere economische groei bevorderen. De plannen voorzien dat het gemiddelde inkomen, dat in 1982 200 VS-dollar bedroeg, tegen de eeuwwisseling het viervoudige, 800 dollar moet worden. Al vinden vele economen dit te ambitieus, gegevens van september 1984 wijzen erop dat het misschien toch wel haalbaar is. Dit optimisme wordt gevoed door een aantal specifieke koerswijzigingen: een open deur-politiek tegenover het buitenland, een voortvarende en extensieve toepassing van het ‘verantwoordelijkheidssysteem’ op het platteland en de oprichting van ‘speciale economische zones’. Structurele hervormingen versterkten de landbouw en gaven hem meer autonomie: hij staat niet meer 100% in dienst van de industrie. Afzonderlijke bedrijven kregen meer ondernemingsvrijheid. En vooral: naast de gecentraliseerde planeconomie werd een grotere marge opengelaten voor het marktmechanisme. De economische hervormingen zijn er uiteraard niet zonder wrijvingen doorgekomen. De weerstand ertegen is nog altijd enorm. Voor buitenlandse investeerders is China voorlopig nog altijd veel minder aantrekkelijk dan andere Aziatische landen. De arbeidsproduktiviteit is laag, de ambtenarij mist competentie en zit niet te springen om beslissingen te nemen, de infrastructuur is gebrekkig, de kosten liggen heel hoog. De reformatoren zullen nog vele jaren nodig hebben om China op het niveau te brengen waarop ze het willen krijgen. | |
[pagina 537]
| |
Eén natie - twee maatschappelijke systemenWe weten wat er in 1997 zal gebeuren met Hongkong, het komt terug bij China. De nationale hereniging die Deng Xiaoping wil realiseren, gaf hij de slogan mee: ‘Eén natie, twee systemen’. Meer nog dan zijn stoutmoedige economische hervormingen houdt deze slagzin een verruiming van alle bestaande definities van het socialisme in. Deng en de zijnen gaan daarin inderdaad heel ver. Blijkbaar tillen ze niet zwaar aan regelrechte afwijkingen van de marxistische leer zolang zij denken de situatie in de hand te hebben. Achter de vraag hoe het in 1997 met Hongkong zal lopen, loert natuurlijk het probleem-Taiwan. Mocht de theorie ‘één natie, twee systemen’ leefbaar blijken, dan zou Pekings streven naar een hereniging met Taiwan onder soortgelijke voorwaarden allicht ook op meer begrip kunnen rekenen. Maar dat zal wel nog enkele tientallen jaren duren.
In hun reorganisatie van de Volksrepubliek hebben de hervormers ongetwijfeld al enige successen geboekt. De meerderheid van de bevolking is erop vooruit gegaan. Maar tal van vragen blijven open. Hoe moet het verder met Mao Zedongs erfenis en ideeëngoed? Deng Xiaoping is 80: zullen zijn medestanders aan de macht blijven na zijn aftreden? Hoeveel verder zal hun hervormingsprogramma gaan dan wat we tot nu toe hebben gezien? Wat wordt het als zij in hun opzet falen? Op deze vragen hebben we voorlopig geen antwoord. |
|