Streven. Vlaamse editie. Jaargang 52
(1984-1985)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 345]
| ||||||||||||||||||
Vredesplannen voor het Nabije Oosten
| ||||||||||||||||||
De periode 1947-1956Het verdelingsplan dat op 29 november 1947 door de Verenigde Naties werd goedgekeurd, is in een zekere zin te beschouwen als een vredesproject ‘avant la lettre’. Palestina zou worden opgesplitst in een joodse en een Arabische staat, die beide ongeveer de helft van het territorium zouden innemen. De Arabische Liga verwierp de resolutie: de joden zouden 50% van het land krijgen, terwijl zij er effectief slechts 6% van bezaten; de reactie van het Zionistisch Congres was gematigd positief. Toen daarop de onafhankelijkheidsoorlog uitbrak, werd in de VN een verzoeningscommissie opgericht, bestaande uit Frankrijk, de Verenigde Staten en Turkije, die | ||||||||||||||||||
[pagina 346]
| ||||||||||||||||||
Israël twee eisen oplegde: wederopname van alle Palestijnse vluchtelingen en internationalisering van West-Jeruzalem. Omdat Ben Goerion deze eisen verwerpt, wordt Israël voorlopig niet tot de VN toegelaten. De Amerikaanse regering wil als bemiddelaar optreden en voert in 1949 besprekingen met Israël en de vier buurlanden. Op het eiland Rhodos worden militaire bestandsakkoorden getekend die echter geen regeling van het conflict inhouden. De Arabische leiders blijven immers spreken van een ‘territoriale bezetting’ die ze weigeren te aanvaarden. Gebruik makend van de tijdelijke ontspanning in het gebied, organiseert de verzoeningcommissie van de VN in Lausanne onderhandelingen tussen een Israëlische en vier Arabische delegaties. In mei wordt een overeenstemming bereikt over een gemeenschappelijke gespreksbasis, maar eind 1949 loopt de conferentie uit op een impasse. De Arabieren stellen als voorafgaande voorwaarde voor een vredesverdrag de terugkeer van alle Palestijnse vluchtelingen. Israël houdt vol dat deze kwestie pas behandeld kan worden in een vredesverdrag dat de bestaande bestandsakkoorden moet vervangen. Intussen wordt Israël toch in de VN opgenomen, omdat het zich ertoe verbindt alle resoluties van de organisatie uit te voeren. (Enkele maanden later reeds roept Israël eenzijdig Jeruzalem uit tot nieuwe hoofdstad.) De Arabische landen krijgen een zware diplomatieke ontgoocheling te verwerken - ze zeggen voorlopig alle samenwerking met de verzoeningscommissie op - als op 25 mei 1950 de VS, Groot-Brittannië en Frankrijk, blijkbaar beducht voor een Sovjetrussische interventie in het gebied, verklaren dat zij de bestaande grenzen in het Nabije Oosten zonodig militair zullen verdedigen, waarmee de bestandslijnen en de territoriale status-quo dus in het voordeel van Israël worden gegarandeerd. De verzoeningscommissie van de VN nodigt de betrokken partijen echter weer uit op een vredesconferentie die in september 1951 zal worden gehouden in Parijs. Op de dagorde staan zowel de terugkeer van een beperkt aantal vluchtelingen naar Israël en een eventuele schadevergoeding aan diegenen die dat niet wensen, als de hertekening van de grenzen en de verdeling van het water van de Jordaan. De besprekingen mislukken echter voor ze goed en wel begonnen zijn: de Arabieren weigeren rechtstreekse onderhandelingen te voeren, Israël maakt bezwaar tegen de formulering van bepaalde punten op de agenda. Een belangrijke datum in de geschiedenis van het conflict is 3 augustus 1954. Voor het eerst verklaart een Arabisch staatshoofd zich bereid naar een vreedzame oplossing te zoeken. Nasser doet een beroep op de goede diensten van de VS. Tussen Egypte en Israël worden geheime besprekingen georganiseerd in Parijs. Egypte schort deze echter op wanneer blijkt dat | ||||||||||||||||||
[pagina 347]
| ||||||||||||||||||
Israëlische geheimagenten in samenwerking met Egyptische joden verantwoordelijk zijn voor allerhande sabotage- en spionageactiviteiten. (Dit zgn. Lavon-complot had tot doel de ontruiming van de kanaalzone door de Britten te verhinderen). Het onderhandelingsklimaat wordt verder vertroebeld wanneer de Israëlische luchtmacht, als vergelding voor Palestijnse aanslagen, bombardementen uitvoert op de Gazastrook. In juni 1955 doet Nasser een nieuw voorstel: als beide legers zich terugtrekken tot 1 km aan weerszijden van de gemeenschappelijke grens, zal dit worden beschouwd als een vertrouwenwekkende maatregel. Aan dergelijke ‘symbolische’ akkoorden heeft Israël echter nooit geloof gehecht. Een jaar voor het uitbreken van de Suezcrisis maken zowel de VS als het Verenigd Koninkrijk een eigen vredesplan bekend. Het zgn. Dulles-voorstel, dat later de steun van Londen en Parijs krijgt, behelst de opname van de Palestijnse vluchtelingen door de Arabische landen, de eventuele aanpassing van de grenzen en een internationale garantie voor de onschendbaarheid daarvan. Opvallend is dat de Amerikaanse minister van buitenlandse zaken de bestandslijnen die op Rhodos zijn vastgelegd, niet voor echte grenzen houdt. Volgens Dulles bestaat de moeilijkheid hierin dat ‘dorre gebieden een sentimentele betekenis hebben gekregen’Ga naar voetnoot2. Israël maakt voorbehoud inzake de eventuele grensaanpassing, maar is toch bereid over het Dullesvoorstel te onderhandelen. De Arabische landen doen het plan als onrealistisch van de hand. In november 1955 komt de Britse premier A. Eden met een nieuw voorstel, dat later door de VS wordt overgenomen: Israël en zijn buurstaten moeten onderhandelen over de nauwkeurige afbakening van hun grenzen, die nadien door de VS en Groot-Brittannië zullen worden erkend. Dit keer is het Arabisch antwoord positief, dat van Israël afwijzend. Later zal Eden verklaren dat zijn voorstel geen solide basis had. Immers, ‘op het moment dat Russische wapens Egypte binnenstroomden, was het onwijs de grenskwestie aan de orde te stellen’Ga naar voetnoot3. De Suezcrisis maakt een eind aan de Egyptisch-Israëlische onderhandelingen, die tot september 1956 onder discrete Amerikaanse bemiddeling werden gevoerd. | ||||||||||||||||||
[pagina 348]
| ||||||||||||||||||
De periode 1956-1967Twee jaar blijft het windstil op het diplomatieke front. Omdat ze door de VS gedwongen worden hun troepen terug te trekken uit de veroverde Sinaï-woestijn, koesteren de Israëliërs voorlopig weinig vertrouwen in hun bondgenoot. Aan de andere kant mag Egypte dan wel de oorlog hebben verloren, zijn prestige in de Arabische wereld is enorm toegenomen, het kan zich voorlopig niet veroorloven opnieuw aan onderhandelingen met Israël deel te nemen. Om de impasse te doorbreken, lanceert D. Hammarskjöld, secretaris-generaal van de VN, op 15 juni 1959 een plan dat opname van de Palestijnen door de Arabische landen voorstelt. Van minder belang zijn hier de - voorspelbare - reacties van de rechtstreeks betrokken partijen dan wel het feit dat voor het eerst een zelfstandige Palestijnse | ||||||||||||||||||
[pagina 349]
| ||||||||||||||||||
In mei 1961 schrijft president Kennedy aan een aantal Arabische leiders dat zij op de steun van de VS kunnen rekenen voor de uitvoering van alle VN-resoluties inzake het vluchtelingenvraagstuk en dat zijn regering haar invloed wil aanwenden om tot ‘een totale, rechtvaardige en vredelievende oplossing’ van het conflict te komenGa naar voetnoot4. Concrete voorstellen blijven echter | ||||||||||||||||||
[pagina 350]
| ||||||||||||||||||
achterwege. Steeds meer blijkt dat alle tot nu toe geformuleerde vredesprojecten aan een belangrijke factor zijn voorbijgegaan: het Palestijnse nationalisme, dat zich in januari 1964 zal manifesteren door de oprichting van de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) en de terreuroperaties die deze organisatie van dan af onderneemt. Op 21 april 1965 brengt de Tunesische president Bourguiba de Arabische wereld in grote beroering. Hij vindt dat alle landen van het gebied moeten streven naar een oplossing van het conflict gebaseerd op het verdelingsplan van 1947. Waar de Arabische reactie zich laat raden, stelt de Israëlische regering van premier Eshkol in mei 1965 een alternatief plan voor: aan de bestaande grenzen kan niet meer worden getornd en de Palestijnen moeten de nationaliteit krijgen van het land dat hen huisvest. Twee jaar later breekt de Zesdaagse Oorlog uit: Israël verovert Arabisch gebied en verwerft het gezag over een miljoen Palestijnen. Het conflict krijgt een nieuwe dimensie. | ||||||||||||||||||
De periode 1967-1973Een drukke diplomatieke activiteit kenmerkt de tweede helft van het jaar 1967. Op 19 juni zet president Johnson zijn (nogal vage) principes voor een vredesregeling uiteen: het bestaansrecht en de territoriale integriteit van alle staten van het gebied moeten worden gerespecteerd, het vluchtelingenvraagstuk moet een rechtvaardige oplossing krijgen en de bewapeningswedloop moet worden stopgezet. Een week later wordt een Amerikaans-Sovjetrussisch document ondertekend dat hieraan een aantal punten toevoegt, met name bescherming van de heilige plaatsen, terugtrekking van de Israëlische strijdkrachten uit veroverd gebied en beëindiging van de staat van oorlog. Vermeldenswaard is ook een Joegoslavisch vredesvoorstel uit deze periode, alweer niet omdat het zo origineel was, maar om de reacties die het veroorzaakte. Omdat het terugtrekking uit álle veroverde gebieden voorstelde, werd het door de Arabische landen aanvaard, maar om dezelfde reden zowel door de Sovjetunie als door Israël verworpen. Na lange debatten in de Veiligheidsraad geraken de permanente leden het uiteindelijk eens over de tekst van de zgn. Caradon-resolutie 242, die meteen door Jordanië en Egypte wordt goedgekeurd, door Israël pas na lange aarzeling, terwijl Syrië en de PLO ze verwerpen. Deze onderhand wel bekende resolutie blijft vaag en dubbelzinnig en houdt bewust een zekere contradictie in stand. Dienen de partijen eerst met elkaar te onderhandelen, zoals Israël wil, of niet? Gaat het om de terugtrekking uit sommige of | ||||||||||||||||||
[pagina 351]
| ||||||||||||||||||
uit alle door Israël bezette territoria? Moeten ook joodse vluchtelingen uit Arabische landen compensatie-vergoedingen krijgen, of spreekt de resolutie alleen over Palestijnse vluchtelingen? Om op deze en andere vragen een antwoord te krijgen, stuurt de Veiligheidsraad Gunnar Jarring naar het gebied. Hij kan niets anders doen dan de bestaande meningsverschillen registreren. Bij monde van zijn minister van buitenlandse zaken, Y. Allon, stelt Israël in juni 1968 een eigen plan voor waarin het zich bereid verklaart, in ruil voor een vredesverdrag, een groot deel van de bezette territoria terug te geven. Blijven geannexeerd: de Gazastrook, Sharm El-Sheik en een strook aan de Rode Zee, de Golanhoogvlakte, Oost-Jeruzalem en een gordel van nederzettingen aan de Jordaan. Unaniem verwerpt de Arabische wereld dit plan: het spreekt immers van een erkenning van Israël, zegt niets over het lot van de Palestijnen en wil niet àlle bezette gebieden ontruimen. Op initiatief van president de Gaulle proberen vier permanente leden van de Veiligheidsraad (de VS, Groot-Brittannië, de Sovjetunie en Frankrijk) een agenda op te stellen met punten waarover een mogelijk compromis kan worden bereikt, maar na zeventig sessies geven zij het op. In april 1969 spreekt de Jordaanse koning Hoesein zijn bereidheid uit resolutie 242 in al haar onderdelen ten uitvoer te leggen. De PLO blijft de resolutie afwijzen. Deze diplomatieke initiatieven gaan echter grotendeels onopgemerkt voorbij, omdat op dat ogenblik Egypte en Israël in oorlog zijn rond het Suezkanaal. Nasser doet opnieuw een beroep op de goede diensten van de VS, die hun minister van buitenlandse zaken Rogers naar het gebied sturen. Het eerste Rogers-plan voorziet in een bemiddeling van de VN, de opgave van land in ruil voor vrede, het gemeenschappelijk bestuur over Jeruzalem en de oplossing van het vluchtelingenprobleem. Egypte aanvaardt het plan, Israël en de SU wijzen het af. Een tweede Rogers-plan spreekt nog alleen van een wapenstilstand van drie maanden, die stilzwijgend verlengd kan worden, en van een nieuwe bemiddelingsronde van Jarring. Alle partijen reageren positief, maar wanneer Egypte raketten in de Suezzone plaatst, weigert Israël nog langer aan de besprekingen deel te nemen. Een vredesmissie van de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid, die de taak van de VN-bemiddelaar probeert over te nemen, kent al evenmin succes. Ondertussen komt in Egypte Sadat aan het bewind. Tussen 1971 en 1973 formuleert hij drie alternatieve vredesvoorstellen: terugtrekking van Israël uit alle bezette gebieden en stationering van een Amerikaans-Russische vredesmacht; heropening van het Suezkanaal op voorwaarde dat Israël zich gedeeltelijk uit de Sinaï terugtrekt; hervatting van de onderhandelingen onder leiding van Jarring. Israël reageert niet erg enthousiast maar, | ||||||||||||||||||
[pagina 352]
| ||||||||||||||||||
beducht voor de diplomatieke weerklank die zijn beleid in de VS vindt, komt het met een eigen plan voor de dag: teruggave van de Sinaï, Sharm El-Sheik uitgesloten, en besprekingen over het lot van de westelijke Jordaanoever. Op 15 maart 1972 veroorzaakt koning Hoessein ontsteltenis in het Arabische en vooral het Palestijnse kamp: hij stelt voor, Cis- en Transjordanië te herenigen, zodat de Westoever als autonome provincie deel zou uitmaken van een Jordaans-Palestijnse federatie. Het voorstel wordt door Israël onmiddellijk verworpen. In oktober 1973 breekt de vierde Arabisch-Israëlische oorlog uit en wordt de wereld geconfronteerd met de energiecrisis. Het Midden-Oosten lijkt verder van een vredesregeling verwijderd dan ooit tevoren. | ||||||||||||||||||
De periode 1973-1979De morele overwinning in de Oktoberoorlog redt de Arabische eer, zodat enkele landen zich voor het eerst openlijk bereid verklaren deel te nemen aan rechtstreekse onderhandelingen met Israël. Op 21 december 1973 wordt onder auspiciën van de VN, de VS en de SU de Geneefse vredesconferentie geopend, die wordt bijgewoond door delegaties uit Israël, Jordanië en Egypte. Kissinger formuleert de voorwaarden waaraan volgens de VS moet worden voldaan: het recht op veilige en erkende grenzen voor Israël, de oplossing van het Palestijnse vluchtelingenvraagstuk en internationalisering van de heilige plaatsen in Jeruzalem. Gromyko pleit o.m. voor internationaal erkende en door de VN gewaarborgde grenzen en voor de creatie van gedemilitariseerde zones. Uiteindelijk komt het alleen tot partiële troepenscheidingsakkoorden, maar daarvoor alleen al heeft Kissinger al zijn diplomatieke behendigheid nodig gehad. Bovendien moet hij Israël beloven dat de VS de PLO niet zullen erkennen. Een vreemde ontwikkeling, want ongeveer op hetzelfde moment beslist de Palestijnse Nationale Raad een onafhankelijke staat te stichten op ‘ieder gedeeltelijk bevrijd gebied’, erkent de topconferentie van de Arabische Liga de PLO als enige vertegenwoordiger van het Palestijnse volk, en spreekt de Algemene Vergadering van de VN van het Palestijnse recht op nationale soevereiniteit. Om deze gevaarlijke ontwikkeling tegen te houden, stelt Israël opnieuw voor met Jordanië besprekingen te voeren op basis van het Allonplan. Een reactie van de tegenpartij blijft evenwel uit. Het jaar 1977 is er een van grote diplomatieke verwarring. President Car- | ||||||||||||||||||
[pagina 353]
| ||||||||||||||||||
ter wil blijkbaar de geschiedenis ingaan als vredestichter in het Nabije Oosten, maar hij onderschat de complexiteit van het conflict. Zijn plan behelst opgave van de bezette gebieden en de oprichting van een Palestijns thuisland, verbonden met Jordanië. In de Arabische wereld wordt het warm toegejuicht. Maar als Carter dan ook nog pleit voor de heropening van de Geneefse vredesconferentie, brengen de Israëliërs in een soort van tegenreactie op 17 mei 1977 de ultra-nationalistische Likoedpartij aan de macht. Enkele maanden later roepen de ministers Vance en Gromyko alle betrokken partijen op voor een nieuwe vredesconferentie waarop gepraat zou worden over wederzijdse erkenning en normale diplomatieke betrekkingen, terugtrekking van Israël uit bezet gebied, erkenning van de Palestijnse rechten. De reactie van Israël is zo fel, dat de Carter-administratie moet inbinden. In een gemeenschappelijk Amerikaans-Israëlisch werkdocument heet het dat resolutie 242 de enige juridische basis vormt voor een eventuele oplossing van het conflict, zodat de PLO niet aan de vredesconferentie kan deelnemen. Er zal trouwens alleen over het ‘vluchtelingenprobleem’ worden onderhandeld. Om deze nieuwe impasse te doorbreken, neemt Sadat een gewaagd initiatief: op 20 november 1977 bezoekt hij Jeruzalem en in de Knesset zet hij de voorwaarden voor een vredesverdrag uiteen: terugtrekking uit alle in 1967 veroverde gebieden, met inbegrip van Oost-Jeruzalem, en oprichting van een Palestijnse staat op de westelijke Jordaanoever en in de Gazastrook. Een maand later maakt de Likoedregering haar tegenvoorstel bekend: Israël geeft alleen de Sinaïwoestijn terug, terwijl de Cisjordaanse Palestijnen administratief zelfbestuur krijgen. Grotendeels op deze basis komen de Camp-David-akkoorden en het Israëlisch-Egyptisch vredesverdrag tot stand. De enige Israëlische concessie bestaat erin dat resolutie 242, die in het oorspronkelijk Begin-voorstel ontbrak, nu wel in de teksten vermeld wordt. | ||||||||||||||||||
De periode 1980-1984Van meetaf bleek echter dat beide partijen totaal verschillende opvattingen hadden over de Palestijnse autonomie. Egypte en de VS menen nog altijd dat het Palestijnse zelfbestuur betrekking heeft op het land, terwijl Israël er niet aan denkt de Gazastrook en de westelijke Jordaanoever prijs te geven. Volgens Tel Aviv gaat het om een persoonsgebonden autonomie, aangezien in het geval van territoriale annexatie de vele Palestijnen die in | ||||||||||||||||||
[pagina 354]
| ||||||||||||||||||
het gebied leven de Israëlische nationaliteit zouden moeten krijgenGa naar voetnoot5. Onderhandelingen hierover zijn nooit ernstig op gang gekomen. In juni 1980 komt de Europese Gemeenschap met haar verklaring van Venetië, die door de Arabische landen instemmend wordt begroet. De Negen veroordelen de Israëlische nederzettingenpolitiek en de annexatie van Oost-Jeruzalem, zij bevestigen het Palestijnse zelfbeschikkingsrecht en willen dat de PLO bij alle vredesonderhandelingen betrokken wordt. Dit Europese initiatief bloedt echter dood wanneer drie EEG-Landen contingenten leveren aan de vredesmacht in de Sinaï en met name het socialistische Frankrijk weinig voelt voor verdere bemiddelingspogingen. Ook de SU werkt een vredesplan uit. Het behelst de heropening van de Geneefse vredesconferentie, de oprichting van een Palestijns thuisland en het waarborgen van veilige en erkende grenzen voor alle betrokken staten. Tel Aviv verwerpt het plan, dat van ‘Arabische origine’ zou zijn. Een onjuiste bewering: noch de PLO, noch het probleem van de vluchtelingen worden erin vermeld, en het roept de Arabische landen op rechtstreekse onderhandelingen te voeren. In augustus 1981 maakt de Saoediarabische kroonprins Fahd zijn vredesplan bekend: als Israël zich terugtrekt uit alle in 1967 veroverde gebieden en een Palestijnse staat wordt opgericht met Jeruzalem als hoofdstad, dan is de hele Arabische wereld bereid de Joodse staat te erkennen. Slechts enkele Arabische landen reageren negatief. Israël daarentegen, diplomatiek sterk geworden door een militair samenwerkingsakkoord met de VS, verklaart dat Jordanië de Palestijnen moet huisvesten, het Fahd-plan is dus onaanvaardbaar. Na de Israëlische invasie in Libanon (juni 1982) komen nog drie nieuwe voorstellen ter tafel. Op 1 september 1982 zet Reagan zijn visie uiteen: de kolonisatie van de westelijke Jordaanoever moet worden stopgezet, maar over de nauwkeurige afbakening van de grenzen valt te onderhandelen; de Palestijnen bezitten legitieme rechten maar een Palestijnse entiteit mag alleen in federatie met Jordanië worden opgericht; Israël heeft recht op veilige grenzen maar dit impliceert geen territoriale annexatie; Jeruzalem moet één blijven maar over het definitieve statuut moet worden onderhandeld. Van beide partijen worden dus concessies gevraagd. Toch reageert Israël ronduit negatief, de Likoedregering kondigt zelfs de oprichting van nieuwe nederzettingen aan. Een week later maakt de Conferentie van Ara- | ||||||||||||||||||
[pagina 355]
| ||||||||||||||||||
bische staatshoofden het zgn. Fez-plan wereldkundig, een combinatie van de eerdere Bourguiba- en Fahd-projecten; dit keer wordt de PLO echter expliciet vermeld als regering van de Palestijnse staat. Medio september raakt ook een nieuw ‘Breshnev-plan’ bekend, dat tegemoetkomt aan harde Arabische eisen: oprichting van een Palestijnse staat en terugkeer van de vluchtelingen. Op 17 mei 1983 ondertekenen Israël en Libanon een vredesverdrag dat een voorwaardelijke terugtrekking van de Israëlische bezettingsmacht behelst, een veiligheidsregeling ter bescherming van Noord-Galilea en de oprichting van zgn. verbindingskantoren. Tien maanden later zegt Libanon het akkoord eenzijdig op. Pas in november 1984 worden de onderhandelingen tussen beide staten onder bemiddeling van de VN hervat. De Israëlische eis tot permanente controle van zuidelijk Libanon lijkt echter voor de tegenpartij voorlopig onaanvaardbaar. | ||||||||||||||||||
Besluit1. Wat allereerst in bovenstaande analyse opvalt is dat zowel de VN als de VS zich van in den beginne actief ingezet hebben voor een oplossing van het Israëlisch-Arabisch conflict. De VS kunnen op reële successen bogen, de inspanningen van de VN bleven veeleer vruchteloos. Gezien de internationale machtsconstellatie lijkt dit ook logisch. Doordat zij Israël militaire en economische steun verlenen, kunnen de VS het ook enigszins onder druk zetten, terwijl de Algemene Vergadering van de VN als collectief veiligheidssysteem over geen enkel middel beschikt om haar resoluties te doen naleven en de Veiligheidsraad door het vetorecht grotendeels wordt verlamd. Tel Aviv verwijt de organisatie bovendien partijdigheid, omdat haar leden voor hun olieleveranties afhankelijk zijn van de Arabische wereld, die ook systematisch gesteund wordt door het communistische blok. Ook de invloed van de VS mag niet worden overschat. De joodse lobby oefent druk uit zowel op de leden van de diverse Congrescommissies als op de uitvoerende macht. Alleen de president die niet aan zijn herverkiezing hoeft te denken en die gesteund wordt door het Congres, zal erin slagen de Israëliërs te overtuigen van een bepaalde beleidslijn. In het andere geval kan een politieke handeling alleen het resultaat zijn van een botsing tussen contradictorische belangen waarvan de uitkomst van tevoren onzeker is. Daarenboven weet Washington heel goed dat de betrokken partijen uit zichzelf nooit tot een akkoord zullen komen. M.a.w. vrede in het Nabije Oosten is slechts mogelijk wanneer in een klimaat van ontspanning de supermachten een vredesregeling opleggen. | ||||||||||||||||||
[pagina 356]
| ||||||||||||||||||
2. De Sovjetunie zoekt vooral goede betrekkingen met individuele Arabische staten en zo Moskou zich al voor een vredesverdrag interesseert, in normale tijden sluit het zich aan bij het standpunt van de VS. Alleen in perioden van spanning met de VS lijkt de SU te opteren voor de harde Arabische lijn. Over de Europese rol valt helaas niet veel te zeggen. Israël aanvaardt geen bemiddeling van de Europese Gemeenschap, die volgens Israël de Arabieren slechts diplomatiek naar de mond praat. 3. Met verloop van tijd is het standpunt van de meeste Arabische landen duidelijk versoepeld. Van een onvoorwaardelijke afwijzing van Israëls bestaansrecht zijn zij geëvolueerd naar de bereidheid tot erkenning mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Tragisch is echter het feit dat de Arabische staatshoofden steeds met een vertraging op de gebeurtenissen hebben gereageerd. In 1947 wezen zij het verdelingsplan af dat ze nadien wel wilden aanvaarden. In 1948 weigerden zij de bestandslijnen als definitieve grenzen te erkennen, na de Zesdaagse Oorlog waren zij daartoe wel bereid. Nu willen ze alle gebieden terug die ze toen verloren hebben, maar dat is een eis die Israël afwijst. Op de achtergrond spelen natuurlijk de inter-Arabische rivaliteiten mee die het ieder Arabisch leider moeilijk maken een of ander vredesinitiatief te ontplooien. 4. Israël heeft enigszins de omgekeerde evolutie doorgemaakt. In 1947 wilde de Zionistische beweging het verdelingsplan wel als compromis aanvaarden, een jaar later al niet meer. Toen na de Zesdaagse Oorlog de Arabische wereld bereid was zich bij het bestaan van een joodse staat in haar midden neer te leggen, werden gebieden plotseling belangrijker geacht dan veiligheid en afwezigheid van strijd. Alleen Israëls visie op de Palestijnse kwestie is altijd dezelfde gebleven: Palestina hield in 1948 op te bestaan en Israël moet een zuiver joods land blijven. Iedere inbreuk op deze nationale consensus is gevaarlijk, want zou kunnen leiden tot een desintegratie van de staat. Uiteindelijk heeft deze harde politiek tastbare resultaten opgeleverd: de Arabieren hebben toegestemd in rechtstreekse onderhandelingen, twee Arabische landen hebben een vredesverdrag gesloten (zij het dat het tweede niet lang stand hield), het Palestijnse nationalisme is dan nog wel niet vernietigd, de PLO kreeg militair en politiek toch een gevoelige klap. Deze strategie culmineert in het beleid van de Likoedregeringen, die i.p.v. nieuwe vredesinitiatieven te ontwikkelen, het extreem-rechtse nationalisme bevorderen dat door kolonisatie en zelfs door terrorisme het leefklimaat in de bezette gebieden vergiftigt. 5. In alle voorstellen die we hierboven bespraken, kwam vooral de grenskwestie aan bod, in mindere mate het Palestijnse vraagstuk en helemaal niet het wezen van het zionisme als politieke beweging. Terecht kan men | ||||||||||||||||||
[pagina 357]
| ||||||||||||||||||
immers de vraag stellen of de Arabische wereld zich heeft neergelegd bij de ‘Wet op de Terugkeer’, die iedere joodse immigrant automatisch het Israëlische staatsburgerschap verleent. Anders geformuleerd: met welk Israël zullen de Arabische landen in de toekomst moeten samenleven? Met een kapitalistisch-expansionistisch bolwerk dat zich trots de eenenvijftigste staat van Amerika noemt en dat dan ook zonder buitenlandse hulp niet verder kan blijven bestaan? Of met een staat die zich geleidelijk wil integreren in een oriëntaals-Arabische samenleving, zich beroepend op de joodse traditie en het westers humanistisch ideaal? Voorlopig ziet het ernaar uit dat Israël de gemakkelijkheidsoplossing verkiest: gebiedsexpansie en systematische ontkenning van het Palestijnse nationalisme. Al zal de Arabische wereld zich hier waarschijnlijk nooit bij neerleggen, de verdeeldheid binnen die wereld, zoals die op het ogenblik geïllustreerd wordt in de Golfoorlog of de Libanese burgeroorlog, maakt het de joodse staat mogelijk zijn kortzichtig beleid verder te zetten. | ||||||||||||||||||
Geraadpleegde werken
| ||||||||||||||||||
[pagina 358]
| ||||||||||||||||||
|
|