Streven. Vlaamse editie. Jaargang 51
(1983-1984)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 718]
| |
De levenscyclus van het Britse wereldrijk
| |
[pagina 719]
| |
lijke verschuivingen in hun juiste, subtiele verhouding te vatten en ze op een verantwoorde en verhelderende wijze in de synthese van de Engelse geschiedenis in te bouwen, is een historicus van formaat nodig die de historische werkelijkheid in haar totaliteit kan grijpen en die terzelfder tijd een scherp oog heeft voor het eeuwig-wisselende spel van de structuren, vrijheidsbeslissingen en toevalligheden waaruit deze werkelijkheid is opgebouwd. R.C. Van Caenegem is een historicus die de begaafdheid en de vorming bezit om een zo moeilijke opgave aan te kunnen. Hij deed het met zulk een brio en meesterschap, dat zijn Geschiedenis van EngelandGa naar voetnoot1 een unieke synthese is geworden, die wetenschappelijk gezien grensverleggend mag worden genoemd en terzelfder tijd door zijn vlotte, literaire stijl ook voor een ruim publiek toegankelijk blijft. Een krachttoer die weinig historici hem zullen nadoen. | |
De Europese connectieVan Caenegem behandelt zijn onderwerp chronologisch en thematisch. Het boek wordt ingedeeld in een zevental grote perioden, die in hoofdzaak politiek bepaald zijn. In iedere periode komen echter de verschillende deelaspecten van de beschaving thematisch aan bod: naast de politieke geschiedenis wordt de institutionele ontwikkeling systematisch geanalyseerd; ook de economie, de sociale structuur, kerk en godsdienst, wetenschappen, kunst en onderwijs worden per politieke ontwikkelingsfase grondig doorgelicht en beschreven. Sommige van deze deelstudies groeien uit tot boeiende historische essays. De Prehistorie wordt summier maar indringend behandeld. Duidelijk wordt aangetoond hoe sterk Engeland op dat moment ingebed ligt in de golfslag van Europa's opkomende beschaving: Engeland integreert zich volledig in de neolithische revolutie die zich vanuit het Midden-Oosten over Europa verspreidt; later wordt Engeland een essentieel deel van de grote Keltische wereld, die zich van de Britse eilanden tot in Klein-Azië uitstrekt. Nauwkeurig wordt aangetoond hoe de militaire organisatie van de Kelten, verbonden met de technologische vooruitgang van het ijzer, de agrarische religieuze organisatie van de neolithische beschaving in efficiën- | |
[pagina 720]
| |
tie overtreft en deze dan ook geleidelijk vervangt. De bloeiende handel met het continent steunt de hypothese van de binding met de continentale wereld. De verovering van Engeland door Rome in het begin van onze tijdrekening versterkt opnieuw de integratie van de Britse eilanden in de beschaving van het Europese continent. Deze integratie reikt nu verder dan de omliggende continentale kustgewesten, Engeland wordt opgenomen in de dynamiek van de hele Romeinse wereld: administratief, cultureel, agrarisch, industrieel en commercieel neemt het geleidelijk de verworvenheden van de Romeinse beschaving over. Weldra dringen ook de mysterie- en verlossingsgodsdiensten op het eiland binnen. Engeland komt in contact met het Oosten, en houdt er zijn eerste kerstening aan over. | |
Overwicht van politieke en institutionele variabelenDe aftocht van de Romeinse legioenen en de daaropvolgende invallen van de Angelen, Saksen en Juten worden de aanleiding om onze aandacht te vestigen op de brutale cesuur van de donkere 5e en 6e eeuw. De indrukwekkende Romeinse invloed van de voorbije eeuwen wordt volledig uitgewist. Er ontwikkelt zich een Angelsaksische cultuur, die in tegenstelling tot het continent volledig op haar Germaanse identiteit teruggaat: de Keltisch-Latijnse beschaving maakt plaats voor een specifiek-Engelse beschaving, waarop later, opnieuw van buitenuit, het christendom wordt geënt. De insulariteit als specifieke cultuurfactor duikt hier voor het eerst met volle kracht op. De invallen van de Vikingen zullen deze eerste afzondering niet vernietigen, integendeel. De weerstand tegen de Deense invasie elimineert de laatste resten van politieke verbrokkeling die de Germaanse stammen-structuur met zich meegebracht had en voltooit definitief de politieke unificatie van het land op basis van een unitaire monarchie. De politieke gevolgen zijn vérstrekkend: koning en kerk worden de hoekstenen van het Angelsaksische institutionele gebouw. De koning krijgt een sacraal karakter. Hij erkent wel het gezag van Rome over de nationale kerk, maar duidt zelf zijn bisschoppen aan. De koning en zijn raad van wijzen vaardigen wetten uit die samen met het oude gewoonterecht gaandeweg een nationale wetgeving tot stand brengen. Hier wordt het oudste nationale eenheidsrecht van Europa geboren, een formidabele troef bij de verdere opbouw van de eenheidsstaat. De volksbeweging van de Angelsaksers was in feite ingegeven door landhonger, door een drang naar ‘Lebensraum’. Zodra de beweging zich in | |
[pagina 721]
| |
Engeland consolideert, bloeit de landbouw op. De geleidelijke politieke unificatie, die voltooid wordt onder de druk van de Vikingen, vormt het stevige, veilige kader van deze succesvolle agrarisatie. Om deze reden betekent de verovering van Engeland door de Normandiërs in 1066 geen wezenlijke breuk met het verleden. Hoe paradoxaal het ook moge lijken, zij versterkt op termijn de insulariteit en de unieke kracht van de Engelse nationale Staat. De Normandiërs bezitten naast de strijdlust en de veroveringsgeest van de Vikingen ook een reeks superieure organisatorische kwaliteiten. Zij maken zich meester van het eiland, met de bedoeling er een wingewest voor Normandië van te maken. Ze bouwen een doeltreffende bezettingsorganisatie uit, ze nemen bovendien alle sleutelposities van kerk en staat onder hun controle, volgens het model van de continentale, feodale monarchie. Wanneer na verloop van tijd het moederland Normandië, door overgang naar Frankrijk, verloren gaat, blijven Engelands nationale eenheidsstaat en monarchie niet alleen als entiteit overeind, ze zijn bovendien bestuurlijk versterkt door de combinatie van het hof- en leenstelsel, die door de Normandiërs inmiddels is gerealiseerd. Tenslotte zal de militair geïnspireerde Normandische toplaag het agrarische Engeland een bijzondere expansiedynamiek bezorgen: de veroveringscampagnes in Wales, Ierland, Schotland en tenslotte Frankrijk vinden hier hun oorsprong. Het is ook de Normandische veroveringsdynamiek die ten grondslag ligt aan het Engelse constitutionalisme en parlementarisme. De veroveringscampagnes kosten extra geld. Om de medewerking van de hele bevolking te verzekeren, die zich door landbouw en handel heeft verrijkt, zal de vorst toegevingen doen. Hij belooft in het Magna Carta van 1215 geen willekeurige bestraffing van de burgers meer toe te passen. Kort daarop roepen de vorst en zijn regeringsraad de vertegenwoordigers van de lagere landadel en van de steden samen om hun akkoord te bekomen voor het heffen van extra belastingen. Hieruit ontwikkelen zich de monarchie en het bicamerale parlementarisme: de regeringsraad, die bestaat uit de hoge adel en de kerkelijke leiders, wordt het Hogerhuis, de vertegenwoordigers van de lagere landadel en de steden vinden zich mettertijd in het Lagerhuis. Het Lagerhuis weerspiegelt het toenemend belang van de landbouw en van de steden bij de versterking van de Engelse eenheidsstaat. Prachtig beklemtoont Van Caenegem de toenemende interdependentie tussen politiek en economie. De demografische crisis ten gevolge van de agrarische expansie en de daaruit voortvloeiende relatieve overbevolking zet de politieke en sociale structuren van het land op de helling. Het hofstelsel begeeft het op het platteland, de stedelijke industrie is in nood, de burgeroorlog dreigt. | |
[pagina 722]
| |
En toch blijft het gebouw stevig overeind. Het systeem is reeds dan flexibel genoeg om diepgaande structuurhervormingen op te vangen. | |
Toenemend belang van de economische factorDe Staat redt zich door middel van het stevige absolutisme van de Tudordynastie. De kerk wordt onder de volledige controle van de Staat gebracht. De afschaffing van de kloosters maakt innovatieve krachten los in de landbouw. De mercantilistische overheidspolitiek forceert de groei van de export van industrieprodukten en stimuleert de maritieme expansie en de beginnende kolonisatie. De toenemende politieke macht van Engeland in de 16e-17e eeuw wordt aldus in ruime mate beheerst door een spectaculaire opbloei van de Engelse economie, die de actieve omkadering van het staatsgezag naar haar hand weet te zetten. De keerzijde van de medaille is een verstevigde positie van de lagere landadel en de stedelijke burgerij. Beide groepen gaan het extravagante absolutisme van de latere Stuart-dynastie contesteren. Het conflict leidt tot de burgeroorlog. Het eindresultaat is het ontstaan van een politiek evenwicht, een systeem van constitutionele en parlementaire monarchie. Een nieuw paradigma is geboren: een unitaire nationale Staat, die geregeerd wordt door een koning en zijn raad, maar die in feite bestuurd wordt door een oligarchie van landeigenaars en stedelijke ondernemers, vertegenwoordigd in een nationale vergadering, een pluralistische samenleving die steunt op een reeks grondwettelijke vrijheden en op de ‘Common Law’ waarover een oligarchie van onafhankelijke rechters waakt. De formule zal verder verfijnd worden, ze zal zich mettertijd aanpassen, maar een model van staatsordening is gecreëerd dat door de wereld wordt bewonderd en eeuwenlang zal worden nagevolgd. Zodra de nieuwe formule in Engeland als staatssysteem is geconsolideerd, maken de landeigenaars en stedelijke handelaars er gebruik van om hun economische opgang verder uit te bouwen. De overheidspolitiek dient nu niet meer hoofdzakelijk de glorie van de vorst, maar staat volledig in dienst van de agrarische en stedelijke ondernemers. De belastingen worden minimaal gehouden, zodat de investeringen kunnen worden opgevoerd. De landeigenaars zetten hun Agrarische Revolutie door, de handelaars realiseren hun Koloniale Revolutie, de bankiers van London City hun Financiële Revolutie, de ondernemers tenslotte hun Industriële Revolutie. De economie trekt de politiek steeds meer tot zich. De Staat en zijn instellingen treden in dienst van de burgerlijke, liberale maatschappij van het Victoriaanse Engeland. | |
[pagina 723]
| |
‘Splendid Isolation’Engeland herneemt in deze periode zijn politiek van insulariteit tegenover Europa. De veroveringsgeest die het van de Normandiërs had geërfd en die zich tijdens de Honderdjarige Oorlog op het Europese continent had gericht, wordt nu beschouwd als een efemeer avontuur dat tot het verre verleden behoort. Het continent wordt opnieuw een afgelegen, vreemde wereld. De kloof wordt dieper. Vanzelfsprekend blijft het continent een bevoorrechte afzetmarkt voor de Engelse fabrikaten. Vanzelfsprekend is ook een politieke, diplomatieke en zelfs militaire interventie vanuit Engeland nu en dan noodzakelijk: bij voorbeeld wanneer een continentale mogendheid Engelands maritieme expansie in de weg staat of wanneer een land de ambitie krijgt het hele continent te gaan domineren en de opgang van de Engelse wereldhegemonie te dwarsbomen. Maar uiteindelijk is de aandacht niet meer in de eerste plaats op het Europese continent gericht; zij is voorgoed op de overzeese territoren georiënteerd. Engeland beoogt de vestiging van een wereldrijk. Met de vernietiging van de Franse continentale expansie bij de slag van Waterloo in 1815 en het Congres van Wenen in 1814-1815 wordt die droom eindelijk verwezenlijkt. De ‘Pax Britannica’ betekent een Engelse hegemonie van honderd jaar over de hele wereld. De grondslag ervan is en blijft de steeds succesvollere Industriële Revolutie. Ze bezorgt Engeland een enorme en langdurige economische voorsprong op de rest van de wereld. Maar het industriële succes zet de binnenlandse maatschappelijke en politieke structuren op de helling. In feite werd het succes van de Industriële Revolutie in ruime mate bepaald door het liberalisme. De pijnlijke, zelfs desastreuze ontwrichtingen die de industrialisering in de sociale sfeer met zich meebrengt, zouden nooit geaccepteerd zijn, indien het liberalisme niet de dominerende ideologie van het ogenblik was geweest. Maar de tijd doet zijn werk. De mechanisering breidt zich voortdurend uit en parallel hiermee de industriële produktie. Het aanbod van massa-goederen vermenigvuldigt zich op een ogenblik dat de binnenlandse afzetmarkt door de proletarisering van de arbeiders grotendeels wordt afgesloten en de buitenlandse afzetmarkten door industrialisering ter plaatse worden bedreigd. De arbeiders van hun kant gaan beseffen dat de dure machines uiteindelijk door arbeidershanden worden bediend. Vakbeweging en stakingsacties worden een adequaat middel om de ondernemers tot toegevingen te dwingen. De belangen van ondernemers en arbeiders kruisen elkaar. De Sociale Revolutie wordt het moeizaam gerealiseerde maar noodzakelijke compromis. De politieke sfeer volgt met de Reform Acts: de institutionele struc- | |
[pagina 724]
| |
turen evolueren langzaam maar zeker van een oligarchisch naar een democratisch staatsbestel. De deuren openen zich voor de sociale welvaartsstaat, maar twee wereldoorlogen en een wereldcrisis vertragen de doorbraak. Ze vernietigen terzelfder tijd de ‘Pax Britannica’, de Britse wereldhegemonie, het Britse wereldrijk. | |
Ondergang van een wereldrijkDe neergang van het Britse wereldrijk is geen exogene, toevallige gebeurtenis. Engeland, dat zich na het Congres van Wenen in een ‘splendid isolation’ uit de Europese politiek terugtrekt en zich volledig wijdt aan de verdere uitbouw van zijn overzeese rijk, kan niet beletten dat het monopolie van de Industriële Revolutie wordt gebroken. Op het Europese continent industrialiseert het Duitse gebied zich zo succesvol, dat een Duitse hegemonie over Europa in de maak is en dat zelfs Duits-imperialistische tendensen in Aziatische en Afrikaanse richting merkbaar worden. Engeland kan niet onverschillig blijven en keert terug naar Europa. De broedermoord van de twee wereldoorlogen is fataal. Ze brengt twee nieuwe wereldmachten op de voorgrond: de Verenigde Staten en de Sovjetunie. Een terugtrekking in de ‘splendid isolation’ is niet meer mogelijk. De Sovjetunie dreigt met een nieuwe hegemonie over het Europese continent en brengt zodoende de Britse nationale veiligheid opnieuw in gevaar. Anderzijds valt het overzeese wereldrijk door de dekolonisatiebeweging geleidelijk uit elkaar. Van een condominium willen de Verenigde Staten niet weten: ze wensen een eigen ‘Pax Americana’ te vestigen. Het enige overblijvende alternatief wordt dan de aansluiting bij een Verenigd Europa. Een ongemakkelijk alternatief voor een land dat eens het leiderschap over de hele wereld uitoefende. Toch een onvermijdelijke, zij het ontgoochelende ontwikkeling. Buitenlandse factoren zijn niet de enige die voor de neergang van de Engelse wereldhegemonie verantwoordelijk zijn. Ook binnenlandse ontwikkelingen werken op het ontbindingsproces in. Heeft de Engelse liberale ideologie het vroege en snelle succes van de Agrarische en Industriële Revolutie mogelijk gemaakt, zij heeft tevens de maatschappelijke structuur ontredderd, erger dan in de rest van de wereld. Als gevolg hiervan zijn de vakverenigingen extra militante organisaties geworden die iedere vorm van constructieve samenwerking met de ondernemers schuwen. Terzelfder tijd controleren ze volledig de Labour-partij, d.w.z. een goed stuk van de Britse politiek. Bedenk daarbij dat het ‘Trade Union Congress’ | |
[pagina 725]
| |
(TUC) uit honderden autonome bonden is samengesteld: een gecorporatiseerd groepsbelang is aldus in het politieke bestel op systematische wijze ingebouwd. Onder dergelijke omstandigheden heeft het principe van de efficiëntie in aanzienlijke mate de plaats geruimd voor het principe van de verdelende rechtvaardigheid in het specifieke kader van de groepssolidariteit. Wijzigingen van de economische structuur, d.w.z. modernisering en aanpassing van de industriële produktie, kunnen nog zeer moeilijk worden gerealiseerd. Anderzijds mag niet worden vergeten dat het ondernemerstalent aan deze inerties kan ontsnappen door zich op de soepele en dynamische sector van het internationale financiewezen te oriënteren: vooral in de Londense Eurodollarmarkt vindt het een beloftevol werkterrein, dat grotendeels buiten de controle van de nationale regering werkt. Financiële dienstverlening is een belangrijke bron van nationale inkomsten, ze kan ook een belangrijke motor van economische groei en vernieuwing zijn, wanneer ze direct bij de werking van de nationale economie betrokken is. Staat de financiële sector echter in hoofdzaak in dienst van de wereldeconomie, dan blijft hij vreemd aan de nationale huishouding en is zijn invloed op deze laatste niet alleen steriel maar wellicht zelfs negatief. | |
Het Britse epos: een unicum?Bij de krachtlijnen van Van Caenegem's fascinerend verhaal kunnen enkele kanttekeningen worden geplaatst. 1. Terecht wijst de auteur op de enorme breuk die het vertrek van de Romeinse legioenen met zich meebracht. De 5e en 6e eeuw vormen een donkere periode waaruit langzaam de eigen, Angelsaksische cultuur te voorschijn komt. De Angelsaksische immigratieperiode, die vergezeld gaat van een grote politieke verbrokkeling, mondt uit, zoals in de Europese continentale ruimte onder Clovis en later nog sterker onder Karel de Grote, in een geleidelijke unificatie. Verschillend is echter de reactie op de invasies van de Vikingen. In Engeland leidt de weerstand ertegen tot de voltooiing van de politieke eenmaking; in het Frankische rijk sorteert de invasie een tegenovergesteld effect: hier determineert de weerstand in grote mate de politieke verbrokkeling. Hoe is dit verschil te verklaren? Zijn exogene geografische variabelen, toevallige elementen van erfelijkheid, of factoren van vrijheid en menselijke creativiteit verantwoordelijk? Of zijn het eerder structurele ontwikkelingen? Zal de residentiële landbouw die de Angelsaksers in Engeland consolideren, in een eerste fase, door het systeem van de dorpsgemeenschappen, snel stijgende meeropbrengsten gene- | |
[pagina 726]
| |
reren, en in een volgende fase, door de uitbreiding van het hofstelsel en van de schaaleffecten die eruit voortvloeien, een tweede cyclus van stijgende meeropbrengsten forceren? De afwezigheid van de feodaliteit in Engeland zou dan het voordeel hebben dat de oorlogsfrequentie aanzienlijk vermindert en de stijging van de produktiviteit in de landbouw optimaal kan verlopen. De vermenigvuldiging van het aantal steden zou ook vanuit deze ontwikkeling verklaard kunnen worden. Aansluitend bij de theorieën van Despy, zou de opbloei van de steden het normale gevolg zijn van de agrarische expansie, die via het ontstaan van markten de surplussen tracht te verdelen over de rest van het land. De agrarisch-stedelijke bloei zou ook de kracht verklaren van de opkomende geldeconomie in de betrokken periode en van de hoge geldbedragen die voor het ‘Danegeld’ worden neergeteld. De bloei van de agrarisch-stedelijke Angelsaksische beschaving heeft echter een gevaarlijke keerzijde: de zwakheid van het militaire apparaat. Engelands insulaire situatie bezorgt het gebied in feite slechts een fictieve veiligheid, merkt Van Caenegem zeer scherp op. Het land ligt dan ook weerloos open voor de agressie van de Normandiërs in 1066. De introductie van de Normandische feodaliteit in het kader van de nationale eenheidsstaat zet de agressiviteit verder door veroveringen in de richting van Wales, Schotland, Ierland en in de richting van Frankrijk tijdens de Honderdjarige Oorlog. Ze verzandt tenslotte in een binnenlands conflict, de Rozenoorlog. Militaire acties kosten geld en moeten door een verhoogde fiscaliteit worden gefinancierd. De structuur van de eenheidsstaat vergemakkelijkt de verhoging van de fiscaliteit, maar zuigt terzelfder tijd de hele economie leeg. Dit zou wel eens de belangrijkste reden kunnen zijn, waarom Engeland geleidelijk in het vlak van de Europese machtsverhoudingen tijdens de latere Middeleeuwen opnieuw achterop geraakt. Engeland daalt af tot de rang van een land dat in hoofdzaak nog grondstoffen uitvoert en dat zijn steden economisch geleidelijk ziet verzwakken. De traditionele visie van een achterlijk Engeland vóór 1066 en een machtig Engeland na de Normandische invasie zou aldus op haar kop zijn gezet. Van Caenegem heeft voor deze spectaculaire revisie doorslaande argumenten aangevoerd. 2. Een tweede kanttekening betreft de ontwikkeling van de Engelse economie in de loop van de Nieuwe Tijd. Van Caenegem schetst met krachtige penseeltrekken hoe het absolutisme van de Tudor-dynastie de verzwakking van de Engelse economie tijdens de vorige eeuwen kordaat rechttrekt. Een spectaculaire inhaalbeweging tegenover de vooruitstrevende regio's van het Europese continent is hier aan de gang. De beweging steunt in sterke mate op een export-gerichte industriële groei. De plattelandsindustrie, die | |
[pagina 727]
| |
in massa traditionele wollen lakens produceert, is er de grote motor van. Een politiek van scherpe muntontwaarding, vergezeld van een stijgende levensduurte en van een angstwekkende daling van het reële looninkomen, bestendigt voor een tijd de exportdynamiek. De expansiekrachten putten zich echter rond 1600 uit, zeker wanneer Elizabeth I het pond sterling stabiliseert en voor lange tijd een deflatoir klimaat creëert. De traditionele produktiestructuur kan geen verdere kostenverlagingen meer opbrengen en ondervindt bovendien een toenemende weerstand vanuit het continent door modeverschuivingen in de vraag. Engeland belandt in een acute economische structuurcrisis. De uitdaging leidt tot een grondige structuurwijziging in de industrie. De wolnijverheid vernieuwt zich volledig, mede onder de invloed van een groot aantal Vlaamse protestantse emigranten, en schakelt over naar lichtere, modische weefsels, naar grotere diversificatie en naar de fel gevraagde gemengde kwaliteiten. Hieruit groeit de belangstelling voor katoen, aanvankelijk voor vermenging met andere garens, later als grondstof voor het vervaardigen van volledig katoenen weefsels, bedrukt met exotische kleuren en motieven. Analoge ontwikkelingen doen zich voor in de zijde-industrie en in de vlassector, waar kantwerk als modeverschijnsel de toon aangeeft. De plattelandsindustrie heeft het voordeel dat ze over een grotere flexibiliteit beschikt om deze pijnlijke mutatie aan te kunnen. De vernieuwing beperkt zich niet tot de textielsector, maar omvat ook de steenkool- en metaalindustrie. Om de Spaans-Portugese en Hanzeatisch-Hollandse commerciële suprematie het hoofd te bieden, voert het Tudor-absolutisme een krachtige politiek van maritieme expansie. Het tekort aan koper bevordert de ontwikkeling van de ijzeren scheepsartillerie en bezorgt de Engelse vloot geleidelijk een militaire voorsprong op de rest van de wereld. Het toenemend tekort aan hout werkt bovendien het cokesprocédé voor de ijzerreductie in de hand. Hiermee zijn de grondslagen van het latere machinisme gelegd. De politieke revolutie van de 17e eeuw oefent op dat moment een beslissende invloed uit. Zij creëert een politiek en maatschappelijk kader waarin het absolutisme plaats maakt voor een oligarchisch staatsbestel: de dynamische middengroepen komen hier beter aan hun trekken. Uit de gelukkige combinatie van de politieke en economische structuurvernieuwingen van de 17e eeuw groeit de vlotte, bijna spontane overgang naar de Industriële Revolutie. A. Gerschenkron formuleert dit ontwikkelingsproces op gevatte wijzeGa naar voetnoot2: in het 18e eeuwse En- | |
[pagina 728]
| |
geland met zijn vooruitstrevende politiek en economische structuur, is de liberale ideologie reeds voldoende om de Industriële Revolutie op gang te brengen; in het minder progressieve Duitsland moet de liberale ideologie aangevuld worden door de bijzondere structuur van de industriële banken om de industrialisering van de grond te krijgen; in het economisch nog achterlijke tsaristische Rusland tenslotte kan slechts de zeer autocratische en dictatoriale politiek van de overheid een begin van industrialisering tot stand brengen. De conclusie is conform met wat Van Caenegem poneert: de hervorming van de politieke structuur in de loop van de 17e eeuw bezorgt Engeland een institutionele flexibiliteit die de economische mutatie op spontane wijze doet ontluiken. 3. Mijn derde en laatste kanttekening heeft betrekking op de verzwakking van het Britse wereldrijk. Vele hypothesen zijn reeds geformuleerd om de neergang te verklaren. Eén echter verdient bijzondere aandacht, omdat het parallellisme met de neergang van de Hollandse Republiek in de 18e eeuw zo treffend is. Het uitbouwen van een wereldrijk vergt een enorme inzet aan menselijke energie. Zoals Van Caenegem laat zien, steunde Engelands expansie in aanzienlijke mate op een ‘zendingsideologie’: het Engelse volk was geroepen om de Westerse beschaving over de hele wereld uit te dragen. Terzelfder tijd vergt ook de uitbouw van de geld- en kapitaalmarkt in London City, die een zo groots wereldrijk moet schragen, de inzet van veel hoogwaardige menselijke energie. De verdelingscurve van het menselijk talent volgt echter, ook in Engeland, een normaal verloop. Op termijn zal de enorme schaal van het Engelse wereldrijk dan ook een negatief effect sorteren op de beschikbaarheid van menselijk talent voor de industriële sectoren in Engeland zelf, waarop uiteindelijk toch het hele gebouw van het wereldrijk steunt. Het inkrimpen van beschikbaar talent voor de eigen, industriële sectoren wordt nog versterkt door mentale invloeden, wanneer het externe zendingswerk een morele superioriteit krijgt tegenover het industriële ondernemerschap in eigen land. Aanvankelijk is de aandacht van het marxisme op de nationale industriële economie gericht, en zelfs wanneer later het externe imperialisme in de marxistische ideologie wordt geïntegreerd, blijft de idee van het beschavingswerk voor velen een voldoende verantwoording voor hun inzet. Anderzijds doen ook materiële factoren de beschikbaarheid van menselijk talent voor de eigen industriële sectoren verder afnemen. Wanneer de Sociale Revolutie de macht van de vakverenigingen aanzienlijk uitbreidt, gebeurt dat vooral in de nationale industriële sfeer. De vermindering van de winsten en van de kapitaalopbrengsten die eruit voortvloeit, voert heelwat ondernemerstalent af naar sectoren die minder door de Sociale Revolutie worden aangetast. Vooral | |
[pagina 729]
| |
de financiële sector, de sector van de kleine bedrijven van lokale dienstverlening en de Amerikaanse economie, die door de bekende ‘Brain Drain’ vooral talent uit Groot-Brittannië aantrekt, varen er wel bij. Vanzelfsprekend is deze verklaringshypothese voor de neergang van het Britse wereldrijk een al te eenzijdige interpretatie, en moet ze door vele andere verklaringen worden aangevuld. De vergelijking met de achteruitgang van de Hollandse Republiek in de 18e eeuw toont echter aan dat de hier voorgestelde deelverklaring zeker niet als onbelangrijk mag worden opzijgeschoven. De gegevens en interpretaties die Van Caenegem in dit verband presenteert, geven deze verklaring opnieuw een groot gewicht. Mijn opmerkingen wilden alleen maar laten zien hoeveel innoverende inzichten en raak geformuleerde herzieningen deze magistrale synthese van de geschiedenis van Engeland bevat. |