Streven. Vlaamse editie. Jaargang 51
(1983-1984)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1015]
| |
Anton Mussert: een iets te keurige burgerman
| |
InhoudHet boek is in vier grote delen ingedeeld, van elk drie of vier hoofdstukken. Deel één, De patriot, loopt van 1894 tot 1931 en behandelt de jeugdjaren van Anton Mussert, zijn studententijd, zijn werk als ingenieur en zijn eerste stappen in de politiek. De chronologische benadering valt hier met de thematische samen; in de latere delen zullen beide benaderingen elkaar dikwijls doorkruisen. Mussert was een kind uit een onderwijzersgezin in Werkendam. Zijn idool was zijn vader, een conservatieve liberaal en Oranjeklant, met een sterke geldingsdrang en een zeer ontwikkeld fatsoensbesef. Toen hij plotseling stierf, maakte Anton een depressie door. De jonge Mussert was een matig | |
[pagina 1016]
| |
leerling (met lage cijfers voor Duits); hij kwam pas op dreef toen hij in Delft voor ingenieur studeerde. In dienst van de provinciale waterstaat van Utrecht ontpopte hij zich tot een bekwaam vakman. Hij huwde met zijn tante, die 18 jaar ouder was. Via zijn beroep kwam hij in de politiek terecht. In 1925 ondertekenden België en Nederland een ontwerpverdrag voor betere scheepvaartverbindingen voor Antwerpen over Nederlands grondgebied; de Nederlandse havens voelden zich bedreigd, en de nationalistische Mussert nam de leiding van het verzet op zich. Hij leerde er de tactiek van de organisatie én hij won: het verdrag ging niet door en latere pogingen om het toch nog tot stand te brengen werden afgeslagen. Hij geraakte steeds meer overtuigd van de noodzaak van een nationaal reveil; zijn afkeer van de parlementaire democratie bracht hem in fascistisch vaarwater. In 1931 richtte hij met Cornelis van Geelkerken de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) op. In deel twee, De Leider, wordt de evolutie van de NSB geschetst tot de Duitse inval. In een minimum van tijd ontstond er een sneeuwbaleffect: in 1935 behaalde de beweging 8% van de stemmen voor de Provinciale Staten, in 1936 had ze 55.000 leden. Mussert werd gehuldigd (triomfantelijke rondreis door Nederlands-Indië) en verguisd: ambtenaren mochten niet langer lid zijn van de NSB, en Mussert moest zijn werk opgeven (wat hij overigens toch al van plan was). De beweging werd grondig georganiseerd (uitbouw van de krant Volk en Vaderland en de knokploeg, de WA). Maar het tij keerde. In 1937 moest Mussert een zware verkiezingsnederlaag verwerken (van 8 naar 4%). Het ledenaantal daalde, en de beweging vervreemde van de gemiddelde Nederlander door de waarschuwing van de gevestigde machten en de groeiende identificatie met de Italiaanse en Duitse regimes. De NSB werd in haar verschillende onderdelen uitvoerder en slachtoffer van agressie. Mussert, die eerst gehoopt had de macht via parlementaire weg te veroveren, dacht steeds meer aan staatsgrepen of andere illegale methoden. Deel drie, De collaborateur, beschrijft de oorlogsperiode. Vanaf het begin vond Mussert dat de Duitsers hem onheus behandelden. Hij collaboreerde, maar anderen collaboreerden harder. In zijn eigen NSB vond Rost van Tonningen, met zijn liefde voor de SS, meer gehoor dan hij, hetgeen tot eindeloze ruzies leidde. Mussert werd door de bevolking gehaat als collaboratiesymbool, de Duitsers vonden hem maar een slappeling (al hielden ze hem steeds in reserve). Hij probeerde vruchteloos te lobbyen met plannen voor een Germaanse statenbond, waarin Groot-Nederland een relatieve zelfstandigheid zou hebben. Om niet helemaal uitgeschakeld te worden, moest hij - steeds onder protest - alles aannemen wat de Duitsers van hem | |
[pagina 1017]
| |
eisten. In 1943 benoemde Hitler hem tot ‘leider van het Nederlandse volk’, een lege titel die hem bij zijn landgenoten definitief onmogelijk maakte. Het slotdeel, De beklaagde, beschrijft de afgang van de leider en de beweging. In september 1944, op Dolle Dinsdag, vluchtte iedereen behalve Mussert in paniek. Iedereen was boos op iedereen; zelfs de twee stichters van de beweging, Mussert en Van Geelkerken, kregen ruzie over een vrouwenkwestie (Mussert had nu een bijna dertig jaar jongere maîtresse). Op 7 mei 1945 werd hij in Den Haag gearresteerd. In december 1945 werd hij, na een proces waarin hij zijn verdediging grondig kon uiteenzetten, ter dood veroordeeld; in cassatie werd dat vonnis bevestigd. Hij weigerde gratie te vragen, en op 7 mei 1946 werd hij in de duinen bij Den Haag terechtgesteld. Tien jaar later werd zijn lijk door geestesgenoten van de begraafplaats gestolen - een onderneming die ook in Vlaams-fascistische kringen een tijdlang populair is geweest. Volgens Meyers rust het nu ergens in het Gooi, in de tuin van de villa van een aanhanger, ‘te midden van het volk dat hij zo heeft liefgehad. Omdat die liefde echter voornamelijk van één kant kwam, zal die plaats wel werkelijk altijd onbekend blijven’ (297). | |
De mensVia de maatschappelijke gebeurtenissen realiseert Meyers een psychologisch portret van deze schertsleider. Dat gebeurt vooral in het eerste deel. Daar komt Musserts persoonlijkheid, onder invloed van zijn vader, tot volledige ontwikkeling, later zal ze nog nauwelijks evolueren. Anton Mussert was van nature een gevoelig, opvliegend en eenzelvig kind. Zijn strenge opvoeding gaf hem een grote bewondering voor orde en tucht en de idealen van zijn conservatieve vader mee: kritiekloze liefde voor vaderland en monarchie, bewondering voor de daarbij horende rituelen, een sterk ontwikkeld fatsoensbegrip met een uiterlijke en een innerlijke component, de verheerlijking van de persoonlijke werkkracht en de behoefte aan waardering ervan, een sterke geldingsdrang die gevoelig maakt voor echte of vermeende krenkingen, de behoefte om steeds van eigen talenten te getuigen, ook als dat nergens voor nodig is. Gebrek aan mensenkennis en een sterke zelfoverschatting gingen ermee gepaard. Omdat hij in zijn werk afhankelijk was van politici die hij onbekwaam achtte, haatte hij de parlementaire democratie. Lezen deed hij vrijwel nooit, behalve over vaderlandse geschiedenis; op muzikaal vlak is hij nooit boven de operette uitgekomen. | |
[pagina 1018]
| |
Met die persoonlijkheid wilde Mussert het vaderland redden en geschiedenis maken. Maar de geschiedenis stoorde zich niet aan zijn ijdelheid en zijn onwrikbaar geloof in het eigen gelijk. In het begin behaalde hij successen. Hij had wel geen gevoel voor humor, maar hij kon alert zijn, was een behoorlijk redenaar en kon een publiek bespelen met showelementen en symboliek. Het was ook zijn meest realistische periode: hij kon soms Hollands-nuchter zijn en was beslist handig in geldzaken (via de NSB is hij rijk geworden). Na de verkiezingsnederlaag van 1937 ging het echter bergaf. Hij was nadrukkelijk beschikbaar, maar niemand moest eigenlijk van hem hebben: het Nederlandse volk niet, en de Duitsers evenmin. Deze voortdurende afwijzing maakte hem steeds verbitterder, deed hem megalomane plannen ontwerpen die niemand ernstig nam, en leidde hem tot daden die het tegendeel waren van wat hij wilde: om zijn kansen bij de Duitsers gaaf te houden, kwam deze hypernationalist ertoe zijn manschappen in een Duits uniform te steken en naar het Oostfront te sturen (al was hij zelf te kleinzerig om gewonden te bezoeken), Nederland in de Duitse oorlogsmachine te integreren en tenslotte zelf een Wehrmachtuniform aan te trekken. Daarna geloofde hij dan in alle ernst dat hij een soort legale verzetsbeweging had geleid, en vond hij dat hij de dank van Nederland verdiende. De vervreemding van de realiteit was absoluut geworden. | |
Wetenschap?Zo althans ziet Jan Meyers het allemaal. Maar wat is zijn visie waard? Een wetenschappelijke biografie levert zijn boek beslist niet. Er is geen verantwoording. De bibliografie bevat 42 ‘algemene’ en 23 ‘nationaalsocialistische’ werken, maar de aanduidingen zijn vaag; er worden verschillende bladen genoemd, maar nergens wordt duidelijk wat Meyers er precies van heeft bestudeerd. Er worden boeken vermeld als Mein Kampf; Mussert heeft het nooit gelezen, en volgens Meyers was de NSB juist niét nazistisch. Zwaar weegt de beschuldiging van Piet Grijs (die vier van zijn columns in Vrij Nederland aan een aanval op het boek wijdde) dat Meyers nooit het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie heeft bezocht, en dat hij dan ook nooit de originele NSB-documenten kan hebben bestudeerd; volgens Grijs heeft Meyers in hoofdzaak secundaire literatuur overgeschreven. De auteur pakt uit met personen die hij heeft gesproken of met wie hij heeft gecorrespondeerd; hij heeft contact gehad met een aantal oud-NSB-ers die voor het eerst wilden getuigen. Sommigen van hen wilden anoniem | |
[pagina 1019]
| |
blijven. Dat is begrijpelijk, maar maakt hun getuigenis wel iets minder overtuigend. Ze behoren tot een vervolgde groep, die altijd al weinig kritisch was en zich nog steeds van het eigen gelijk wil overtuigen; de ongezonde leidersverering van weleer heeft nu kosmische verhoudingen aangenomen. Omdat Meyers slordig met hun anonimiteit omspringt (in voorpublikaties gaf hij een duidelijke omschrijving van hun officiële functie in de beweging), zijn zij nu te identificeren, sommigen als moordenaars en sadisten. Meyers heeft dus te veel geofferd aan de vulgarisatie, en zijn bronnen zijn eenzijdig en onduidelijk; in bepaalde gevallen doet hij belangrijke uitspraken zonder dat hij naar een getuige verwijst. | |
Literatuur?Meyers, die ook literator is (in 1984 verscheen zijn roman Aanrakingen), heeft literaire trucs gebruikt die zijn verhaal spannender maar het wetenschappelijk gehalte ervan betwistbaarder maken. Van een wetenschappelijke studie mag men verwachten dat het vertelperspectief duidelijk gesitueerd is en vastligt. Maar in deze biografie is het vaak niet duidelijk wie aan het woord is. ‘Als hoofdingenieur werd hij met zijn neus op het wezen der democratie gedrukt: leken hebben zeggenschap, beslissen zelfs over werk van deskundigen’ (49). Probeert Meyers hier Musserts gedachten weer te geven, of drukt hij zijn eigen afkeer van de democratie uit? Over Feldmeijer, Musserts tegenstander, lezen we: ‘Feldmeijer, wiens weg werd gemarkeerd door wijf, wijn, corruptie, moord en zelfs rassenschande met een zwarte hoer’ (220). Is dit NSB-retoriek of neemt Meyers deze typering voor zijn rekening? Het lijkt ongelooflijk. Getuigenissen worden zo harmonisch mogelijk in het narratief verloop verwerkt, maar de bronvermelding is beneden peil; ook bij niet-anonieme getuigen werkt Meyers met materiaal dat voorlopig alleen door hemzelf te controleren is (interviews en persoonlijke correspondentie). Elementen die hij nadrukkelijk als nieuw presenteert, zoals Musserts huidige begraafplaats, worden wel stoer aangekondigd met ‘de waarheid was anders’ (297), maar waar hij die waarheid vandaan heeft, vermeldt hij niet. De verteltoon is zelden neutraal. De aanstellerij van bepaalde personages wordt vaak ironisch getypeerd. De oorlogsgebeurtenissen worden nogal afstandelijk benaderd; Mussert heeft wel wat afgeweten van de gruwelen, maar ‘eigenlijk’ stond hij er ver vandaan. Na Musserts arrestatie wordt de toon plots bitter en agressief: ‘Buiten het gebouw tierde en brulde het | |
[pagina 1020]
| |
beest genaamd massa’ (267); ‘Het personeel snauwde de arrestanten als honden af, jijjouwde en gebood hen zich naakt uit te kleden’ (268). Wil Meyers de in de loop der jaren gegroeide, eenzijdige zwart-wittegenstelling waaraan vrijwel alle publikaties zich bezondigen, relativeren? Of is hij gewoon een Mussert-sympathisant die de eenzijdigheid gewoon van de andere kant beleeft? In interviews noemt hij zich een tegenstander van het ideeëngoed dat Mussert verdedigde, maar uit de tekst krijgt de lezer beslist niet die indruk. Meyers' combinatie van chronologische en thematische benadering is meestal wel geslaagd: hij vindt harmonische overgangen, kan een gebeurtenis logisch laten overgaan in een beschouwing over structuren van of botsingen tussen bewegingen of over constanten in de persoonlijkheid van Mussert. Vanuit zijn perspectief volgt hij het temporeel verloop en overstijgt hij het terzelfdertijd. Dat leidt wel eens tot een al te gemakkelijke en vreemde combinatie van gebeurtenissen. Als Mussert in 1931 de NSB opricht, is hij al ‘een kleine, onopvallende man, een keurige burgerman, altijd in driedelig kostuum, met hoed en lange overjas, die zijn eerste stappen op weg naar het vuurpeleton zet...’ (67). En op pagina 12 buigt tante Rie zich al vertederd ‘over de baby die later haar echtgenoot zou worden’. Meyers combineert ook Musserts levensloop met de algemeenmaatschappelijke evolutie, en ook hier schept hij wel eens articifiële verbanden: in zijn beschrijving van de Eerste Wereldoorlog associeert hij de bloeiende smokkelhandel, de daaruit voortvloeiende behoefte aan meer gevangenissen, de bouw van de cellenbarakken in Scheveningen, en het feit dat Mussert daar bijna dertig jaar later zijn laatste dagen doorbrengt (35). | |
VragenHet is evident dat in een biografie van nauwelijks 300 bladzijden niet alle vragen over een zo gevuld bestaan opgelost kunnen worden, maar deze biografie laat toch té veel vragen open. Zelfs in wat hij als zijn ontdekkingen presenteert, is Meyers onduidelijk. Hij zegt te weten waar Mussert begraven ligt, maar wij mogen het niet weten. Hij maakt veel drukte over de Mussert-garde, een elitegroep die de voorhoede had moeten zijn voor de staatsgreep die Mussert zou gepland hebben na de ontgoocheling van de verkiezingsnederlaag in 1937, maar het bewijsmateriaal dat hij aanvoert, valt wel heel erg mager uit. Hij weet vooral niet te verklaren hoe een kleine, onaantrekkelijke, eenzelvige, opvliegende en politiek ongeïnteres- | |
[pagina 1021]
| |
seerde jonge man als Mussert plotseling uit het niets kon opduiken, onmiddellijk een grote aanhang kon verwerven en zich zonder enige discussie als absoluut leider kon ontpoppen. Meyers wijst voortdurend op het nuchtere alledaagse, typisch Hollandse voorkomen van deze man, en poneert permanent een tegenstelling met Hitler en Mussolini. Maar waarom kon de NSB dan aanslaan, terwijl andere fascistische en nazistische groepjes nooit van de grond kwamen? De verklaring, als zou de afwijzing door de kerken daarin een belangrijke rol gespeeld hebben, lijkt nogal gratuïet. Niet Musserts ijdelheid, beweert Meyers, was het die hem dreef, het waren idealistische motieven. Maar anderzijds schrijft de biograaf hem messiaanse aspiraties toe: hij is de Mozes die het Nederlandse volk naar de verlossing leidt, hij laat zijn absolute leiderschap bij een notaris vastleggen, hij droomt van Mussertstandbeelden en -straatnamen; hij verdient veel geld en gelooft in alle ernst dat hij ook daarmee het landsbelang dient. Mussert zou te verontschuldigen zijn omdat hij zo wereldvreemd was. Hij zou vooral een romanticus geweest zijn, hij zou niet juist hebben geweten wat de NSB allemaal aan terreur voortbracht. Maar de leider was anderzijds een groot organisator, die zijn beweging efficiënt kon laten werken en mensen aan zich bond door een combinatie van gierigheid en persoonlijke genegenheid; hij voelde vlug aan als er opstand dreigde, werkte met verklikkers en installeerde zelfs verborgen microfoons. Hij was een eerlijk man, maar ontwerpt een heel ritueel om zijn volgelingen op te jutten; zeker in het begin was zijn optreden duchtig ingestudeerd: dan is hij weer een komediant. Telkens weer worden Meyers' met aplomb neergeschreven typeringen door andere voorbeelden weerlegd. De biografie probeert de lezer ervan te overtuigen dat Mussert eigenlijk geen echte fascist was, maar - in het spoor van zijn vader - een conservatieve liberaal en een aanhanger van de monarchie. De auteur steunt daarbij nogal nadrukkelijk op Musserts verdediging van 1945 en 1946, een bron die door de afstand in tijd en door de zeer intense persoonlijke betrokkenheid een veel omzichtiger benadering verdiende. Mussert wilde alleen een nationaal reveil. Toch noemde hij zijn beweging ‘nationaal-socialisme’, en ‘van de twintig punten van zijn programma ontleende Mussert er zestien min of meer aan dat van de Duitse nazi's’ (64). Hetgeen Meyers dan onmiddellijk tot de hoogst merkwaardige conclusie brengt ‘dat het verschil als het erop aankomt groter is dan de overeenkomst’ (64). Waarom? Het programma bevatte niet ‘rassenleer en het tot het uiterste doorgevoerde Führerprincipe’ (64). Nochtans had Mussert het leiderschap al onmiddellijk absoluut gemaakt (73). Hij was in het begin geen jodenhater - hij was echt bevriend met een joodse familie, en liet joodse leden tot | |
[pagina 1022]
| |
de beweging toe -, maar ‘zijn geporteerdheid voor Duitsland maakte het logisch dat de joden gebeten waren op hem. Even logisch zag Mussert... in de joden volksvijanden’ (134). Dus: het was eigenlijk (ook?) de schuld van de joden, vindt Meyers! En Mussert wordt warempel nog een redder van de joden, want in 1938 had hij voorgesteld hen allemaal naar Guyana te sturen, zodat het Westen van hen verlost zou zijn; hij kon dan ook in 1945 zeggen: ‘Had men dit plan uitgevoerd, aan honderdduizenden joden zou het leven gered zijn’ (143). Het (onbedoelde) cynisme van deze uitspraak schijnt ook Meyers te ontgaan. De Nederlanders hadden het trouwens toen al begrepen: ze identificeerden Mussert met fascisme en nazisme, en hoe meer Mussert Mussolini's of Hitlers maatregelen toejuichte, des te sterker isoleerde hij zich van de landgenoten die hij wilde redden. ‘Achteraf beschouwde Mussert zelf de kwestie-Abessynië als de voornaamste oorzaak waardoor het laken tussen de NSB en het Nederlandse volk werd doorgesneden’ (116). En over de vraag of Mussert uit Italië of Duitsland financiële steun kreeg, wordt heel luchtig heengepraat. In de beschrijving van de oorlogsperiode wordt het nog krasser. Mussert wordt nu een soort verzetsheld, rusteloos in de weer tegen de Duitsers en hun Nederlandse aanhangers in zijn eigen beweging, voortdurend opkomend voor de Nederlandse belangen. Over de datum van de Duitse inval wist hij volgens Meyers natuurlijk niets, maar op 8 mei had hij gezegd: ‘Nu gaat het gebeuren’ (159). Meyers' stelling is, dat Mussert een Germaanse statenbond wilde met een zo onafhankelijk mogelijk Groot-Nederland onder zijn leiding. Jammer genoeg wordt daarbij niets gezegd over zijn relatie tot de Vlaamse en Waalse collaboratiebewegingen; een vergelijking had relevant kunnen zijn. Kanonnenvoer leveren voor het Oostfront? Zelf het uniform van de Wehrmacht aantrekken? Het gebeurde allemaal om erger te voorkomen, om te beletten dat de SS de baas zou worden, om te verhinderen dat de Duitsers van Nederland een Duitse provincie maakten. De NSB wordt de enige toegelaten partij, Mussert de door Hitler geproclameerde leider van het Nederlandse volk, die geregeld bij Duce en Führer op bezoek gaat: het is allemaal puur nationaal belang, Mussert was met de beste bedoelingen bezield, maar de Duitsers hebben hem misbruikt. Wie kan zoiets geloven? Mussert in elk geval, en in zijn zog blijkbaar ook Meyers. De logische conclusie daaruit is dan ook dat de onrechtvaardigheid pas na de oorlog is begonnen, toen Mussert werd veroordeeld en terechtgesteld. Waar had deze door en door fatsoenlijke burgerman dat verdiend? | |
[pagina 1023]
| |
Nationale toetssteenJan Meyers heeft een zwakke biografie geschreven, waarin met literaire middelen een kunstmatige continuïteit wordt geschapen, waar het bronnenmateriaal onvolledig is en onbevredigend wordt gebruikt, waar met vooringenomenheid een eenzijdig beeld wordt opgebouwd van een zeer betwiste nationale persoonlijkheid, waar de essentiële vragen niet worden beantwoord of de antwoorden door de voorbeelden worden weerlegd. Desondanks is dit boek uitgegroeid tot een nationaal fenomeen, dat de vastgeroeste standpunten grondig heeft dooreengeschud en tot een toetssteen is geworden van de verschillende opvattingen. Als dusdanig is deze biografie voor Nederland een gebeurtenis van nationaal belang. We kunnen alleen maar hopen dat ze ooit gevolgd wordt door een echt wetenschappelijke Mussertstudie. |
|