Streven. Vlaamse editie. Jaargang 52
(1984-1985)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 445]
| |
Nieuwe opbloei van de Spaanse roman
| |
AutonomieënVrijwel onmiddellijk na de intrede van de democratie, is de politiek van de Spaanse regering erop gericht geweest Spanje op te splitsen in diverse autonomieën. De belangrijkste zijn Baskenland en Catalonië. Deze split- | |
[pagina 446]
| |
sing was niet alleen politiek bedoeld, bij voorbeeld door een beperkte mate van zelfbestuur toe te kennen, maar ging veel verder, namelijk door de algehele eigenheid van de verschillende regiones in Spanje te erkennen, zoals die tot uiting komt in de taal en cultuur. Het is het beleid van de centrale overheid om die eigenheid van de autonomías zo veel mogelijk te stimuleren. Dit gebeurt soms in samenwerking met de regionale regeringen. De actie die de overheid hiertoe onderneemt, bestaat uit het organiseren van congressen over de regionale cultuur en geschiedenis, het organiseren van zomercursussen, het houden van boekenbeurzen en het steunen en belonen van veelbelovende, jonge kunstenaars door middel van prijzen. Kortom, veel actie, die met name ondernomen wordt door het ministerie van Cultuur, met aan het hoofd Javier Solana, die afgelopen jaar constant op alle congressen over de cultuur van deze of die región aanwezig was. De regionale overheden leveren ook hun bijdrage in de stimulering van hun eigen cultuur en literatuur. Er ontstaan op regionaal niveau literaire tijdschriften, encyclopedieën, geschiedschrijvingen, enz. Alles wat op de eigen región gericht is, wordt zwaar gesubsidieerd. Daarin worden de regionale regeringen vaak gesteund door de plaatselijke Cajas de Ahorro (een soort spaarbanken) en door particulier initiatief. Op de scholen en universiteiten wordt in de eigen taal onderwezen. Het eigen culturele heden en verleden wordt uitvoerig behandeld. De autonome regeringen hebben veelal contacten gelegd met uitgeverijen om vooral uitgaven in de eigen taal te ondersteunen. Kleine oplagen worden zwaar gesubsidieerd om de verliezen die ontstaan door het geringe verspreidingsgebied, te dekken. Er bestaat een uitgebreid systeem van literaire prijzen en concoursen op regionaal niveau om jonge, plaatselijke schrijvers te helpen. Hiertoe helpt ook het groeiende aantal cultureel-literaire tijdschriften. Aan dit alles is echter ook een keerzijde. De regionale overheid namelijk heeft door het hele systeem van subsidies en dergelijke wel erg veel te zeggen over wat er verschijnt en wat er een succes wordt. En daarbij gaat het niet altijd om de kwaliteit van een bepaald werk, maar vaak om de juiste politieke stellingname van de schrijver ervan. Een ander, niet zozeer politiek als wel cultureel nadeel is, dat de regionale literatuur, door de taal alleen al, gedoemd is binnen de zeer beperkende grenzen van de región te blijven. Wat weet een Catalaan van wat er in het Baskisch geschreven wordt en wat weet een Bask van de Galicische literatuur? Regionalisme kan dus heel gemakkelijk tot verarming van de kunst en cultuur leiden. Dit gevaar van verarming door autonomisering, begint men zich gelukkig bewust te worden en het Ministerie van Cultuur is dan ook zeer hard bezig | |
[pagina 447]
| |
oplossingen te zoeken voor dit probleem, om regionalisering toch die vernieuwing en verrijking in de kunst te laten zijn die men er een paar jaar geleden in zag. | |
CongressenAllereerst heeft het Ministerie van Cultuur begin 1984 een aantal culturele manifestaties georganiseerd, die alle tot doel hadden de eigen, nieuwe identiteit te bespreken en te onderzoeken en daardoor te versterken. Zo vond in maart 1984 te Salamanca een geweldige samenkomst plaats van honderdzeventig intellectuelen uit alle gebieden van Spanje, met het doel te discussiëren over La Cultura española ante el nuevo siglo (de Spaanse cultuur voor de nieuwe eeuw). Onder leiding van Francisco Rico, hoogleraar aan de universiteit van Salamanca, werden de gevaarlijke aspecten van het provincialisme uitvoerig belicht. Met zijn veelzeggende uitspraak: ‘me huele España (Spanje stinkt voor mij, naar Unamuno's beroemde woorden ‘me duele Espan̂a’, Spanje doet mij pijn), refereerde hij aan het feit dat Spanje tekenen van rotting en verval begint te vertonen, juist door het provinciaalse cultuurbeleid. Door het systeem van beurzen, subsidies en prijzen van de regionale regeringen, wordt de meest oncreatieve kunstuiting nog gestimuleerd. Vooral in Baskenland bepaalt de nationalistische regeringspartij PNV wat er gepubliceerd wordt en wat niet. Daarin speelt politieke stellingname een grotere rol dan artistieke waarde, aldus twee Baskische schrijvers die op dit congres aanwezig waren. Onmiddellijk na afloop van het congres in Salamanca vond in april het ‘II Encuentro de Escritores del Mediterráneo’ plaats in Valencia. De openingsrede werd uitgesproken door niemand minder dan de schrijver Juan Goytisolo, die pleitte voor een mestizaje cultural (culturele versmelting), waar hij zelf in zijn werk het nodige toe bijgedragen heeft. Opvallend is steeds weer de optimistische houding van Javier Solana, minister van Cultuur, die ook in Valencia weer hevig benadrukte dat het allemaal zo slecht niet gaat met de cultuur in Spanje en dat het provincialisme slechts de inleiding vormt op een werkelijke linguïstische en culturele universaliteit: ‘Eén ding is duidelijk, en dat is dat niemand universeel kan zijn die niet op de eerste plaats trouw is aan zijn wortels, aan zijn achtergrond, aan zijn eigen cultuur’. Aan het begin van de zomer kwamen Galicische, Baskische en Catalaanse schrijvers bijeen om een beter distributiesysteem te bepleiten voor hun werk over heel Spanje. Eveneens bespraken zij de noodzaak van meer en | |
[pagina 448]
| |
betere vertalingen van hun werk, van meer geldelijke steun én van leerstoelen op de universiteiten voor de genoemde literatuurgebieden, ook buiten de taalgrenzen. | |
ZomercursussenAl jaren geleden begon de Universidad International Menéndez Pelayo in Santander belangrijke schrijvers en intellectuelen uit te nodigen om in de maand augustus een of meer lezingen te komen houden. Dit idee is uitgegroeid tot een ware hausse van zomercursussen aan alle belangrijke en minder belangrijke universiteiten, waarbij alle figuren uit het Spaanse culturele wereldje, bekend door een recentelijk gepubliceerd boek of artikel, gedurende de maand augustus stad en land afreizen met een of twee lezingen onder hun arm, die meestal weinig nieuws bijdragen tot de culturele discussie, maar waarmee wel een aardig extraatje is te verdienen. Vaak zijn zelfs universiteiten in Zuid-Amerika en de Verenigde Staten ook nog even in het reisschema opgenomen. Een beetje bekende schrijver of intellectueel kan zo op zijn minst 30.000 peseta per lezing verdienen (ongeveer f 600,-). De meest gevraagden voor dit soort lezingen zijn Camilo José Cela (De Bijenkorf), Francisco Umbral (schrijver en columnist van El País) en de toneelschrijver Antonio Gala. Umbral vraagt én ontvangt voor een lezing maar liefst 500.000 peseta (f 10.000,-). | |
Instituto Nacional del Libro EspañolEen afdeling van het Ministerie van Cultuur, met aan het hoofd Jaime Salinas, wijdt zich uitsluitend aan de propaganda en distributie van het boek. Dit Instituto Nacional del Libro Español ontwikkelt zich de laatste tijd steeds meer in de richting van een instelling waarin, naast de overheid, ieder die bij boeken betrokken is, zoals schrijvers, vertalers, uitgevers, boekhandelaren en bibliothecarissen wat te zeggen krijgt. De taak van dit instituut, meestal kortweg aangeduid met Libro, is de propaganda van het boek, zowel van het schrijven als van het lezen. En daartoe moet er nog veel gebeuren in Spanje. Zo is bij voorbeeld het distributiesysteem van boeken erg gebrekkig. Spanje is een groot land en toch zijn alle uitgeverijen gevestigd in Madrid en Barcelona. Vanuit deze twee punten moet heel het land voorzien worden van boeken. Met name | |
[pagina 449]
| |
de bibliotheken in Spanje hebben van dit systeem veel te lijden. Ondanks het feit dat de eenenveertig staatsbibliotheken die Spanje rijk is, met het ontstaan van de autonomieën onder de gewestelijke zelfbesturen zijn komen te vallen, wordt er nog steeds centraal, dat wil zeggen door Madrid ingekocht. De oorzaak hiervan ligt in het feit dat de decentralisatie nog niet op alle punten helemaal perfect verloopt. Er is vaak nog onduidelijkheid in de begrenzing van taken en bevoegdheden van de centrale en plaatselijke overheden, zodat bij voorbeeld op het gebied van de bibliotheken niet goed voldaan wordt aan de behoeften per región. Daarnaast is er een ontstellend geldgebrek. Alleen in Catalonië is de situatie iets beter, omdat daar door de eigen Catalaanse regering de bibliotheken nog wel eens iets geschonken wordt. Zo koopt de Generalidad driehonderd exemplaren van elke titel die in het Catalaans verschijnt. Een van de activiteiten van Libro voor de propaganda van het boek was de Salón Internacional del Libro, Liber-84, een met de Frankfurter Buchmesse te vergelijken internationale boekenbeurs, die verleden jaar voor de tweede keer gehouden werd in Madrid. Vijfhonderd uitgevers en schrijvers uit de hele wereld waren bijeen. Liber-84 was veel groter en belangrijker van opzet dan de bekende Ferias del Libro die twee maal per jaar, in het voor- en najaar in Madrid worden georganiseerd. | |
Literaire prijzenDatzelfde Ministerie van Cultuur en met name de afdeling Libro heeft sinds kort zijn propaganda-activiteiten ook uitgebreid tot het terrein van de literaire prijzen. Er worden jaarlijks in Spanje al zo'n driehonderd literaire prijzen toegekend, waarmee een bedrag van ruim vijfenvijftig miljoen peseta gemoeid is (meer dan een miljoen gulden). Deze prijzen zijn uitermate belangrijk voor de Spaanse schrijvers, aangezien zij hun de mogelijkheid bieden om hun werk uit te geven en daardoor bekend te worden. Het prijzensysteem wordt echter vaak naar het schijnt geregeerd door vriendjespolitiek. Vaak lijken kwaliteit of talent geen enkele rol te spelen en lijkt het enige wat telt, of een schrijver een van de juryleden op zijn hand heeft kunnen krijgen. Zo is het toch wel tekenend dat bij voorbeeld een schrijver als Camilo José Cela nog nooit een prijs heeft ontvangen! De eerste na-oorlogse literatuurprijs in Spanje was de Premio Eugertio Nadal, van de uitgeverij Destino in Barcelona. De winnaar van deze jaarlijks toe te kennen prijs ontvangt een miljoen peseta. In de tijd dat de Premio Nadal in het leven geroepen werd, hadden de premios een duidelij- | |
[pagina 450]
| |
ke functie, namelijk de roman van de jaren veertig, direct na de burgeroorlog, te steunen in haar opbloei. De Premio Nadal voldeed uitstekend aan zijn taak. Jong talent kreeg een grote kans op publikatie en op de roem waar het recht op had. In 1944, het eerste jaar van de prijs, viel de eer te beurt aan Carmen Laforet, voor haar roman Nada (Niets), die zelfs nog in het Nederlands uitgebracht is onder de titel Señorita Andrea. In latere jaren werd de Nadal gewonnen door mensen als Miguel Delibes, Rafael Sánchez Ferlosio en vele anderen, die nu tot Spanjes beste schrijvers behoren. Na de Nadal kwamen er andere prijzen, die met de auteurs die ermee beloond werden, aan prestige wonnen. Veel literaire prijzen hangen samen met uitgeverijen. Momenteel is de bekendste prijs de Premio Planeta van de gelijknamige uitgeverij, doordat deze met zo'n twaalf miljoen pesetas voor de winnaar degene is geweest die literaire kwaliteit en marktwaarde met elkaar wist te verenigen. Hoewel de Planeta van oorsprong nauw verbonden was aan de pseudo-culturele folklore van het Franquisme, was men echter zo slim om op de laatste ontwikkellingen en modes in te spelen. Zo werd deze prijs toegekend aan mensen als Jorge Semprún, ex-communist, aan Manuel Vázquez Montalbán, bekende en produktieve linkse journalist en detectiveschrijver. Zelfs gevestigde namen als Juan Benet en Jesús Fernández Santos stelden zich kandidaat. De laatste met meer succes dan de eerste, die te zeer de naam heeft een ‘moeilijke’ schrijver te zijn. Hoe dan ook, Planeta is er in de drieëndertig jaar van zijn bestaan in geslaagd om de aandacht op zich te vestigen van het hele literaire wereldje. In oktober viel de beslissing voor 1984. Vierhonderdachttien romans uit Spanje en Noord-, Midden- en Zuid-Amerika dongen mee. De uiteindelijke keus viel op de roman Crónica sentimental en rojo (Sentimentele kroniek in rood) van de Barcelonese journalist Francisco González Ledesma, die zijn roman omschrijft als een ‘sociale kroniek van de stad’. Uitgeverij Planeta heeft echter wel bekendgemaakt dat geen van de inzendingen dit jaar echt van grote literaire klasse was. Dit verklaart misschien het feit dat nog maar weinig mensen van de prijswinnaar hebben gehoord. Ondanks het feit dat mensen als Manuel Vázquez Montalbán vinden dat het prijzensysteem niet echt een stimulus is voor het literaire bedrijf - het schrijven wordt misschien wel bevorderd, maar daardoor nog niet het lezen - heeft nu ook het Ministerie van Cultuur zich aan dit systeem overgeleverd. Het gaat maar liefst om twee literaire prijzen. De eerste is de Premio Nacional de las Letras Españolas, dit jaar voor het eerst ingesteld, ter grootte van vijf miljoen peseta, waarmee het totale oeuvre van een schrijver in een van de vier officiële talen van Spanje beloond zal worden. | |
[pagina 451]
| |
Zeven schrijvers zijn kandidaat, waaronder Rosa Chacel, Fransisco Ayala en Miguel Delibes de bekendste zijn. De tweede prijs is de Premio National de Literatura de 1984 (twee en een half miljoen peseta). Deze prijs is eenmalig en bestemd voor het werk in een van de vier officiële talen van Spanje. Volgens Jaime Salinas is de bedoeling van deze prijzen op deze manier de pluri-culturele werkelijkheid te erkennen en de uitwisseling ter wederzijdse verrijking te stimuleren. Alleen datgene ‘nationaal’ te noemen, wat een literair produkt in het Castiliaans is, zou in hevige mate tegenstrijdig zijn. Voor deze laatste prijs is dan eindelijk Camilo José Cela de belangrijkste kandidaat. In de jury zijn alle regionale gelederen vertegenwoordigd: de Real Academia Española, Gallega, de la Lengua Vasca en het Institut d'Estudis Catalans. Op 8 december werd bekend dat Cela deze prijs inderdaad te beurt is gevallen. | |
Voorzichtige opbloei van de Spaanse roman. Overzicht 1983-1984Als we de romanproduktie in Spanje van de laatste twee jaar onder de loep nemen, zien we een plotselinge bloei en vernieuwing. Er schijnt een einde gekomen te zijn aan de periode van betrekkelijke stilstand, waarin de roman sinds 1975 leek te verkeren. Niet alleen de oudere, gevestigde auteurs, zoals Gonzalo Torrente Ballester, Camilo José Cela, Rosa Chacel, Miguel Delibes en Juan Benet, die ik hier twee jaar geleden besprak, kwamen met nieuw werk, maar wat veel verrassender en verheugender is, ook een nieuwe of betrekkelijk nieuwe generatie schrijvers dient zich eindelijk aan, vertegenwoordigd door Rosa Montero, Jesús Pardo, Alvaro Pombo, Julián Ríos en een aantal anderen. Gonzalo Torrente Ballester (1910), de schrijver die de afgelopen jaren zeer bekend is geworden, onder meer door zijn enorme romanproduktie, heeft in 1983 en 1984 maar liefst drie romans het licht doen zien. Hoewel zijn eerste boek al dateert uit 1938, kwam de echte doorbraak in 1982, met de televisie-verfilming van zijn trilogie Los gozos y las sombras (De vreugde en haar schaduwzijde). In de tussentijd werkte hij als toneelcriticus en was leraar literatuurkritiek, in welke hoedanigheid hij vele jaren doorbracht in de Verenigde Staten. Deze periode heeft hij vastgelegd in zijn boek Cuadernos de un vale vago (Notities van een dolend dichter). Gonzalo Torrente Ballester is een uiterst intellectueel schrijver en tegelijkertijd Spanjes beste verteller van dit moment. Een unieke combinatie. | |
[pagina 452]
| |
Eindelijk heeft het Spaanse publiek die kwaliteiten in hem ontdekt, al is het dan ook via de televisie. Mede daardoor kon in 1983 zijn La Princesa durmiente va a la escuela (Doornroosje gaat naar school) uitgegeven worden, een roman die hij al schreef in 1950/51, maar die toen door alle uitgeverijen geweigerd werd. Vervolgens verloor de schrijver het manuscript, maar vond niet zo lang geleden een exemplaar ervan terug in de archieven van de franquistische censuur. Daardoor kon het nu eindelijk gepubliceerd worden, hoewel het niet meer is dan een lief en vriendelijk jeugdwerkje. In 1984 volgden nog twee boeken van Gonzalo Torrente Ballester, namelijk Dafne y ensueños (Dafne en illusies) en vervolgens Quizás nos lleve el viento al infinito (Misschien voert de wind ons mee naar het oneindige). De eerste genoemde roman sluit helemaal aan bij Cuadernos de un vate vago uit 1982, en wel in het feit dat ook hier weer de herinnering zo'n grote rol speelt. Dafne y ensueños gaat afwisselend over herinnering en illusie. Het verhaal gaat over een schrijver die jaren geleden het voornemen heeft gemaakt om een roman te schrijven, maar dat idee vervolgens laat varen omdat datgene wat hij weet het uiteindelijk toch wint van alles wat hij uitdenkt. Quizás nos lieve el viento al infinito is een totaal ander boek. Hoewel het gepresenteerd wordt als een detectiveof spionageroman met een flinke scheut science-fiction, is het één grote parodie, vanaf de eerste pagina. En alleen wie zich daarvan bewust is, zal de nodige vreugde aan het lezen ervan beleven. Zoals in Dafne y ensueños de herinnering een grote rol speelt, is het opvallend dat de herinnering, de bespiegeling van het verleden, individueel of collectief, een in het oog springende plaats inneemt in de Spaanse romans van de laatste jaren. Het Spaanse verleden lijkt nog steeds het heden te bepalen. Zo is het verleden in de vorm van de persoonlijke én de collectieve herinnering opvallend aanwezig in het nieuwste boek van Francisco Umbral, die in Trilogía de Madrid terugblikt op zijn eerste jaren in Madrid, en dit aanvult met beschouwingen over de mensen die hij daar in de loop van die jaren heeft ontmoet, over wat volgens hem literatuur, taal, literaire kritiek is, en tenslotte over wat Madrid voor hem betekent. Het collectieve verleden is eveneens volop aanwezig in Los jinetes de Alba (De ruiters van Alva), de nieuwste roman van Jesús Fernández Santos, waarin de jaren vóór de burgeroorlog worden belicht in een mager verhaal over liefde en dood, ambitie en frustratie. Datzelfde verleden van wéér de Spaanse burgeroorlog vormt de achtergrond in zowel de nieuwste roman van Juan Benet, als in het nieuwe boek van Camilo José Cela, beide verschenen in 1983. In Herrumbrosas Lanzas (Roestende lanzen) van Juan Benet wordt de burgeroorlog getoond als een | |
[pagina 453]
| |
collectief verleden, niet als persoonlijke tragedie. Hoewel Benet de naam heeft een zeer moeilijk leesbare schrijver te zijn, lijkt hij daar met deze laatste roman iets aan te hebben willen doen. Het boek is min of meer een kroniek van de Spaanse burgeroorlog in de setting van Región, een gefingeerde streek, waar al zijn boeken zich afspelen (zoiets als het Macondo van García Márquez). Ook verscheen na tien jaar weer eens een roman van Camilo José Cela. In Mazurca para dos muertos (Mazurka voor twee doden) is de Galicische achtergrond van de schrijver zeer aanwezig, zowel in de tekst als in de context. De stijl is wederom fragmentarisch, zoals in La Colmena (De Bijenkorf). De hele roman bestaat uit een achter- en naastelkaarplaatsing van personages, gebeurtenissen, portretten en beschrijvingen. En dat alles tegen de achtergrond van de burgeroorlog. Het lezen van Mazurca para dos muertos is echter, juist door alle herhalingen, een moeilijke opgave. In de tweede helft van het boek verliest de lezer makkelijk het geduld om een bepaalde gebeurtenis nogmaals en nogmaals mee te beleven. Onder de oudere, bekende schrijvers die in 1983 en 1984 met nieuwe romans kwamen, is ook Miguel Delibes. In 1983 verscheen zijn boek Cartas de amor de un sexagenario voluptuoso (Liefdesbrieven van een voluptueuze zestiger). Deze vijftiende roman van Delibes, vol humor en ironie, is een verzameling steeds amoureuzer wordende brieven van een oude Castiliaanse vrijgezel, een gepensioneerde journalist, aan een Andalusische weduwe die hij heeft leren kennen via een contactadvertentie in een tijdschrift dat hij toevallig las bij de dokter. Een mooie lichtvoetige roman, een genre waarin Miguel Delibes steeds meer uitblinkt de laatste jaren. Het is natuurlijk zeer verheugend dat Spanjes oudere schrijvers nog steeds zo'n geweldige kwaliteit afleveren. Maar het is ook goed te zien, dat nu ook een nieuwe generatie schrijvers van zich laat horen, al kunnen we niet in alle gevallen spreken van een ‘jonge’ generatie, zoals uit het nu volgende overzicht zal blijken. Op de eerste plaats is daar Rosa Montero (1951), die als journaliste bij El Pais vooral opvalt door haar goede interviews, maar die daarnaast al twee maal eerder een roman publiceerde. Deze twee boeken werden, door hun zeer persoonlijke toon en inhoud, niet onverdeeld gunstig door de critici ontvangen. In haar derde roman, Te trataré como una reina (Ik zal je als een koningin behandelen) is ze er echter in geslaagd wat meer afstand te nemen van haar onderwerp. Dit boek is dan ook bijna een traditionele, realistische roman geworden. Een geheel nieuwe naam is die van Alvaro Pombo, die met zijn 45 jaar geen jonge debutant meer te noemen is. Pombo, die als dichter-filosoof | |
[pagina 454]
| |
nooit echt is doorgebroken in Spanje, zag zijn eerste roman El héroe de las mansardas de Mansard (De held van de mansardes van Mansard) uit 1983 al dadelijk beloond met een van Spanjes belangrijkste literatuurprijzen. El héroe de las mansardas de Mansard, een roman waarin traditie en vernieuwing, filosofie en poëzie - de twee bronnen van Pombo's inspiratie - perfect met elkaar in evenwicht zijn, is een van de interessantste en nieuwste romans van de laatste jaren in Spanje. Het verhaal speelt in de gesloten wereld van een familie van de gegoede burgerij in een kustplaats in Noord-Spanje. In datzelfde noorden van Spanje speelt de eerste roman van nog een nieuwe naam in Spanje, die zeer de aandacht verdient door de beide boeken die tot nu toe van hem zijn uitgekomen. Jesús Pardo (1927) verscheen in 1982 uit het niets met de prachtige, traditionele en realistische roman Ahora es preciso morir (Nu is het noodzakelijk te sterven), waarin hij de decadentie van de hogere burgerij beschrijft aan de hand van de geschiedenis van de familie Malalbear. De geschiedenis van hun ruina, decadencia en uiteindelijke ontbinding, vindt plaats voor, tijdens en na de burgeroorlog. Hoewel deze roman de epische kwaliteit van soortgelijke beschrijvingen van de hand van Thomas Mann en William Faulkner mist, is het een prachtig boek geworden, dat op de beste momenten helemaal doet denken aan werk van Galdós. Jesús Pardo was voor hij met het schrijven van romans begon vooral actief als vertaler van onder andere Ezra Pound, Ted Hughes, Sylvia Plath, John Fowles en Strindberg. Als correspondent/journalist verbleef hij twintig jaar in Londen, om daarna via Zwitserland en Denemarken terug te keren naar Madrid. Zijn jeugd en jonge jaren, voorafgaand aan zijn Londense tijd, verwerkte hij in twee romans. Zijn vroege jeugd kreeg gestalte in de geschiedenis van Alejandro Malalbear, in Ahora es preciso morir. Zijn komst naar Madrid in de eerste jaren na de tweede Wereldoorlog en zijn verkeren daar in het wereldje van Engelsen, verbonden aan de Britse Ambassade en het British Institute, worden beschreven in zijn tweede roman, die het afgelopen jaar uitkwam, namelijk Ramas secas del pasado (Dorre takken van het verleden). Jesús Pardo zegt zelf dat hij zo'n vijf romans in totaal kan schrijven met het materiaal dat het leven hem heeft bezorgd. Dat betekent dat we nog zeker drie romans van deze verrassend talentvolle schrijver kunnen verwachten. En dat is een aangename gedachte. Nu houden we nog een opvallend fenomeen in de nieuwe Spaanse literatuur over, namelijk de persoon van Julián Ríos, die in 1984 zijn roman Larva (Larve) publiceerde, na deze tien jaar lang aangekondigd te hebben. Juist die lange periode tussen het eerste noemen van het boek en de uitein- | |
[pagina 455]
| |
delijke publikatie ervan, zorgde ervoor dat Larva de lanzamiento (de hit) van het jaar kon worden, waarmee niets gezegd is over de literaire waarde van het boek. De in de loop van tien jaar gepubliceerde fragmenten beloofden een heel experimentele, avantgardistische roman. Maar wat ei uiteindelijk op tafel kwam, was een oninteressant, dun aftreksel van een werk als bij voorbeeld Finnegan's Wake van James Joyce. Larva werd geschreven met een absoluut minimum aan scherpzinnigheid en talent. Niet echt interessant dus, hoewel Juan Goytisolo in zijn recensie ervan in El País zegt dat er met een beetje geduld en moeite best doorheen te komen is. Vandaar dat Larva nu al aan zijn vierde druk binnen een jaar tijd toe is. | |
Tot besluitTerwijl de Spaanse autonome gewesten, gesteund door de centrale overheid, op allerlei manieren bezig zijn volwassen te worden en te onderzoeken hoe zij dat cultureel kunnen bestendigen, gaat het literaire leven ondertussen gewoon verder. De Spaanse romanschrijvers blijven hun boeken schrijven en doen dat heel goed de laatste jaren, zoals het overzicht van 1983 en 1984 laat zien. En of Gonzalo Torrente Ballester een Galiciër is en Jesús Pardo uit Santander komt, speelt daarbij, alle bemoeienis ten spijt, niet de belangrijkste rol. Wat wél belangrijk is, is dat deze schrijvers hun regionale achtergrond zodanig weten om te zetten in literaire ervaring, dat deze begrijpelijk en herkenbaar is voor welke Spanjaard in welk autonoom gewest dan ook. Kortom, er is duidelijk sprake van opleving en vernieuwing in de Spaanse literatuur. En het verheugende is dat het niet meer alleen de oudere generatie is die de verantwoording draagt voor deze nieuwe bloei, maar dat deze duidelijk concurrentie heeft gekregen van een aantal nieuwe schrijvers, jong en niet meer zo jong, maar wel allemaal met de nodige kwaliteiten om te kunnen garanderen dat de cultura para la democracia tot volle en langdurige ontwikkeling zal komen. |