| |
| |
| |
Onderwijs in het post-industriële tijdperk
Oscar Steenhaut
Als we over de toekomst van het onderwijs iets zinnigs willen zeggen, moeten we beginnen met het in zijn historisch en organisch verband met de maatschappij in haar geheel te plaatsen. Om het even welk onderwijssysteem heeft steeds drie grote doelstellingen voor ogen: 1. het wil het algemeen aanvaarde waardenstelsel van een maatschappij overdragen op de jongeren (morele opvoeding); 2. het wil hun de nodige vaardigheden bijbrengen voor de verschillende taken die zij als volwassenen moeten vervullen (beroepsopleiding); 3. het wil sommige jongeren, die later tot de leidende elite kunnen behoren, een algemene vorming geven (selectie). Deze drie doelstellingen staan niet los van elkaar, ze vormen een geïntegreerd geheel. Over mogelijke ontwikkelingen in het onderwijs kunnen we dus niets zeggen als we niet eerst iets zeggen over de mogelijke of waarschijnlijke veranderingen en ontwikkelingen in het waardensysteem van onze samenleving, in de vaardigheden die zij vereist, in haar ‘algemene cultuur’. Omdat ik nu eenmaal van opleiding en beroep in de exacte wetenschap zit, maak ik hier gebruik van een model. Dat geeft wel slechts een skelet van de werkelijkheid, maar het laat duidelijker de hoofdzaken uitkomen.
| |
Maatschappij en waarden
Een maatschappij kun je zien als een georganiseerde groep die zo efficiënt mogelijk het milieu wil bewerken om zo de nodige bestaansmiddelen en materiële waarde-objecten voort te brengen. Daartoe maakt zij gebruik van een bepaalde technologie. Om het milieu optimaal te exploiteren met de beschikbare technologie is een aangepaste sociale organisatie nodig. Dit houdt in dat de individuele leden zich naar bepaalde gedragsregels voegen, dat zij uiteenlopende taken opgelegd krijgen en op zich nemen en dat zij een hiërarchische structuur aanvaarden. Dat stelt natuurlijk grenzen aan de individuele vrijheid. Maar die worden verantwoord door het idee dat je als
| |
| |
groep veel meer bereikt wanneer het gebruik van de beschikbare technologie goed georganiseerd is.
In de doelmatig georganiseerde samenlevingen is de hiërarchische structuur geen vrijwillige coöperatie waar de leden naar believen weer uit kunnen stappen. De structuur moet met enige dwang in stand worden gehouden. Daartoe wordt een politiek systeem opgezet, dat geleid wordt door een heersende groep en een repressief apparaat creëert. Naast en onderscheiden van de politieke topgroep is er een groep die de produktie beheert en de top vormt in de hiërarchie van de produktie-organisatie. Om een geordende produktie te garanderen, aanvaardt deze groep het politieke repressieapparaat.
Samen met de hiërarchische structuren voor produktie en politieke organisatie ontstaan doorgaans ook waarde-oordelen over de verschillende taken en rollen die de individuen in de samenleving moeten vervullen. Dat geeft aanleiding tot een ongelijke verdeling van de geproduceerde goederen en diensten over de leden van de maatschappij. De ‘bovenlaag’ (in beheer en politiek) wordt geprivilegieerd en krijgt meer. Het repressieve apparaat wordt dan niet meer alleen gebruikt om een optimale produktie te verzekeren, maar ook om de privileges van de bovenlaag te beschermen, of dat nu nodig is voor de organisatie van de produktie of niet. Gewelddadige repressie wordt gewoonlijk voorkomen door de creatie van een samenhangend waardensysteem, waarin de legitimatie van de maatschappijvorm, de verschillende godsdienstige overtuigingen, gedragsregels, groepsloyauteiten en levensopties, alle samenhangend, hun eigen plaats vinden, en dat alle leden van de maatschappij geacht worden te aanvaarden. Het vormt tevens de ethische grondslag voor de privileges van de bovenlaag. In de maatschappij komt een sociale groep tot stand die dat waardenstelsel moet formuleren, propageren en doorgeven, zodat het tot alle lagen van de maatschappij doordringt en iedereen het in principe als een ‘natuurlijk’, ‘transcendent’ gegeven erkent.
Laten we deze groep voorlopig ‘de intelligentsia’ noemen. Zij creëert voor zichzelf een geheel van gedragsregels, waarde-oordelen en waarde-objecten (o.m. esthetische canons). Aangezien deze strikt genomen niet nodig zijn voor en niet bijdragen aan de produktie, is er geen uitwendig criterium om hun nuttigheidsgraad te beoordelen. De leden van deze groep staan dan ook minder onder dwang en beschikken over een grotere individuele en collectieve vrijheid. Het complex van de aldus gecreëerde regels, oordelen en objecten vormt de zogenaamde algemene cultuur. Voor haar expressie heeft die algemene cultuur materiële objecten, kunstwerken, nodig. Deze zijn ook de meer blijvende ‘dragers’ van het waardensysteem, zij
| |
| |
propageren het, geven het door. Wat voor materiële ‘dragers’ voor het doorgeven van de boodschap gebruikt worden, is ook weer sterk afhankelijk van de beschikbare technologie. Een gotische kathedraal b.v. is niet alleen een prachtig kunstwerk, maar ook een duidelijke expressie van het waardensysteem van de tijd.
Geen enkele maatschappij is volkomen statisch. De voortdurende groei van de wetenschappelijke kennis leidt tot verdere ontwikkeling van de technologie. Om de technologie optimaal te kunnen blijven gebruiken, moeten de hiërarchische structuur en de sociale organisatie zich aanpassen. Wil dit zonder sociale onrust verlopen, dan moet het waardensysteem mee evolueren. Ieder waardensysteem bevat aldus een historische component, die zijn rechtvaardiging niet langer vindt in zijn onmisbaarheid voor de organisatie van de produktie. Zoals trouwens, in de mate dat de sociale ordening door de beschikbare technologie bepaald is, ook het politieke systeem zulke historische componenten bevat. Zondert men in het waardensysteem de kern af die nodig is voor de maatschappelijke produktie, dan blijft doorgaans datgene over wat nodig is om de privileges die de bovenlaag in de vroegere maatschappijvorm verworven heeft, te rechtvaardigen.
We kunnen stellen dat, historisch gezien, in een wereld van voortdurend veranderende technologie, de voornaamste taak van de intelligentsia erin bestaat, de nieuwe hiërarchische structuur te rechtvaardigen en het erbij horende nieuwe waardensysteem te formuleren, zonder evenwel te hard te raken aan de privilegies van de bestaande bovenlagen. (Ik wil hier wel aan toevoegen dat ik met intelligentsia bedoel wat de Fransen ‘les intellectuels’ noemen: schrijvers, schilders, filosofen, historici, psychologen, sociologen, enz. Fysici, chemici, mathematici en ingenieurs worden in Frankrijk niet tot ‘les intellectuels’ gerekend).
Het bekende onderscheid van C.P. Snow tussen ‘de twee culturen’, de humane en de wetenschappelijke, ziet m.i. het echt relevante verschil tussen beide over het hoofd. De eerste, de geesteswetenschappelijke cultuur, heeft te maken met het waardensysteem van een maatschappij; wil zij relevant zijn, dan moet zij universele en immanente geldigheid bezitten. De tweede, de wetenschappelijke cultuur, heeft fundamenteel te maken met de ontwikkeling van de technologie en is slechts van betekenis voor die deelgebieden van de technologie die zij kan beïnvloeden.
Gewoonlijk evolueert een technologie langzaam en continu en het waardensysteem kan zich eraan aanpassen zonder teveel sociale spanningen, hoogstens met milde generatieconflicten. Wanneer er echter sensationele ontwikkelingen in de technologie optreden, ontstaat een discrepantie tus- | |
| |
sen de snelheid waarmee de produktieorganisatie zich aanpast en de evolutie van het waardensysteem en de politieke structuur. Perioden met snelle technologische veranderingen zijn gekenmerkt door grote sociale mobiliteit. Wie de vaardigheden bezit die nodig zijn voor de nieuwe produktieorganisatie klimt snel op naar een hogere trede op de sociale ladder. Welnu, de huidige ontwikkeling in de computerwetenschap, elektronica en telematica is geen continue evolutie maar een echte technologische sprong. De produktieorganisatie is deze mutatie al volop aan het verwerken. Maar het overheersend waardenpatroon en het politieke stelsel blijven achter: er ontstaat een breuk. Ons onderwijssysteem is ook nog volledig op de vóór computer-tijd afgestemd. Het weet niet meer welke waarden en vaardigheden het moet overdragen en verliest zijn greep op de sociale werkelijkheid. Welke sociale werkelijkheid? Hoe ziet die eruit in onze westerse wereld?
| |
Waardenstelsel in de industriële maatschappij
De westerse wereld wordt gekenmerkt door een eenvormige technologie, organisatie en materiële cultuur, deze laatste gezien in de antropologische betekenis: het geheel van materiële goederen waarover een gemeenschap in een bepaalde ruimte en tijd beschikt. Dat de materiële cultuur in het Westen vrij uniform is, zal wel niemand betwijfelen. Elk niet-marginaal gezin beschikt over basisvoeding en -kleding. Het woont in een stenen huis, aangesloten op openbare nutsvoorzieningen zoals elektrictieit, water, gas, riolering, telefoon, en voorzien van centrale verwarming, een badkamer, allerlei huishoudapparaten. Auto, radio, TV, HIFI, camera, enz. zijn normale bezittingen geworden. Ook de materiële infrastructuur is betrekkelijk uniform. Wegen, snelwegen, spoorwegen, kanalen, bruggen, dammen, energiecentrales, luchthavens liggen nagenoeg gelijkmatig over het hele westerse landschap verspreid.
Het kapitale daarvan is, en dat beseffen we nog nauwelijks, dat slechts heel weinig elementen van die materiële cultuur 200 jaar geleden bestonden. Ze zijn de vrucht van de zgn. industriële revolutie. Op het einde van de 18e eeuw was de westerse wereld hoofdzakelijk agrarisch en had een totaal ander waarden- en produktiesysteem dan het onze. Het voornaamste probleem voor een doorsnee-gezin was de dagelijkse voeding en kleding, individuele vrijheid bestond vrijwel niet, het welvaartspeil lag ontzettend laag, de produktie was hoofdzakelijk ambachtelijk. Arbeidsdeling en systematische toepassing van de wetenschap waren de pijlers van de industriële revolutie, die zorgde voor de enorme verspreiding van de ‘geïndustri- | |
| |
aliseerde materiële cultuur’ in het Westen en gaandeweg verder in de rest van de wereld.
Hierbij is wel aan te tekenen dat in het wetenschappelijk-industriële produktieproces de bandwerker conceptueel herleid wordt tot een machine (robot) die getraind (geprogrammeerd) kan worden voor het uitvoeren van een nauwkeurig omschreven stel van gecoördineerde handelingen op basis van waarnemingen. De programmering (training) is uitsluitend afgestemd op de specifieke, beperkte taak die de arbeider te vervullen heeft. Van zijn kant heeft deze, behalve enige basiskennis, niets anders aan te bieden, niets anders te verkopen dan zijn tijd om eerst getraind te worden en verder zijn taak te volbrengen. Dit produktiemodel heeft tot een heel eigen waardensysteem geleid. Daarin gelden, naast de steeds aanwezige waarden zoals eerbied voor gezag en traditie, kort samengevat, de volgende grondpremissen:
1. | De verscheidenheid van de elementen die onze materiële cultuur vormen zal gestaag toenemen (rechtvaardiging van de materiële ordening). |
2. | Materiële vooruitgang is een gevolg van de vooruitgang van de natuurwetenschappen (‘religieuze’ overtuiging). |
3. | De individuele burger is slechts nuttig voor de maatschappij, produceert slechts waarden als hij bijdraagt aan de produktie of de ruil van industrieel geproduceerde goederen (gedragsregels). |
4. | De best aangepaste politieke structuur is de nationale staat met zijn democratisch parlementair regime (groepsloyauteit). |
5. | De drijvende kracht achter de activiteit van de mensen is het verwerven van zo veel mogelijk industrieel geproduceerde goederen (consumptiementaliteit als levensoptie). |
Dit waardensysteem wordt dus volledig bepaald door het industriële produktieproces. Het politieke systeem en de sociale controlemechanismen zijn er volledig aan ondergeschikt. Let wel, dit waardensysteem is geen exclusief gedachtengoed van de conservatieve partijen, ook de zogenaamde progressieven huldigen het. Het thema van de werkgelegenheid is een goed voorbeeld. Voor iedereen betekent het: arbeidsplaatsen creëren in de industriële sector. Natuurlijk verschillen conservatieven en progressieven nog altijd principieel van mening over het eigendomsrecht van de produktiemiddelen en de verdelingsmechanismen van de geproduceerde goederen: de conservatieven willen de markt laten overheersen, de progressieven de zogenaamde sociale vraag. Maar overal in het Westen is daaromtrent een compromis tot stand gekomen waarin wel enkele accenten te onderscheiden zijn, maar die blijven oppervlakkig en raken het onderliggende
| |
| |
waardensysteem niet. De verschillen zijn meer historisch dan logisch bepaald.
De robotisering, van de produktie zal niet alleen bandwerkers uitstoten, maar ook meer gespecialiseerde werkkrachten, ontwerpers en technisch tekenaars, typisten en kassiers enz. Al wat geen creatief denkwerk vereist, wordt binnen afzienbare tijd overgenomen door machines.
| |
Post-industriële maatschappij
Zijn er redenen om bij die fundamentele uitgangspunten van de industriële maatschappij vraagtekens te plaatsen? Ik geloof van wel.
Het ziet ernaar uit dat de grenzen van onze materiële cultuur niet meer ingrijpend verlegd zullen worden. De materiële vooruitgang zal natuurlijk niet abrupt tot stilstand komen, maar functioneel nieuwe elementen of Produkten die ook emotioneel nog aantrekkelijk zijn, zullen er niet veel meer bijkomen. Auto's zullen nog wel veiliger en minder vervuilend worden, maar dat verandert niets aan de manier waarop en de straal waarbinnen wij ons kunnen verplaatsen. TV-toestellen zullen platter worden, er zullen veel meer TV-kanalen komen, maar dat verandert niets aan de relatie tussen kijker en beeld. Huishoudapparatuur wordt verder gesofisticeerd, maar wat voor nut heeft dat? Natuurlijk komen er ook nieuwe dingen: videofoon gebaseerd op glasvezeltechnologie, 3-dimensionele holografische fotografie, huiscomputers enz. Maar globaal gezien neemt de vaart waarmee de functionele inhoud van onze dagelijkse materiële cultuur verandert, geweldig af.
2. Ook de materiële infrastructuur ligt vrijwel vast. Het tempo waarmee autowegen, bruggen, havens en steden gebouwd worden, loopt voelbaar terug. Verdere toepassing van de wetenschap in het industrieel proces leidt tot hogere produktiviteit en zo tot vermindering van industriële werkgelegenheid.
3. De sociale organisatie die nodig was voor de industriële produktie, creëert nu nieuwe waarden, die echter nog niet als zodanig onderkend worden. Bij voorbeeld, de behoefte aan hoog geschoolde werkkrachten was in het industriële tijdperk de motor van de enorme expansie van de onderwijssector, maar op het ogenblik wordt in alle lagen van de bevolking een goede algemene opleiding steeds meer als een waarde op zichzelf beschouwd, los van haar directe bruikbaarheid voor de produktie. De industriële produktiewijze haalde vrouwen naar de fabriek en deed kinderdagverblijven en aanverwante opvang ontstaan. Dit leidde tot de bevrij- | |
| |
ding van de vrouw van haar eeuwenoude huishoudelijke slavernij en tot de zogenaamde vrouwenemancipatie. Wat er in de industrie in de toekomst ook gebeurt, ik kan me moeilijk voorstellen dat de vrouwen zich ooit nog in hun keuken- en gezinsactiviteit terug zullen trekken. In het industriële tijdperk was de gezondheid van de arbeiders in de eerste plaats een waarde voor de ondernemers, uit de arbeidskracht moest het hoogste rendement gehaald worden. Maar gaandeweg is de gezondheidszorg een publieke aangelegenheid geworden en dat zal ze ook blijven, wat Friedman met zijn privatiseringsideeën daar ook van moge denken. Algehele gezondheidszorg voor iedere burger, onafhankelijk van zijn of haar sociale positie, wordt vandaag als een collectief te realiseren waarde beschouwd. In het industriële tijdperk waren verlofdagen nodig om na een jaar afstompende, maar toch ook complexe arbeid het mentale evenwicht van de arbeiders te herstellen. Nu wordt vakantie, ongeacht het soort werk dat je verricht, als een verworven recht beschouwd. In het industriële waardenpatroon werden de betrekkelijk hoge financieringskosten van het wetenschappelijk onderzoek verantwoord door de overweging dat onderzoek leidde tot innovatie in de industrie. Nu wordt wetenschappelijk onderzoek, los van de
eventuele bruikbaarheid ervan, als een waarde op zich beschouwd. Kortom, tal van waarden die in het industriële waardenstelsel parasitaire bijprodukten waren, zijn gaandeweg voor iedere gewone burger fundamentele waarden geworden.
4. Telematica en tele-classing stellen ons in staat geografisch gespreide produktie-centra doelmatig te coördineren: produktie wordt een internationaal proces. De nationale staat vormt niet langer het aangepaste politieke kader waarin de sociale structuur georganiseerd wordt die nodig is voor een optimaal gebruik van de beschikbare technologie. De staat valt steeds meer terug op zijn zuiver repressieve rol, zonder wezenlijk impact op het economisch gebeuren. Het parlementaire regime dat regeringen machteloos lijkt te maken, roept steeds meer twijfels op aan de waarde van een democratisch bestel, terwijl het in feite meer het concept van de nationale staat als regulerend element van de economische organisatie is waarbij vraagtekens moeten worden gesteld.
5. De waarde van een object wordt bepaald door zijn schaarste, zijn ‘culturele’ waarde of door de arbeid die het vergt. Geen enkel van deze criteria is nog toepasselijk op de industriële eindprodukten. Ze vragen steeds minder arbeid, hebben geen ‘culturele’ betekenis meer en worden herleid tot hun functionele inhoud.
Het opvallende nu is dat de nieuwe waarden: vorming, gezondheid, cultuur, wetenschap, vrije tijd, alle behoren tot de zogenaamde quartaire
| |
| |
sector, een sector waar bijna geen materiële goederen geproduceerd worden, waar interpersoonlijke en affectieve relaties de overhand hebben, waar arbeidsdeling nauwelijks voorkomt. Geen ruilwaren in de klassieke economische betekenis worden er geproduceerd en ondanks de reële vraag naar deze quartaire diensten blijft de mogelijkheid om er winst uit te slaan beperkt. In het industriële denken is in deze sector geen noemenswaardige groei mogelijk.
De afnemende werkgelegenheid in de industriële sector stelt ons bloot aan illusies. Ingekapseld in de industriële ideologie, streven de vakbonden uitsluitend naar een vermindering van de arbeidstijd zonder loonverlies. Bot gezegd, luidt hun stelling, net als die van de industriële elite: ‘Wie niet in de industrie werkt, verricht geen maatschappelijk nuttige arbeid’. Wordt ook in de quartaire sector de arbeidsduur verminderd, dan kan dat alleen maar leiden tot een kwalitatieve en kwantitatieve vermindering van de geleverde diensten. De belangrijkste uitdaging waarvoor we staan is dus niet zozeer de verkorting van de arbeidsduur, als wel de organisatie van transfers uit de industriële sector naar de meestal gecollectiviseerde dienstverlenende sector. Dit is de enige sector waar de werkgelegenheid nog gevoelig kan toenemen en waar vanuit humanistisch standpunt wezenlijke waarden worden gerealiseerd (cultuur, welzijn).
Raakt onze materiële cultuur gestabiliseerd - en wat de functionele inhoud ervan betreft lijkt dat het geval te zijn - dan zullen de industriële Produkten steeds meer beschouwd worden als het meest natuurlijke gegeven, ze horen nu eenmaal tot het landschap, iedereen kan erover beschikken. Het bezit ervan geeft geen sociaal aanzien meer. Het streven ernaar is voor de jongere generaties geen levensdoel meer; de toegang tot het functionele gebruik ervan eisen ze gewoon op als een recht. Daarmee ligt allicht een tijd van sociale onrust in het verschiet. In het kader van het bestaande waardensysteem lijkt een definitieve oplossing van het werkloosheidsprobleem uitgesloten. Arbeidsduurverkorting in één land leidt tot vermindering van winst en tot kapitaalvlucht naar meer winstgevende streken. Het leidt bovendien tot een vermindering in omvang en kwaliteit van het pakket diensten van de quartaire sector. Het aantrekken van nieuw industrieel kapitaal kan de produktie activeren, het kan vooral de produktiviteit verhogen, maar daarmee neemt het aantal vereiste werkkrachten verder af. De kloof tussen wat voor mogelijk wordt gehouden en wat men dagelijks als sociale realiteit ervaart, wordt steeds breder. Daaruit volgt: meer repressie. Werklozen worden uitgekreten voor luiaards en naar onderbetaalde, nutteloze klusjes doorverwezen, van de jeugd wordt gezegd dat ze alleen maar spilziek is en ze wordt gekortwiekt in haar onderwijsaspira- | |
| |
ties, de vrouwen worden terug de keuken ingedreven. Zoals zo vaak in de geschiedenis, worden de slachtoffers de zondebokken.
Maar laat ons terugkeren naar het onderwijs.
| |
Post-industriële maatschappij en onderwijs
In het pre-industriële tijdperk was onderwijs een middel om de leidende elites te selecteren, een koninklijke weg naar de sociale top. Met de industriële revolutie en haar enorme vraag naar geschoolde werkkrachten kwam het tot de oprichting en ontplooiing van een expansief scholennet. Aanvankelijk opgezet voor beroepsopleiding, evolueerde de school gaandeweg, naarmate onderwijs erkend werd als een waarde op zich, in de richting van de algemene vorming. Het probleem waar we nu voor staan is, dat de industrie de school steeds hogere kwalitatieve eisen stelt maar tegelijk kwantitatief steeds minder geschoolden kan gebruiken.
Wat moeten we met onze scholen dan gaan doen? We kunnen ze opnieuw gaan gebruiken als een selectiemiddel voor een uiterst beperkte elite. Maar dat lijkt wel ondenkbaar. Het nieuwe maatschappelijke waardenpatroon dat we boven geschetst hebben, brengt natuurlijk mee dat ook het waardenpatroon van de school drastisch zal moeten veranderen. Het stelt de school andere prioritaire eisen. Voorop zal moeten staan dat zij de jonge burgers zo opleidt, dat zij mondig in een open democratische maatschappij kunnen leven en op een gearticuleerde wijze kunnen uitdrukken welke waarden naar hun oordeel voorrang moeten krijgen. Opleiding tot degelijk doordachte opbouwende kritiek moet in de plaats komen van slaafse eerbied voor meerderen en traditie. Een van de hoofdtaken van het onderwijs moet het bijbrengen zijn van inzicht in de mogelijkheden, maar ook de beperkingen van de technologie. Niet de beroepsopleiding moet voorop staan, maar een vorming die allen bekwaamt tot het uitoefenen van hun burgerrechten.
Geschiedenis, filosofie, economie, sociologie, psychologie e.d. zullen in het middelbaar onderwijs een hoofdrol spelen, niet als een doel op zichzelf, maar als een middel om jonge mensen te helpen de maatschappij in haar samenhang te begrijpen en wegen te ontdekken om ze op een verantwoorde en vreedzame wijze te hervormen.
Het gebruik van de computer, met aansluiting op uitgebreide gegevensbanken, zal de werking van het onderwijssysteem gevoelig wijzigen. De algemeen culturele vorming en de morele opvoeding zullen het werk van individuele leerkrachten blijven. Maar het bijbrengen van vaardigheden en
| |
| |
de zuivere kennisoverdracht zullen steeds meer gebeuren met behulp van computer-gestuurde leerpakketten. Een vaardigheid aanleren is immers meestal een duidelijk te omschrijven opdracht waarvoor je de beste specialisten het beste computerprogramma kunt laten uitwerken. Overigens zullen die programma's ook gebruikt worden voor de steeds nieuwe opleiding die van volwassenen gevraagd wordt in een maatschappij die van het ene stabilisatieniveau naar een ander evolueert. Als dit uiteindelijk het enige middel wordt om zich als volwassene aan de steeds wisselende eisen van het beroepsleven aan te passen, zullen jonge mensen voortaan van kindsbeen af moeten leren met zulke programma's om te gaan. Het wordt zoiets als leren lezen. Het probleem wordt evenwel de evenwichtige integratie van de drie doeleinden van het onderwijs die ik in het begin genoemd heb - morele opvoeding, beroepsopleiding, selectie - in één formeel onderwijssysteem.
Ook de universiteiten staan daarmee voor een uitdaging. Wat zij tot nog toe doceerden was een ‘gesloten studie- of kennispakket’. Eenmaal ‘afgestudeerd’, kon de student dat kennispakket gebruiken in de praktijk van het beroepsleven. De besten bleven aan de universiteit om het studiepakket uit te breiden. Die uitbreiding nam in een enorm versneld tempo toe na de Tweede Wereldoorlog. ‘Kennis is macht’ werd de leuze en de overheid ging het wetenschappelijk onderzoek uit alle macht steunen. De universiteit - en in haar spoor de middelbare school - reageerde op die steeds maar verdere uitbreiding van het kennispakket door het opvoeren van abstractie en veralgemening, eerst in de exacte, later ook in de menswetenschappen. Vergelijk b.v. de huidige handboeken van scheikunde of natuurkunde maar eens met die van vijftig jaar geleden. Toen sloot het studiemateriaal direct aan bij de dagelijkse ervaring, nu staat het er mijlen ver vandaan. Maar abstractie en veralgemening kunnen niet eindeloos opgevoerd worden, wil het studiemateriaal voor de gemiddelde student nog enige zin hebben. Daarom trachtte de universiteit in een tweede fase het principe van het ‘gesloten studiepakket’ te redden door het in verschillende specialismen op te splitsen. Terwijl je 25 jaar geleden b.v. voor het vak ‘elektrotechniek’ kon kiezen, moet je nu daarbinnen een keuze maken tussen elektronica, communicatietechnieken, energietechnieken, regeltechniek, informatica, allemaal volledig gescheiden deelgebieden die niet eens meer dezelfde taal gebruiken. Hetzelfde gebeurde, vreemd genoeg, ook in de menswetenschappen. Historici specialiseren zich, ieder afzonderlijk, in hedendaagse, moderne, middeleeuwse, klassieke of voor-klassieke geschiedenis. Gaan we op die weg verder, dan krijgen we straks professoren die in hun eerste studentenjaren hedendaagse geschiedenis hebben gestudeerd,
| |
| |
een briljant proefschrift hebben geschreven over één topic uit die hedendaagse geschiedenis, maar die niet meer weten wie Julius Caesar was. Op die manier verdorren de menswetenschappen en verliezen ze hun cultureel normatieve betekenis. Ik geloof dat de universiteit moet afstappen van dat idee van een gesloten studie- en kennispakket. Ze moet terugkeren naar haar oorspronkelijke culturele zending. Ze moet de student in de eerste plaats een goed geordend wereld- en maatschappijbeeld bijbrengen en een brede culturele basis meegeven.
Met de huidige explosie van wetenschappelijke kennis zal de computer, uitgerust met Artificiële Intelligentie, ook de methode om nieuwe kennis te produceren revolutionair veranderen. Op de magneetschijf van een microcomputer zijn meer karakters opgeslagen dan in een bibliotheek van gemiddelde omvang. Bovendien heeft de computer via een gewone telefoonverbinding toegang tot alle bibliotheken ter wereld. Het combineren van deze massa gegevens kan, onder impuls van Artificiële Intelligentie nieuwe kennis opleveren. Wat tot nog toe jarenlang erudiet opzoekingswerk in bibliotheken vergde kan de computer nu in enkele minuten klaarspelen. Wij maken waarschijnlijk het einde mee van het wetenschappelijk tijdperk. Wetenschap ontstond in West-Europa op het einde van de middeleeuwen als een poging om objectieve waarheden te vinden in een continent dat verscheurd was door godsdiensttwisten en -oorlogen. Met de opkomst van de industriële revolutie werd ze ingeschakeld om de produktie te bevorderen. Tot aan de Tweede Wereldoorlog was het aantal wetenschapsbeoefenaars beperkt. Ze behoorden meestal tot de gegoede klasse en wetenschapsbeoefening was in hun ogen toch nog altijd in de eerste plaats een culturele bezigheid. Nu wordt nieuwe kennis een massaal geproduceerde koopwaar. Of die nieuwe wetenschap evenwel, via haar technologische toepassingen, in de eerstkomende 200 jaar ons dagelijks materieel leven even sterk zal veranderen als in de voorbije 200 jaar, is een open vraag. Wel zal ze veel verliezen van het prestige dat ze nog altijd te danken heeft aan wat ze in die voorbije twee eeuwen heeft gepresteerd.
De universitaire opleiding zal dus moeten veranderen. In plaats van op kennisoverdracht zal zij zich moeten richten op het bijbrengen van een aantal vaardigheden voor het oplossen van problemen. De voornaamste daarvan lijken mij te zijn:
1. | De vaardigheid om een probleem intelligent te formuleren. |
2. | De vaardigheid om uit de opgeslagen kennis die elementen te selecteren die voor het gestelde probleem relevant zijn. |
3. | De bekwaamheid om die kennis op een verantwoorde wijze toe te passen. |
| |
| |
4. | De bekwaamheid om de sociale waarde van datgene waarmee je bezig bent te evalueren. |
5. | De bekwaamheid om alle mogelijke oplossingen in een globaal menselijk en maatschappelijk perspectief te plaatsen. |
Voor het aanleren van deze vaardigheden zal de universiteit een algemeen kader moeten creëren, waarin naast de kennisexplosie ook de waarde-oordelen hun plaats vinden. Dat kan alleen van de menswetenschappen komen. Terwijl in de laatste vijftig jaren de exacte wetenschap en haar methoden de toon aangaven, moeten nu de menswetenschappen voorrang krijgen. Maar dan niet zo dat zij, zoals tegenwoordig vaak gebeurt, de exacte wetenschappen proberen na te bootsen, maar zo dat zij de wetenschap zien als een middel om evenwichtige persoonlijkheden te vormen, niet als een doel in zichzelf.
In de huidige crisistijd is een antwoord op de technologische uitdaging misschien in de eerste plaats van de positieve wetenschappen te verwachten, maar het scheppen van een nieuwe coherente waardenschaal zal van de menswetenschappen moeten komen. Deze uitdaging is voor onze westerse beschaving fundamenteler dan welke technologische doorbraak ook.
|
|