Streven. Vlaamse editie. Jaargang 52
(1984-1985)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 359]
| |||||||||||||||||||||
Het beeld van de mediterrane immigrant in de kinder- en jeugdliteratuur
| |||||||||||||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||||||||||||
Het gaat immers nooit om een eenduidige, rechtlijnige relatie, maar om een complex verschijnsel waarbij factoren als geloofwaardigheid, verwachtingshorizon, herkenbaarheid, identificatiemogelijkheden, leesmotivatie en leeshouding een belangrijke rol spelen en dat niet los te maken is uit een kluwen van ervaringen. Kinder- en jeugdboeken vormen overigens slechts één opvoedingsmilieu. Bovendien blijkt uit de praktijk dat wie de clichés en stereotiepen van de triviaallectuur verslindt, nog niet noodzakelijk een racist, seksist of sadist wordt. Als echter een onkundige beschrijving van een etnische groep via diverse kanalen wordt verspreid en herhaald, dan mist dit zijn effect niet, dat leert de geschiedenis. Gekozen werd voor een eclectische benadering: om de specificiteit en complexiteit van het materiaal recht te doen, werd het materiaal onderzocht aan de hand van meer dan één methode. Met slechts één analyserooster reduceer je de creatieve, meerduidige taalboodschappen van een verhaal tot een eenduidig schema. Bouwstenen voor het onderzoek waren een kwantitatieve en kwalitatieve inhoudsanalyse, een wetenschappelijke, objectieve en systematische methode voor het beschrijven van communicatie-inhouden. Een kwantitatieve inhoudsanalyse is in de eerste plaats een statistische methode om gegevens over inhoudsvariabelen te verkrijgen (Voyenne). De kwalitatieve methode betreft het eigenlijke systematische onderzoek van de informatieve, volitieve en emotionele inhoud van de verhalen. Wat daaronder precies wordt verstaan, verschilt van auteur tot auteur, maar het gaat telkens om methoden die in de hermeneutiek thuishoren. | |||||||||||||||||||||
Kwantitatieve inhoudsanalyseBij alle verhalen werd nagegaan of bepaalde topics al dan niet aanwezig waren. Uit de vakliteratuur werd een corps topics gedistilleerd, aan de hand waarvan het materiaal werd onderzocht. Zowel de aan- of afwezigheid van bepaalde items als de context waarin ze verzwegen of uitgewerkt zijn, biedt relevante informatie. Ook de signaal-waarde van zero-informatie is beslist niet gering. Door groepen verhalen in te delen volgens de nationaliteit van de auteur, het land van herkomst van het hoofdpersonage, de leeftijdscategorie van de doelgroep, de verschijningsdatum van het boek, komen al veel-betekenende differentiaties naar voren. De 30 verhalen werden geschreven door 16 verschillende auteurs. Eén Nederlandse auteur (Henk Barnard), één Vlaming (René Swartenbroekx) en | |||||||||||||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||||||||||||
één Turkse schrijver (Fakir Baykurt) hebben elk vijf verhalen gepubliceerd met een mediterrane immigrant als hoofdpersonage. Van die personages is 75% afkomstig uit Islamitische landen, 14% uit Zuid-Europa. De Nederlandse auteurs voeren vooral Turken ten tonele, de Vlaamse opvallend meer Marokkanen en alleen zij maken van Italianen hun hoofdpersonage. In verhouding tot het reële aantal immigranten in onze landen zijn de Turken in de verhalen over-, de Italianen ondervertegenwoordigd. Drie kwart van de hoofdpersonages en 65% van de nevenfiguren zijn jongens of mannen. Ongeveer dezelfde verhouding m/v vind je ook in andere jeugdliteratuur. Ze weerspiegelt trouwens het overwicht van mannelijke immigranten in de realiteit. 62% van de hoofdpersonages zijn tieners, 14% kinderen jonger dan 10 jaar, en 24% volwassenen, een merkwaardig hoog percentage in de kinder- en jeugdliteratuur. Onder de nevenfiguren zijn de volwassenen zelfs het sterkst vertegenwoordigd (47%). Dat betekent dat de jeugdige immigranten in de verhalen vaker hun ouders en andere volwassenen als nevenpersonages hebben dan de westerse jonge hoofdfiguren in de rest van de jeugdliteratuur, die doorgaans vooral met leeftijdgenoten te maken hebben. Wanneer de jeugdige immigrant met leeftijdgenoten te maken heeft, dan zijn dat meer westerse personages dan immigranten. Dat leidt tot een sterk oppositioneel en minder genuanceerd beeld, zoals uit de verdere analyse zal blijken. De meeste verhalen waarin immigranten als hoofdpersonage optreden zijn bestemd voor de doelgroep 12-14 jaar en 9-11 jaar (samen 2/3); 1/5 van de verhalen is geschreven voor 14-plussers, slechts 1/10 voor kinderen onder de 9, een opvallend laag percentage in het geheel van de jeugdliteratuur. Deze doelgroep is voor auteurs en uitgevers blijkbaar te klein om met dit thema in aanraking gebracht te worden. De meeste jeugdige immigranten zijn schoolgaand. Van de volwassen immigranten is 67% werkzaam als ongeschoold arbeider, een opvallend contrast met de westerse personages. Alleen Turkse en Nederlandse auteurs voeren immigranten ten tonele die geschoolde arbeid verrichten, Vlaamse auteurs niet. Slechts twee volwassen immigranten worden als werkloossteuntrekkend voorgesteld, dit in tegenstelling met de stevig verankerde profitariaatsmythe. Enerzijds speelt wellicht de vrees om voor racistisch door te gaan hierin mee. Anderzijds zijn werkloze personages in de jeugdliteratuur opvallend zeldzaam. Bijna de helft van alle immigranten heeft een economische status die naar onze normen voldoende genoemd kan worden: voor voeding, kleding, behuizing, studie en vrijetijdsbesteding zijn net voldoende middelen aanwezig maar ook niet meer; 28% zijn arm | |||||||||||||||||||||
[pagina 362]
| |||||||||||||||||||||
en worden door de andere personages dan ook zo genoemd; 1/5 beschikt over een zeker comfort. Onder de armen zijn de Marokkanen duidelijk in de meerderheid. Dit hangt samen met het feit dat vooral de Vlaamse auteurs hun immigranten een lage economische status toeschrijven en in dit opzicht een sterkere tegenstelling tussen immigranten en westerse personages uitwerken dan de Nederlandse en Turkse auteurs. Alle Vlaamse auteurs maken bij de beschrijving van hun immigranten vaak gebruik van uiterlijke kenmerken, vooral ogen en huidskleur, de Nederlandse schrijvers doen dit veel minder en de Turkse auteur zelden. De uiterlijke kenmerken verschijnen in cluster, meestal op de eerste pagina's van het verhaal. Ook vergelijkingen van uiterlijke kenmerken van immigranten met dieren komen opvallend vaker voor bij Vlaamse auteurs dan bij Nederlanders. Uiterlijke trekken van mannelijke immigranten worden vaker beschreven dan die van meisjes of vrouwen. In de beschrijving van westerse personages is dat net omgekeerd. Vlaamse auteurs hebben kennelijk behoefte om uiterlijke kenmerken van immigranten nadrukkelijk positief te evalueren, als om elke beschuldiging van racisme te voorkomen. Deze eerste, kwantitatieve analyse brengt alvast vragen naar voren, vragen naar de betekeniscontext waarin dit materiaal geduid moet worden, naar een meer genuanceerd profiel van de immigrant als personage. | |||||||||||||||||||||
Kwalitatieve inhoudsanalyseVoor de beschrijving van reële en fictionele personages die tot een andere etnische groep behoren dan de auteurs, lezer, onderzoeker, wordt wel eens gebruik gemaakt van de adjectievenlijst waarmee Daniel Katz en Kenneth Braly hun beroemde onderzoek verrichtten naar de raciale stereotiepen bij een groep Amerikaanse studenten, een lijst van 84 adjectieven die de meest uiteenlopende karaktertrekken omschrijven. De onderzoeker moet dan elk personage omschrijven met de vijf karakteristieken die het personage het beste tekenen, in volgorde van preferentie (zowel de kenmerken waarmee het personage rechtstreeks beschreven wordt als de indirecte die het impliciet in het hele verhaal meekrijgt). Alle scores samengebracht geven een profiel. Voor ons onderzoek werd de Katz en Braly-lijst aangepast en werden de scores drie maal aangebracht, met telkens zes maanden tussenpauze en een hernieuwde lectuur van het verhaal in kwestie. Het algemene profiel van de mediterrane immigrant in de onderzochte verhalen is dat van een onzekere en angstige figuur, vriendelijk, gevoelig | |||||||||||||||||||||
[pagina 363]
| |||||||||||||||||||||
en eenzaam. Dat steekt sterk af bij het profiel van de westerse personages. Opvallend is dat op de vriendelijkheid van immigranten expliciet wordt gewezen, zonder dat deze trek verder in de impliciete verhaalinhoud uitgewerkt wordt (dit geldt voor ruim 3/4 van de verhalen). Over het algemeen worden de immigranten voorgesteld als arme stakkers. Hoe distanter de etnische groep, hoe duidelijker dit ‘victimiserend’ beeld naarvoren treedt, waarbij Vlaamse auteurs erin slagen meer zielepoten neer te zetten dan hun noorderburen. Dit sluit aan bij het beeld dat van de Derde Wereld in het algemeen in Vlaamse jeugdboeken wordt gegeven. Het verschil tussen immigranten en niet-immigranten wordt in Vlaamse jeugdboeken ook sterk geformuleerd in termen van het contrast tussen gevoel en ratio. Vooral wat de volwassen personages betreft zijn er markante verschillen te noteren. Uitermate zelden worden volwassen westerse personages getypeerd als onzeker en angstig, ze zijn doorgaans zelfzeker en gedragen zich in alle opzichten ‘adult’. Waar immigranten in hun interacties met land- en lotgenoten worden beschreven (dat gebeurt niet vaak) gedragen zij zich veel minder als zielepoten. Zelden wordt het slachtofferof arme-stakkerbeeld in verband gebracht met het feit dat ze uit hun eigen cultuur in een andere gemigreerd zijn. Het lijkt wel of het tot hun aard behoort. Zij maken doorgaans weinig evolutie door en worden eerder als ‘flat characters’ neergezet. Onderling verschillen de immigranten opvallend minder dan de westerlingen. Hun persoonlijkheidsstructuur is ook veel minder complex. Met name van het immigranten-ouderpaar wordt een weinig uitgewerkt, negatief oppervlakte-beeld opgehangen. Als ouders en als echtpaar worden ze sterk tegenover elkaar gesteld. De man-vrouw- en ouder-kind-relatie zit vol problemen. In hoeverre is het negatieve echtpaar- en ouderbeeld van de immigrant een projectie van negatieve beelden in de eigen samenleving, die echter niet openlijk in beeld worden gebracht, zeker niet in boeken voor de jeugd? Parallel hiermee lijkt het breed uitgesmeerde identiteitsverlies dat de immigrant na de migratie doormaakt, een projectie van het identiteitsverlies dat ook velen in onze samenleving bedreigt. De denkbeelden van de Marokkaanse schrijver en journalist Tahar Ben Jelloun bieden wat dit betreft een interessante toetssteenGa naar voetnoot2: de vreemdeling kaatst naar de ontvangende samenleving een beeld terug waarin deze zichzelf herkent maar dat zij afweert omdat het haar innerlijke tegenstrijdigheden en onzekerheden weergeeft. Vertroebeling en angst in de man-vrouw- en ouder- | |||||||||||||||||||||
[pagina 364]
| |||||||||||||||||||||
kind-relatie, die in het Westen een crisis doormaken, de herrie rond de bewegingsvrijheid van de vrouw, die in het Westen lang niet zo groot is als men wil laten geloven, dit alles wordt geprojecteerd op de vreemden, de nieuw-gekomenen, de im-migranten. | |||||||||||||||||||||
Semiotische benaderingKwantitatieve en kwalitatieve inhoudsanalyse vormen het startpunt voor een meer gedetailleerd semiotisch onderzoek, waarbij het werk van auteurs als Greimas, Kristeva en Barthes als theoretisch kader fungeren. Greimas stelt de elementaire betekenisstructuur van betekenisprocessen voor als een semiotisch vierkant, waarvan de vier elementen diagonaal in een relatie van contradictie staan en horizontaal in een contraire relatie. Betekenisproduktie wordt dan gezien als een transformatie of beweging binnen deze structuur. Verhalen ontstaan door logische operaties, uitgevoerd op de elementen van een thema, gestructureerd in een semiotisch vierkant. Paul Claes stelt in zijn introductieve studie, Het netwerk en de nevelvlek, dat een reisverslag geanalyseerd kan worden met behulp van het volgende semiotisch vierkant:
De meeste verhalen zijn als vergelijkbare eenheden opgebouwd: ofwel starten ze met een ruimtelijke verplaatsing ofwel heeft de verplaatsing al voor de verhaalaanvang plaatsgevonden en wordt de chronologische lijn doorbroken door verplaatsingen in ruimte en tijd d.m.v. flash-backs. De ruimtelijke isotopie is als het ware de motor van het verhaal, daarnaast nemen de temporele isotopie en de isotopie van de waarden een vitale plaats in. | |||||||||||||||||||||
[pagina 365]
| |||||||||||||||||||||
In se is elk migratiegebeuren een ruimtelijk proces, een spatiale transitie met verregaande implicaties op existentieel vlak. Opvallend is dan dat de ene ruimtelijke pool van de beweging, het startpunt, in 3/4 van de verhalen uitermate vaag of zelfs helemaal afwezig blijft. In de meeste verhalen wordt slechts vaag naar het thuisland verwezen als een verre, exotische plaats. Meestal wordt migratie tegelijk als een overgang van platteland naar stad beschreven. In de verhalen van Baykurt en van Swartenbroekx wordt zowel in het thuis- als in het gastland een tegenstelling tussen centrum en periferie uitgewerkt, de immigranten worden in de periferie gesitueerd. Geënt op deze ruimtelijke oppositie is de tegenstelling tussen arm en rijk. Wanneer de grenzen die deze ruimtelijke oppositie afbakenen, overschreden worden, voelen o.a. in de verhalen van Swartenbroekx de mensen van het gastland zich bedreigd: immigranten worden verdacht van criminaliteit of plegen inderdaad mede onder invloed van deze verdachtmakingen misdaden. In Baykurts verhalen zit in de ruimtelijke oppositie het contrast rein-onrein en gezond-ongezond verweven: parallel met een lichamelijke bezoedeling (onrein voedsel en gepollueerde lucht in het gastland), lijden de immigranten ook psychisch onder ongezonde sociale relaties. De structurele achtergronden en oorzaken van de migratie worden slechts in één verhaal goed uitgediept, in Murat van Papatya Nalbantoglu. De meeste verhalen geven vaag te verstaan dat de situatie in het land van herkomst onhoudbaar is, maar schetsen geen context. Migratie wordt aldus als onafwendbaar voorgesteld, maar laat anderzijds heel wat vragen open. Zo krijgt de jonge lezer een dualistisch beeld van de oorzaak en aanleiding van het migreren, een beeld dat immigranten voorstelt als intens beheerst door de materiële realiteit. De oppositionele kenmerken kunnen echter per auteur en per verhaal sterk verschillen. Daarbij speelt ook de adaptatie aan het jeugdig publiek een belangrijke rol. De vreemde personages moeten een minimum aan herkenbaarheid bewaren. Daartoe dragen o.m. de gangbare clichés goed bij. Eén van de belangrijkste daarvan is het beeld van de immigrant die de bestaande sociale code doorbreekt. Net als zij (en juist omdat zij) ruimtelijke grenzen hebben doorbroken, vormen immigranten een voortdurende bedreiging tot transgressie op diverse terreinen. In 68% van de verhalen pleegt een immigrant een criminele daad of wordt hij daarvan verdacht. De manier waarop de verdachtmaking eerst breed uitgesmeerd en daarna heel vlug (door toedoen van een positief geschetst westers personage) ontzenuwd worden, geeft te denken. In veel Vlaamse verhalen worden bestaande vooroordelen uitvoerig ter sprake gebracht om daarna op een niet | |||||||||||||||||||||
[pagina 366]
| |||||||||||||||||||||
altijd geloofwaardige manier te worden tegengesproken. Zelden gaat men indirect te werk en ontmaskert men vooroordelen door ze impliciet door het hele verhaal en het gedrag van de personages zelf op een consistente manier te laten tegenspreken. | |||||||||||||||||||||
Om te besluitenIn de meeste besproken verhalen staat de adaptatie van de immigrant aan de westerse industriële samenleving centraal. De basismetafoor is het anders zijn, het vreemd zijn, het van ver komen en zich moeten aanpassen. Na een crisis wordt het vreemde, het wilde in het immigranten-personage gedood en kan een reële integratie beginnen. In het aanvangsstadium belichaamt de immigrant in menig opzicht de anti-waarden van de samenleving in het gastland en krijgt zijn beschrijving een negatieve tonaliteit. Indirect gaat het echter meteen over het negatieve in de eigen samenleving, waar men niet rechtstreeks over wil praten. Zo worden verhalen over immigranten een voorwendsel om waarden in onze eigen samenleving ter sprake te brengen. De overgang van ongeciviliseerd naar geciviliseerd maakt elk mensenkind door in alle culturen. In die zin staat de evolutie van het immigranten-personage in bepaalde opzichten model voor de overgang van het kind naar de volwassen wereld en kunnen een aantal van deze verhalen als overgangsritebevorderend gezien worden. Ook in overgangsriten wordt het wilde, dat als duivels en gevaarlijk wordt afgeschilderd, in een crisis getemd en gedood. Tekenend is dan ook dat de meeste verhalen slechts de eerste (liminale) fase in beeld brengen, nooit de laatste (integratie)fase. Of men de hedendaagse jeugd wel een reïntegratiefase kan bieden, is echter voor discussie vatbaar. Fysische en psychische volwassenwording leidt in deze crisistijd immers niet zonder meer naar de zo begeerde volwaardige plaats in de volwassenenmaatschappij. Met name in crisismomenten blijkt de noodzaak van een alteriteit op te duiken, wat niet zelden tot uiting komt in een zucht naar het exotische. De basismetafoor is echter negatief. De polarisatie tussen onze samenleving en de anderen culmineert in de beschuldigingen die wel worden tegengesproken maar niettemin als belangrijk distinctief element gebruikt worden. Het afbakenen van grenzen tussen mensengroepen en het legitimeren daarvan door een netwerk van wederzijdse veel-betekenende stereotiepen vormt een vitale schakel in de menselijke samenleving. Auteurs als Claude Lévi-Strauss kennen dit verschijnsel een essentieel statuut toe en wijzen | |||||||||||||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||||||||||||
erop dat ook het uitdrukkelijk formuleren van gelijkheidsverklaringen en openlijke anti-racistische stellingnamen reële vormen van discriminatie - openlijk en sluipend, verbaal en non-verbaal - niet uit de wereld helpen. Dat de expliciete tolerantieboodschap en impliciete verhaalinhouden in enkele werken elkaar tegenspreken, kan in dit licht bekeken worden. Opvallend is wel het contrast tussen over-positieve hoofdpersonages die expliciet gevaloriseerd worden en negatieve naamloze nevenpersonages die de bestaande stereotiepen bevestigen. Dat het opgeven van differentaties het samenwonen op één territorium zou vergemakkelijken is een achterhaalde visie. De recente mondiale geschiedenis wijst er trouwens op dat - ondanks het toenemend kosmopolitisch en anti-racistisch klimaat - etnische groepen zich meer en meer manifesteren tegenover elkaar - ook via talige boodschappen - en dat multietnische samenlevingen niet naar één etnische groep toegroeien. Toch wijzen de meeste verhalen indirect op het belang van aanpassing aan de gastsamenleving, een taak die immigranten in de schoenen wordt geschoven. Het beschrijven van een toenemende intellectuele groei en het opgeven van in de ogen van het gastland hinderlijke gewoonten vormen dan de basis van deze adaptatie naar het gastland toe. Impliciet reduceert men zo de immigrantengroep naar onze samenleving toe, wat een intens understatement van hun eigen economische en culturele inbreng inhoudt. In de probleem verhalen worden ook de gastheren verantwoordelijk gesteld voor integratie of desintegratie binnen de multi-etnische samenleving, zij het nog altijd op een uitermate vage manier. Alle reciprociteit is in de meeste verhalen zoek: de mensen van het gastland maken doorgaans geen adaptatieproces door naar aanleiding van hun contacten met immigranten, niet op individueel vlak, niet op beleidsvlak. Het grote zwijgen van het Belgische immigrantenbeleid wordt in de Vlaamse verhalen geëvenaard: over beleid (of de afwezigheid van enig beleid) wordt niet gerept. Alleen in het toekomstverhaal De treinkaping wordt een voorgenomen uitwijzingswet veroordeeld. In De lege cel wordt vermeld dat wie de gastarbeiders naar hier haalde zonder hun te zeggen wat hun te wachten stond, straf verdient, maar wie dat precies is, wordt niet gezegd (de Belgische overheid, de Turkse overheid, privé-ronselaars?). Ook over het Nederlandse immigrantenbeleid wordt haast niets gezegd. In verschillende verhalen worden immigranten met dieren geassocieerd of met natuur (in tegenstelling met cultuur). De natuurassociatie is ambivalent: in de post-industriële wereld wordt ze als positief (zuiver) gewaardeerd, anderzijds als polluerend en regressief. | |||||||||||||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||||||||||||
Het feit dat de verhalen voor kinderen en jeugd geschreven zijn, speelt een belangrijke rol in de manier waarop de thematiek verwoord en de tegenstellingen uitgewerkt worden. Niet zelden treden (westerse) kinderen op als redders in de nood, een wensvervullend trekje dus. Ook de veelvuldige verdachtmakingen van immigranten moeten in dit licht gezien worden: voor kinderen een spanningselement; onrechtmatige verdachtmakingen zijn in de kinderwereld trouwens een reëel gegeven. In de huiver voor de immigrant kan de kinderlijke vrees voor de nieuw-aangekomene (de indringer) in de microkosmos van het gezin meespelen. Bovendien, als je anderen van code-transgressie kunt verdenken, reduceer je je eigen angstgevoelens: ze krijgen een schijnbaar objectieve, externe grond, die niet langer in jezelf hoeft te worden gezocht. In het licht van de adaptatie aan het jeugdige publiek kan ook de onderbelichting van sommige distinctieve trekken gezien worden (als ziekte, geboorte, dood, eetgedrag), aspecten die door de Turkse auteurs juist wel op een intrigerende manier beschreven worden. Wat enkele vitale aspecten betreft, zijn de westerse verhalen eerder deformatief: essentiële verschillen tussen eerste en tweede generatie (in referentiekader en zelfbeeld) worden niet aangeraakt. De rol van de culturele expressie bij het in het leven houden van etnische gevoelens wordt op een drietal uitzonderingen na verzwegen. Dat binnen de immigratiecontext een nieuwe cultuur kan ontstaan (zoals de verhalen van Baykurt en Nalbantoglu duidelijk laten zien) wordt zelden gesignaleerd. Immigranten worden bijna nooit in groep beschreven en het belang van groepssolidariteit wordt verwaarloosd. Dat door reëel contact tussen de verschillende etnische groepen hetero-stereotiepen onkracht kunnen worden en de wederzijdse tolerantie bevorderd, komt zelden ter sprake. Is het toeval dat juist die jeugdboeken die een positieve totaalindruk geven en een genuanceerd beeld schetsen, ook stilistisch van betere kwaliteit zijn? Naast de vijf verhalen van Fakir Baukurt en het verhaal van Papatya Nalbantoglu zijn vooral De avonturen van Achmed van het schrijverscollectief (voor eerste lezers) en Filiz (voor 14-plussers) van Geertje Gort te onderscheiden. Ondanks alle voornoemde min-punten blijkt de wil om het onrecht dat de westerse gastsamenleving immigranten aandoet recht te trekken, onmiskenbaar aanwezig. Ons onderzoek wijst echter uit dat dit doorgaans op een inadequate wijze gebeurt door gebrek aan informatie en inzicht. De min-punten zijn niet aan minder fraaie bedoelingen van de auteurs te wijten en het was in geen geval onze bedoeling hun intenties toe te schrijven, die trouwens niet te meten zijn. | |||||||||||||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||||||||||||
Vlaamse én Nederlandse auteurs willen stereotiepen tegenspreken en althans met woorden goedmaken wat hun samenleving in hun ogen verknoeid heeft. Alle verhalen geven uiting aan vage gevoelens van onbehagen en schuld. Met name een auteur als Swartenbroekx veroordeelt uitdrukkelijk de houding van de eigen samenleving. De meeste verhalen veroordelen de openlijke discriminatie waarvan de als onsympathiek afgeschilderde personages blijk geven (doorgaans huisvrouwen, middenstanders, vertegenwoordigers van de bureaucratie). De sluipende, indirecte discriminatie, die in een samenleving die zich openlijk anti-racistisch noemt veld wint, komt daarentegen zelden aan bod. Het heersende anti-racistische klimaat speelt in een belangrijke mate door in de westerse verhalen en resulteert meestal in een soort mijdingsgedrag. Vast staat alleszins dat de Turkse immigrantenauteurs niet alleen dichter bij de realiteit staan maar ook meer doorleefde verhalen schrijven, beter gedocumenteerd én geloofwaardiger. Een van de meest markante verschilpunten tussen westerse auteurs en de Turkse schrijvers is het feit dat de eersten de volwassen immigrant (symbolisch) associëren met het kind. In die zin speelt de kindvisie van de westerse samenleving een belangrijke rol in de verwoording van het migrantenprobleem in het jeugdverhaal. De bindende schakel is dan het transitie-element, dat zowel in een kinderleven als in het immigrantenbestaan centraal staat. Immigrant en kind bestijgen in de ogen van de westerse samenleving de ladder van dier naar mens, van ongeciviliseerd naar geciviliseerd, een proces dat zowel ontogenetisch als fylogenetisch gesitueerd wordt. Het overwegend biologisch bepaalde gedrag van kind en immigrant wordt verondersteld via een overgangsfase te evolueren naar een meer gecodeerd adult gedrag. Juist in die overgangsfase zou de tegenstelling natuur-cultuur zich sterk manifesteren. In de beschrijving van het ‘vreemde’ speelt het evolutionistische denkkader in het westerse volksgeloof nog altijd een belangrijke legitimerende rol. Het kan ook geduid worden als een rationalisatie van de angst voor regressie, angst die wordt aangescherpt door de confrontatie met het kind, de immigrant, l'autre, die zowel onderaan op de evolutionaire ladder als in de prilste fase van de individuele ontwikkeling worden gesitueerd. Tegenover kind én immigrant neemt de westerse volwassene dus een ambivalente houding aan, zoals de gedachte aan zijn eigen regressie hem tegelijk met verlangen en angst vervult. Diverse aspecten van de visie van onze samenleving op de immigrant lopen parallel met de kindvisie die onze maatschappij huldigt. In belangrijke mate kan de paternalistische houding die de volwassen goegemeente tegenover beide groepen aanneemt teruggebracht worden tot de vrees om via individuen die naar de eigen volwassen | |||||||||||||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||||||||||||
status toegroeien, geconfroneerd te worden met de normen en waarden van de eigen samenleving die aan het individu in wording doorgegeven en voorgehouden worden. Hierdoor zouden de heersende sociale ongelijkheid en waardenverschraling in een pijnlijk daglicht worden gesteld. In dit proces van zelfverdediging wordt een netwerk van symbolische uitingen en grensafbakeningen aangewend om zowel materiële belangen veilig te stellen als waardenverschraling en onrechtvaardige sociale verhoudingen te maskeren. Dit alles binnen een openlijk kindvriendelijk en anti-racistisch klimaat. Een vaag bewustzijn van het falen van onze samenleving in het waarderen van de eigenheid van kind en immigrant klinkt door een aantal verhalen heen. Gebrek aan informatie staat echter de meest lofwaardige verbale pogingen tot reconstitutie in de weg. In die zin vormen de verhalen van immigranten zelf een belangrijke bron, een teken aan de wand, een noodkreet soms binnen een gastsamenleving die - op beleidsniveau en op individueel vlak - halsstarrig weigert haar oor te luisteren te leggen. | |||||||||||||||||||||
Bibliografie jeugdboeken1. Immigranten als hoofdthema
| |||||||||||||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||
2. Immigranten als neventhema
|