Streven. Vlaamse editie. Jaargang 52
(1984-1985)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
Fernando Cardenal
| |
[pagina 21]
| |
Cardenal, tot dan toe vice-coördinator van de sandinistische jeugd, voordroeg als de nieuwe Minister van Opvoeding (de vroegere minister, Carlos Tünnermann, was net tot ambassadeur in de VS benoemd). Zijdelings replicerend op de aantijging dat het regime de kerk vervolgt, zei Ortega: ‘Deze revolutie is de revolutie van de rechtvaardigen... Het is een revolutie die de religieuze gevoelens en praktijken van het volk respecteertGa naar voetnoot1. Terecht wordt gezegd dat het volk van God de kerk is, dat de stem van het volk de stem van God is. Toch zijn er die zich in tempels verschanst hebben en zich door het egoïsme laten verblinden: witgepleisterde graven heeft Christus hen genoemd en ze met de zweep de tempel uitgejaagd. Onze revolutie wil het volk de benoeming voorleggen van een “minister”, een dienaar van God die zich niet in de tempel heeft willen opsluiten om zich daar met de hand op de borst te slaan. Volk van Sandino, volk van Christus, stemmen jullie in met de opdracht die we aan pater Fernando Cardenal willen geven om de leiding op zich te nemen van de opvoeding van onze jeugd? Laten we het heel duidelijk maken: wie akkoord gaat, steekt zijn hand en vlag omhoog! Och, waren er toch maar meer oren die niet doof blijven voor de stem van het volk Gods in Nicaragua en zijn verzuchting “wij willen vrede”, queremos la paz!’. Op de foto van El nuevo Diario die het moment van het plebisciet weergeeft, zie je Ortega met een rood-zwarte zakdoek wuiven, terwijl de menigte hetzelfde doet met vlaggen en wimpels; als antwoord zwaait Fernando Cardenal vanuit de tribune met zijn sombrero. | |
De moeilijkheden rond Cardenals benoemingDe benoeming van Fernando Cardenal zou geen moeilijkheden opgeleverd hebben, als hij geen priester en jezuïet was. Het plebisciet, dat aan de aanstelling van Ambrosius tot bisschop van Milaan zou kunnen herinneren, zal daar niet veel aan veranderen. Zolang Cardenal vice-coördinator van de sandinistische jeugd was, leverde zijn statuut niet al te veel problemen op: dat werk lag in het verlengde van het opvoedingswerk dat de jezuïeten in hun colleges verrichten, het was zo iets als het werk van een jeugdaalmoezenier. Maar als minister van onderwijs krijgt hij nu deel aan | |
[pagina 22]
| |
het bestuur van het land, zij het dan in de sector van de sociale welzijnszorg. Het nieuwe kerkelijk recht stelt nadrukkelijk dat priesters geen politiek ambt mogen aanvaarden, ‘een ambt dat participatie meebrengt aan de uitoefening van de burgerlijke macht’ (canon 285, n. 3). Een gesprek tussen Cardenal en de leiding van de jezuïetenorde, de plaatselijke bisschoppen en het Vaticaan was dus onvermijdelijk. Dat gesprek was blijkbaar reeds voor die bewuste 19e juli op gang gebracht. Begin juli schreef Cardenal aan alle bisschoppen van Nicaragua en zette hij de motieven uiteen die hem ertoe deden besluiten het ambt te aanvaarden: voor de opvolging van Carlos Tünnermann (een katholiek) had de junta drie kandidaten: ofwel hem, Fernando Cardenal, priester en jezuïet, ofwel de marxist Serrano, momenteel ambassadeur in Frankrijk, ofwel de extreme leninist Natán Sevilla. Met een marxist of leninist aan het hoofd van het Ministerie van Opvoeding zou het niet zo gemakkelijk zijn iets te realiseren van wat de bisschoppen al in hun herderlijke brief van 8 december 1982 hadden gevraagd: een autonoom statuut voor het gedeeltelijk door de staat gefinancierde katholieke schoolnet en het recht op godsdienstonderricht in de staatsscholenGa naar voetnoot2. Cardenal kreeg van de bisschoppen echter geen antwoord. Wel spraken die met de Chileense pater Ochagavia, assistent van de jezuïetengeneraal, die omstreeks die tijd een bezoek bracht aan Centraal-Amerika, o.m. om informatie in te winnen over de tien uit het land gezette priesters, onder wie ook een jezuïet was. Omstreeks dezelfde tijd werd Bismarck Carvallo, hoofd van de persdienst van Mgr. Obando y Bravo, de aartsbisschop van Managua, in Rome gesignaleerd. Vermoedelijk waren dus reeds begin juli zowel het Vaticaan als het jezuïetengeneralaat op de hoogte van wat er te gebeuren stond. Reeds op 18 juli, de dag voor de officiële benoeming, meldde de Osservatore Romano dat P.-H. Kolvenbach, de generaal van de jezuïeten, zijn standpunt bekendgemaakt had: ‘De generaal van de Sociëteit van Jezus, op de hoogte gebracht van de benoeming van p. Fernando Cardenal s.j. tot Minister van Opvoeding in Nicaragua, heeft hem via zijn provinciale overste laten weten dat hij dat ambt niet mag aanvaarden, aangezien de uitoefening ervan niet te verzoenen is met zijn leven als jezuïet; hij heeft de provinciaal opgedragen, met de betrokkene de consequenties te trekken die uit die onverzoenbaarheid volgen, hoe pijnlijk die ook mogen zijn’. Op | |
[pagina 23]
| |
11 augustus voegde de Osservatore Romano daaraan toe dat de stellingname van p. Kolvenbach ‘de volledige goedkeuring wegdraagt van de Heilige Stoel, die er zijn volle steun aan verleent’. Zowel in San Salvador, waar hij resideert, als in Managua, waar hij regelmatig voor bestuurszaken komt, heb ik p. Valentín Menéndez, de provinciaal van de Centraalamerikaanse jezuïetenprovincie, ontmoet. Toen zijn medebroeders hem over het geval-Cardenal ondervroegen - in San Salvador reeds op 14 juli - vertelde hij dat hij met Fernando al had gepraat over wat er nu moest gebeuren. Hij wilde vooral horen wat de anderen ervan dachten. De meesten hadden begrip voor de enorme uitdaging waarvoor Fernando stond. Er werd in het midden gebracht dat pater generaal zijn beslissingen wel van heel ver nam zonder ervaringskennis van de complexiteit die de Nicaraguaanse situatie kenmerkt: de afwijkende pastorale keuzen van episcopaat en religieuze orden, de misverstanden tussen junta en episcopaat, en vooral de lijnrechte tegenstelling tussen christenen die voor een socialistisch maatschappijmodel kiezen en anderen die het Amerikaanse bestel gehandhaafd of hersteld willen zien. Valentín luisterde rustig. Hij liet zich alleen ontvallen dat Fernando hem gezegd had dat juist zijn jezuïetenroeping hem tot zijn besluit gedreven had. | |
Encuentro Mgr. RomeroZondag 29 juli had te Managua in de aula van de jezuïetenuniversiteit UCA (Universidad Centroamericana) de opening plaats van de vijfde internationale bijeenkomst ‘Solidariteit met Mgr. Romero’ (Encuentro Mgr. Romero). Bedoeld om de vijfde verjaardag van de triunfo luister bij te zetten, werd de opening bijgewoond door afgevaardigden van de regering. Naast de commandanten Carlos Nuñez en Tomas Borge nam ook Fernando Cardenal het woord: ‘In naam van het evangelie van de armen van Jezus heb ik het ambt van Minister van Opvoeding aanvaard, ik zal ook in de toekomst werk maken van de opdrachten die de revolutie mij aanbiedt’. In de hem eigen spontane stijl uitte hij zijn ongenoegen over de druk van buitenaf die hij telkens ondervond als het erop aankwam de optie voor de armen waar te maken: ‘Tegenstand was er al, toen ik me als studentendecaan met de christenen voor de revolutie bezighield, toen ik in opdracht van de regering de alfabetisatiecampagne leidde, toen ik daarna | |
[pagina 24]
| |
vice-coördinator werd van de sandinistische jeugdGa naar voetnoot3. Tegenstand is er weer nu me de taak van Minister van Opvoeding wordt opgedragen. Maar de druk die men telkens uitoefent om me van die opdrachten te doen afzien, maakt deel uit van de politieke agressie tegen ons land; slechts in schijn gaat het om een religieuze aangelegenheid’Ga naar voetnoot4. Verwijzend naar de canon van het nieuwe kerkelijke recht die tegen hem ingeroepen wordt, repliceerde hij vinnig dat dezelfde canon aan priesters ook dronkenschap, handeldrijven, homoseksualiteit, druggebruik en ergernis geven verbiedt; maar ‘daarvan maakt men blijkbaar geen groot probleem’. ‘In dit land heeft men het vooral gemunt op priesters die ook dienaren (ministros) van het volk willen zijn (...). Het is mogelijk dat Miguel d'Escoto, mijn broer Ernesto en ik ons vergissen in deze concrete keuzen voor de armen. Zulke vergissingen zijn in de loop van de kerkgeschiedenis méér voorgekomen, en de geschiedenis moet eerst nog over onze keuze oordelen. Maar wij menen het recht te hebben ons te vergissen, precies waar we opkomen voor de zaak van de armen. De kerkelijke vergissingen in het verleden kwamen haast nooit uit die zorg voort en zijn daarom minder te excuseren’Ga naar voetnoot5. Even later nam Mgr. Mendez Arceo, de gewezen bisschop van Cuernavaca, Mexico, en voorzitter van het congres, het woord en sprak heel afgewogen en nadenkend zijn oordeel uit over de kerkelijke situatie: ‘Nicaragua kent op het ogenblik een kerkelijke blokkade die te vergelijken is met de blokkade door de Amerikaanse vloot (er was juist bekendgemaakt dat nog meer oorlogsschepen de kusten van El Salvador, Honduras en Nicaragua kwamen bewaken). Zelf voel ik me ook smartelijk alleen: mijn broeders in het bisschopsambt hebben mij en anderen op een of andere manier geïsoleerd. Toch moet er nog verzoening mogelijk zijn (...). Nicaragua is de plaats waar de christenen hun recht erkend willen zien om zich als christenen in het revolutionaire proces te engageren’. Aan het einde van de openingsvergadering zag je opmerkelijk veel aanwezigen, Nicaraguanen zowel als internationalistas (het internationaal publiek van de conferentie) in hartelijk gesprek met Fernando Cardenal. | |
[pagina 25]
| |
Sint-Ignatiusfeest in ManaguaZoals het overal elders gebeurt, vierden de jezuïeten in Managua op 31 juli het feest van hun stichter Ignatius (zijn beeld staat voor de UCA, geflankeerd door de vlag van Nicaragua en die van de sandinisten). De drie jezuïetencommuniteiten - universiteit, Centro Historico en college - kwamen samen in Ciudad Sandino, een nieuwe dorpskern met krottenwijken, 15 km buiten de stad, waar de jonge jezuïeten-in-opleiding hun Rutilio Grande-huis hebben, twee kleine huisjes omgebouwd tot één, keuken, eetkamer, bibliotheekruimte, kapel en een 15-tal kamertjes uit goedkoop materiaal, zonder airconditioning, broeiend heet als er geen zomerbuien zijn. Maar toen we er aankwamen, was er net een tropische regenbui gevallen, Ciudad Sandino was één modderpoel, kinderen renden om ons heen, spelend met kippen en honden. Onder de aanwezige jezuïeten zag ik al spoedig enkele bekende gezichten: Xabier Gorostiaga, die ook op de Encuentro Mgr. Romero gesproken had, Carlos Cabarrús, die overgekomen was uit PanamaGa naar voetnoot6, Alvaro Arguëllo, die we vorig jaar in november met onze Belgische delegatie ontmoet hadden, en... Fernando Cardenal. Verwelkomd werden we door een van de donkerkleurige studenten uit Guatemala (hoe jonger de jezuïeten hier zijn, hoe autochtoner en indiaanser ze er uitzien, de ouderen zijn Spanjaarden, Basken of Centraalamerikanen van Spaanse afkomst). In de Eucharistieviering leidde hij de zang, de Missa Nicaragüense: ‘Vos sos el Dios de los pobres: Gij zijt de God van de armen, de menselijke en eenvoudige God, de God die zweet op straat, de God met donker getaand gelaat’. De schriftlezingen waren genomen uit Deuteronomium 30:15-20 en Lukas 9:18-26, indringende teksten die wezen op de keuze voor of tegen de God van het leven: ‘Zie, vandaag houd ik je leven en voorspoed voor, maar ook dood en ongeluk. Als je trouw blijft aan Jahwe je God, zul je het leven bezitten en talrijk worden; als je je neerbuigt voor andere goden, weet dan dat het je vernietiging zal betekenen’ en ‘Wie zijn leven wil redden zal het verliezen. Wie zijn leven verliest om mijnentwil, die zal het redden’. Door de provinciaal Valentín Menendez en zijn voorganger Cesár Jerez werd het toegepast op het leven van de Sociëteit: medebroeders die hun leven gegeven hebben voor God en hun volk, zijn een bron van levenskracht voor de nieuwe generatieGa naar voetnoot7. | |
[pagina 26]
| |
Het moment van de voorbeden werd vanzelf een moment van interne communicatie en waarover zou die anders gaan dan over de gebeurtenissen van de dag? Was het geen gelukkige coïncidentie dat Fernando's eerste werkdag op het ministerie samenviel met het feest van Ignatius? Een ander liet horen hoezeer hijzelf leed onder de pijnlijke keuze die Fernando nu moest maken, maar geloof leert ons hoe ook het onmogelijke mogelijk wordt. Fernando zelf maakte duidelijk dat hij niet zozeer bekommerd was om zijn eigen lot, wat voor vernederingen dat nu ook meebracht, maar om de vraag of de hele kerk, in hoofd en leden, de geestelijke intuïtie van Ignatius van Loyola zou volgen en daadwerkelijk voor nederigheid en armoede zou kiezen: ‘Laten we bidden voor een ommekeer in de harten van hoog tot laag in de kerk, opdat de mensen in Centraal-Amerika mogen leven en niet prijsgegeven worden aan honger en dood’. Gebeden werd ook dat de Geest het oordeel van de provinciaal zou verlichten: ‘Gods wegen zijn de onze niet. Hij ziet misschien uitwegen die wij niet zien. Zijn er geen kerkrechtelijke oplossingen te vinden waaraan wij nog niet hebben gedacht? Laat de Geest erin voorzien’Ga naar voetnoot8. De Eucharistie werd besloten met het lied Quando el pobre crea en el pobre: ‘Gelooft de arme in de arme, dan kunnen wij van vrijheid zingen. Verkondigt de arme aan de arme, de hoop die ons van God is aangezegd, dan breekt het Rijk van God al door’. Het sterke solidariteitsgevoel dat hier in gebed en het breken van het brood liturgisch gevierd werd, maakte het me makkelijk na de dienst Fernando even aan te klampen. In november 1983 hadden we hem al eens ontmoet in het kantoortje van waaruit hij (‘als een prefect in een college’) | |
[pagina 27]
| |
de leiding uitoefende over het werk onder de jeugdGa naar voetnoot9. Nu kwam hij - jeans, blauw hemd en laarzen - net van zijn eerste werkdag op het Ministerie van Opvoeding terug.
Wat is je taak eigenlijk in je nieuwe functie?
Ik ben verantwoordelijk voor het hele schoolwezen, met uitzondering van de universiteiten; die vallen onder wetenschapsbeleid. Ik sta voor alle benoemingen van directeurs en onderwijzend personeel, van peuterschool tot secundair onderwijs. Ik moet de staatstoelagen regelen voor het officiële en voor het vrije onderwijs. Dit laatste telt 274 centra, waarvan 173 confessionele instituten; 10% van de schoolgaande jeugd zit in vrije lagere scholen, 25% in het vrij secundair onderwijs. Vroeger waren die vrije scholen allemaal kastescholen, daar komt nu verandering in. Verder moet ik ervoor zorgen dat er in alle scholen ruimte komt voor maatschappelijke opvoeding, in de confessionele scholen voor godsdienstonderricht. Er gaan ook stemmen op om godsdienstonderricht mogelijk te maken in het officiële onderwijs, als een voldoende aantal ouders in een school daarom vraagt. Tünnermann, mijn voorganger, had al laten horen dat dat niet uitgesloten was; de ouders zouden de godsdienstleraren dan wel zelf moeten betalenGa naar voetnoot10. We zullen zien.
Hoeveel jonge mensen vallen er onder je bevoegdheid?
Dat moeten er meer dan een miljoen zijn. De kleine helft van onze 2,6 miljoen inwoners zijn minder dan 15 jaar oud. Indirect zie je dat trouwens aan de volkstelling die we aan het maken zijn voor de verkiezingslijsten. Kiesgerechtigd is men vanaf 16 jaar, we verwachten rond de 1,4 miljoen inschrijvingen. Binnen een paar dagen kennen we de juiste cijfers.
En de relaties met de bisschoppen?
Over het kerkrechtelijke aspect wil ik het hier niet hebben, daar heb je al genoeg over gehoord. Maar vanuit regeringsstandpunt is het zo dat de | |
[pagina 28]
| |
bisschoppen bij mij terecht moeten komen, als ze over de financiering van de colleges en de katholieke scholen in het algemeen willen praten, zowel de diocesane instituten als die van de religieuze orden en congregaties. Ik moet nagaan of ze voldoen aan de normen die de regering oplegt voor de subsidiëring van directeurs, leraren, verbouwingen en werkingskosten. Die normen betreffen niet alleen de programma's, maar ook de bijscholing van leerkrachten en vooral de vraag of de school open staat voor de kinderen van de armen. Kortom, met elke vrije school moet een aparte overeenkomst gesloten worden. De vuistregel is: hoe meer kinderen van armen er in een school gratis onderwijs krijgen, hoe meer wij bijspringen met subsidiëringGa naar voetnoot11. Als je weet wat de confessionele scholen vroeger waren, is dit een revolutionair schoolbeleid. En het ligt helemaal in het verlengde van de alfabetisatiecampagne waaraan ik tot nog toe mijn beste krachten heb gewijd en waarvoor ik van mijn oversten toen toch de nodige armslag kreeg.
Maar er verandert nu wel een en ander in je leven.
Rijk zal ik er niet van worden, maar dat zul je wel niet bedoelenGa naar voetnoot12. O ja, ik heb nu een autootje. Zoals voor ieder van ons gaat alles wat ik krijg naar de communiteit waar ik woon. Daar ben ik een medebroeder als een ander, met een eigen opdracht, ja, maar die heeft iedereen daar, er zitten mensen die de uitgaven van het Centro Historico verzorgen, anderen werken in de studiedienst van CIASCA (Investigación y Acción Social de Centro-America). In één opzicht heb ik geluk. Toen ik voor het jeugdwerk instond, werd soms tot laat in de avond beslag op me gelegd. Nu kan ik om 6 uur naar huis, ik zal veel meer aan het communiteitsleven deel kunnen nemen, meer tijd hebben om na te denken en te bidden.
Heb je een boodschap mee te geven voor Europa? | |
[pagina 29]
| |
Zeg maar dat een priester, een ministro de Dios, die hier Minister van Buitenlandse Zaken, van Cultuur of Opvoeding is, een dienaar van het volk, een ministro del pueblo is. Dat is het wellicht wat de hoge kerkelijke kringen ergert: dat wij kiezen voor het samengaan van christendom en socialisme. Er zijn onder rechtse regimes wel eens priesters geweest die een kolonelsrang hadden in het leger, hun is nooit iets in de weg gelegd. De kerkelijke leiding moet haar vooroordelen tegen een socialistisch maatschappijmodel opgeven. Alsof het evangelie daarin niet kan gedijen! In het Westen schijnt de band tussen kerk en kapitaal, tussen godsdienst en privé-bezit van de produktiemiddelen praktisch een kerkelijk dogma te zijnGa naar voetnoot13. Buig jullie eens kritisch over dat dogma. Dat zal een hele mentaliteitsverandering meebrengen. Werk daar maar eens aan. | |
Het Vaticaan en de juntaDe relaties tussen de junta en het Vaticaan waren al erg aan het verslechteren op het moment van Cardenals benoeming. Kort tevoren waren tien niet-Nicaraguaane priesters het land uitgewezen, omdat ze deelgenomen hadden aan een protestbetoging tegen de arrestatie van pater Amado Peña, die door de staatsveiligheid was betrapt op wapentransport voor de contra-revolutionairen. Tot de demonstratie was opgeroepen door bisschop Obando y Bravo. Had de junta niet veel te hard toegeslagen in verhouding tot de relatieve onbelangrijkheid van de feiten? Je kunt ook zeggen dat ze wel het nodige geduld had opgebracht. Met de secretaris van de nuntiatuur, Jean-Paul Goebels (de nuntius was afwezig) was overeengekomen dat ze Peña voorlopig slechts huisarrest zouden geven in het seminarie van de stad, in afwachting dat hij zich, bijgestaan door een advokaat van zijn keuze, voor de rechter zou kunnen verdedigen. Dat Obando y Bravo in de priesterraad tot een demonstratie had opgeroepen, vernamen ze via de Amerikaanse omroep La Voz de Estados Unidos (het zou volgens La Voz ‘de eerste anti-sandinistische betoging sinds 5 jaar’ worden). Door het bericht gealarmeerd, ging de junta opnieuw met de secretaris van de nuntiatuur praten, opdat deze zou trachten Obando y Bravo van zijn opzet te doen afzien. Goebels slaagde daar niet in. Daarop zou de junta | |
[pagina 30]
| |
tenslotte Goebels gevraagd hebben het Vaticaan mee te delen ‘dat de junta elke confrontatie wilde vermijden’. De demonstratie ging door: een optocht van 20 priesters en 200 gelovigen, omzwermd door honderd journalisten uit binnen- en buitenland. Op 10 juli greep de regering in met de intrekking van de verblijfsvergunning van 10 buitenlandse priesters die aan de demonstratie hadden deelgenomen. De hardheid van de maatregel was waarschijnlijk ingegeven door overwegingen die verder reiken dan het geval-Peña. De aandacht van de regering was op dat ogenblik geheel in beslag genomen door het wettelijke verloop van de inschrijvingen van kiezers en politieke partijen voor de verkiezingen van 4 november. De Coordinadora Democratica, de politieke oppositie, had reeds geprotesteerd tegen het feit dat de regering de ‘staat van beleg’ zou handhaven tot na het verkiezingsproces, waardoor alle publieke manifestaties zonder toestemming van de regering verboden en het houden van politieke meetings aan strenge reglementen onderworpen bleven. In het licht hiervan kreeg de manifestatie rond Peña een niet te miskennen politieke betekenis. Daar komt bij dat in Managua bekend is dat de CELAM, de sectie van de Latijnsamerikaanse bisschoppenconferentie onder invloed van de aartsconservatieve Lopez Trojillo, al een hele tijd zinnens is 40 niet-Nicaraguaanse priesters, onder meer Polen, als missionaris naar Nicaragua te zenden, om de positie van Mgr. Obando y Bravo te versterken. Dit verklaart ook dat men op de luchthaven een scherpere controle uitoefent op priesters die voor een langere tijd in het land willen blijven. Hoe dan ook, de betrekkingen tussen de junta en het Vaticaan verlopen momenteel, om het zacht te zeggen, erg stroef. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat Rome scherp toehoort bij alles wat Fernando Cardenal nu te zeggen heeft. Die is gelukkig veel omzichtiger dan zijn broer Ernesto, die het protest van het Vaticaan tegen de uitwijzing van de 10 priesters zonder meer een politieke daad noemde. In zijn eerste persconferentie als Minister van Opvoeding verwees Fernando slechts indirect naar het gebeurde. Wel beklemtoonde hij dat men in Nicaragua moeilijk van een kerkvervolging kan spreken: ‘Kerkvervolging is er in Guatemala en El Salvador, waar lange namenlijsten bestaan van priesters die vermoord zijn of gevangen gezet, terwijl er in Nicaragua door de regering geen enkele priester in de gevangenis gezet is of vermoord. In tegendeel, bij ons zijn er 4 priesters minister’. Met één uitspraak ging hij echter te ver. Hij zou namelijk nog geen enkel rechtstreeks communiqué van het Vaticaan hebben ontvangen om hem terecht te wijzen. Dat hangt er maar van af wat je onder rechtstreeks verstaat. Indirect, via zijn religieuze oversten, heeft het Vaticaan duidelijk laten verstaan dat een priester of een jezuïet geen rege- | |
[pagina 31]
| |
ringsverantwoordelijkheid op zich kan nemen. La Prensa van 13 augustus wist overigens te melden dat het Vaticaan erop staat dat de 4 priesters in de regering hun zaak met Rome in orde brengen vóór 31 augustus. Daarmee schijnt de fase van de onderhandelingen echter nog niet helemaal afgesloten te zijn. In Managua verwachten de jezuïeten nog altijd een ernstige dialoog op hoog niveau. Ik hoorde er zeggen dat pater Kolvenbach binnenkort zelf naar Nicaragua of naar ergens in de buurt komt om er de zaak met de mensen zelf door te praten. In ieder geval is de jezuïetengeneraal niet gelukkig met het feit dat sommige Nicaraguaanse en internationale media zijn positie politiek willen uitbuiten. Hijzelf is tegen dat soort verharding van posities die het volgehouden gesprek in de weg staat. Of eenzelfde open gesprek tussen afgevaardigden van het Vaticaan en de Nicaraguaanse regering nog mogelijk is, blijft voorlopig een open vraag. Wellicht wordt een uiteindelijke beslissing uitgesteld tot na de verkiezingen van 4 november. En er zijn tekenen die erop wijzen dat er - langzaam, zoals Gods molen en die van Rome altijd langzaam malen - nog wel mogelijkheden open kunnen komen.
3 september 1984 |
|