Streven. Vlaamse editie. Jaargang 51
(1983-1984)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 843]
| |
ForumWereldbeeld en cultuurHet jongste boek van de bekende Vlaamse cultuurhistoricus Max Wildiers, De muziek der sferenGa naar voetnoot1, bevat vier recente opstellen over een fundamenteel cultuurhistorisch probleem, met name de vraag naar het wisselende wereldbeeld in de diverse periodes van onze beschaving. Onder ‘wereldbeeld’ verstaat de auteur ‘een systeem van algemene begrippen en voorstellingen, die betrekking hebben op de wereld in haar geheel genomen en die als normatief worden opgevat voor de menselijke gedragingen en voor de cultuur in het algemeen’ (p. 21). Een uitdrukkingsvorm van dit wereldbeeld is de ‘levende metafoor’ (Paul Ricoeur) die kan worden ‘opgevat als een zinvolle fictie ter beschrijving van de werkelijkheid’ (p. 7). Deze metafoor heeft een passieve en een actieve dimensie. Enerzijds is zij het resultaat van een aantal indrukken en ervaringen die in een gegeven tijdvak overwegen, maar anderzijds wordt zij op haar beurt richtinggevend voor de culturele activiteit. Het grote belang ervan ligt in het feit dat zij door haar ordenende werking de mens in staat stelt een inzicht te krijgen en dus te leven in een complexe werkelijkheid die zonder dit ordeningsprincipe ongrijpbaar zou blijven. In een eerste opstel Imago mundi wordt dit wisselende spel van de wereldbeelden in onze cultuur bekeken via de vraag naar de zin van de kunst. Hierbij ziet de auteur de kunstenaar als een bevoorrecht getuige die in zijn werk precies de opkomst en het verdwijnen van de metaforen tot uiting laat komen. ‘Naarmate onze visie op de werkelijkheid nieuwe vormen aanneemt, verschijnt zijn werk voor onze ogen in een nieuw licht en nieuwe gedaante’, meent Wildiers, die hier consequent op laat volgen dat de geschiedenis van de kunst parallel loopt met ‘de geschiedenis van de wijzigingen die zich in onze interpretatie van het universum hebben voorgedaan’ (pp. 39-40). Het is duidelijk dat de schrijver hier een esthetiserende kunstbenadering afwijst. Waarachtige kunst brengt de mens steeds in voeling met het transcendente, appelleert steeds aan het mythisch bewustzijn dat aanwezig is in ieders wereldbeeld. ‘Ieder kunstwerk heeft dan ook als het ware een sacrale waarde en niet zonder reden werden godsdienst en kunst vaak tot een geheel versmolten’ (p. 76). In de twee volgende verhandelingen wordt op een meer concrete manier het verband geëxpliciteerd tussen een bepaald wereldbeeld en het denken en voelen van de mens. In De muziek der | |
[pagina 844]
| |
sferen beschrijft Wildiers de Pythagorisch-Platonische traditie in verband met de hemelse muziek die wordt voortgebracht door de sferen, d.w.z. de zeven kristallijnen koepels die onze aarde omringen en die de planeten dragen. Van Pythagoras tot Kepler (1571-1630) wordt hier een wereldvisie beschreven die wordt gekarakteriseerd door orde en schoonheid (p. 65). In het hierbij aansluitende Ruusbroec en onze tijd wordt geargumenteerd hoe Ruusbroecs mystiek slechts begrepen kan worden vanuit het toenmalige geocentrische wereldbeeld. Langs de scala creaturarum stijgt de ziel op naar de hoogste top van de kosmos om zich daar te verenigen met God. Ruusbroec en zijn tijdgenoten leefden nog in een geïntegreerd mens- en wereldbeeld. Sedert Newton (17e eeuw) heeft de moderne wetenschap deze eenheid echter doorbroken, de kwantitatieve, wetenschappelijke wereld werd geplaatst naast de ‘subjectieve’ leefwereld. De gevolgen hiervan zijn desastreus: de mens heeft ‘het raadsel van de wereld opgelost, maar ten koste van een ander raadsel, namelijk het raadsel dat hij zelf is’ (p. 97). Het getij is echter aan het keren, meent Wildiers. Moderne natuurvorsers maken opnieuw ruimte voor ‘het grote mysterie van het universum’. De auteur verwijst hier o.a. naar Einstein en Prigogine, twee wetenschappers die wellicht de uitspraak rechtvaardigen dat ‘de middeleeuwse mysticus en de moderne natuuronderzoeker dichter bij elkaar (staan) dan wij vandaag kunnen vermoeden’ (p. 102). De vaststelling van dergelijke fundamentele verschuivingen in het wereldbeeld maakt het onderwerp uit van het slotartikel De macht der metaforen. In dit opstel bespreekt Wildiers de opeenvolgende wereldbeelden uit de Westerse geschiedenis. Het middeleeuwse levenspatroon wordt gevat in de ‘metafoor van de ladder’, of de metafoor van de hiërarchische orde. Een harmonische orde kenmerkt zowel de wereld als de hemel. Ook in de mens zelf wordt diezelfde orde aangetroffen: het hogere (de rede) diende te heersen over het lagere (het lichaam) (p. 123). Dit thema van een opklimmende hiërarchie vindt de auteur prachtig verwoord bij Ruusbroec. ‘Indien gij met uw verstand van de aarde wilt opklimmen naar de opperste hemel, dan moet gij alle elementen en alle hemelen die daartussen liggen, overschrijden, zodat gij met uw geloof God in zijn rijk vindt’ (p. 124). Deze droom van orde en harmonie verdwijnt met de opkomst van ‘de metafoor van de machine’ vanaf de 17e eeuw. De nadruk wordt nu gelegd op het mechanische aspect van alle dingen (p. 136). Een nieuwe wetenschap treedt op de voorgrond met een ambitieus programma, namelijk heer en meester te worden van de natuur. De gevolgen ervan waren tragisch, niet alleen liep de mens met zijn gevoelens van liefde en haat, met zijn hoop en zijn angsten verloren in deze reusachtige machine, maar ook God werd gereduceerd tot een ‘uurwerkmaker’ (p. 140). Tegenover dit wereldbeeld, dat gekenmerkt wordt door een streven naar macht, begint zich in onze tijd een ander cultuurontwerp te vormen waarin opnieuw de eenheid en de harmonie centraal zou staan. Max Wildiers schrijft vanuit een doorleefde idealistisch-spiritualistische traditie. Wie wil openstaan voor een dergelijke benadering, zal ongetwijfeld getroffen worden door de synthetische visie van de auteur. En alhoewel de eruditie steeds op de achtergrond aanwezig blijft, meen ik daarbij dat dit boek in de eerste plaats gezien moet worden als het werk van een wijs man.
Raoul Bauer |
|