Streven. Vlaamse editie. Jaargang 51
(1983-1984)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 684]
| |
Ecologie en arbeid
| |
[pagina 685]
| |
wegwuiven. Hier en daar durft nog wel eens iemand te vragen of het korte-termijn-perspectief van de arbeidersbeweging en de lange-termijn-droom van de ecologen misschien toch niet met elkaar te verzoenen zijn, maar heimelijk blijft iedereen tevreden in zijn eigen hoek zitten: ‘Laat hun de utopie maar, wij zorgen wel voor de realiteit’ of ‘Laat ons maar filosoferen, jullie zorgen wel voor de economie’. Een wederzijdse immunisering van arbeiders- en ecologische beweging ten aanzien van elkaar die niet erg vruchtbaar te noemen is. Wel blijft het begrijpelijk dat zelfs wie kritiek heeft op het produktivisme dat zowel aan de neo-liberale als de socialistische economische politiek ten grondslag ligt, huiverig staat tegenover de haast totalitaire trekjes die soms aan de gevulgariseerde versies van de autonomiestrategie kleven. Wie gaat immers uitmaken wat nuttig is en wat niet, wat al dan niet maatschappelijk noodzakelijk is? Hoe zal men de staat, waarvan het domein enerzijds beperkt, anderzijds ook sterk uitgebreid wordt, beletten als een Leviathan te functioneren? Auteurs als Illich en Gorz zijn zich van deze gevaren bewustGa naar voetnoot4. Hun aanhangers verliezen ze gemakkelijk uit het oog in een tomeloos voluntarisme. De autonomie-idee dreigt aldus een romantische variante te worden van een denkschema dat kenmerkend is voor de Moderne Tijden: de mens maakt zichzelf, hij is altijd in staat van nul te vertrekken, een totaal nieuwe samenleving en cultuur op te bouwen. Inderdaad, de geschiedenis kan ongetwijfeld als het terrein van de maatschappelijke verbeelding, als voortdurende vernieuwing worden gezien, maar over het algemeen gebeuren de veranderingen juist daar waar de beroepsrevolutionairen ze het minste verwachten. Enige bescheidenheid is dus wel geboden. Een bewuste veranderingsstrategie doet er goed aan zich ten volle rekenschap te geven van het gewicht van de bestaande structuren, van de ‘heteronomie’. Om maar één voorbeeld te noemen, wat een geweldige reorganisatie van het produktiepatroon zou een reconversie van de wapenindustrie betekenen? Maar hoeveel militante en organisatorische energie zou dat vergen? En dan zijn we nog lang niet toe aan de afschaffing van àlle zinloze activiteiten. Die reconversie kan een zinvolle politieke doelstelling op relatief korte termijn zijn, het andere vereist een theorie van wat zinloos en wat nuttig is en zulke theorieën kunnen gemakkelijk tot tirannie leiden. | |
[pagina 686]
| |
De stuurbaarheid van het socialismeNiet alles wat je wilt, is mogelijk. De Franse socialisten b.v. hebben moeten leren dat een regering wel ‘de hefbomen van het economisch beleid’ kan nationaliseren, maar daarom nog niet in staat is de fundamentele economische bewegingen om te keren. Hetzelfde geldt misschien voor de keuze voor een meer geschikte technologie, een van de hoekstenen van het streven van de ecologen naar meer autonomie. In de discussie over de Derde Industriële Revolutie in Vlaanderen (DIRV) stond het goed te laten opmerken dat technologische veranderingen niet uit een ijzeren, natuurnoodzakelijke logica volgen. Wanneer de maatschappelijke keuze voor kernenergie of chips op een bepaald ogenblik een onafwendbaar, quasi-natuurlijk proces schijnt te zijn, dan is dat niet omdat het technisch onomstootbaar vaststaat dat kernenergie en chips efficiënter en rendabeler zijn, maar veeleer omdat wij niet in staat zijn de verbeelding op te brengen een andere technologie, met een andere maatschappelijke organisatie, uit te denken. Girards theorie van het mimetisme lijkt hier van toepassingGa naar voetnoot5. In een crisistijd is niets zo onzeker als de toekomstige culturele, economische en technologische organisatie van de maatschappij. In tijden van onzekerheid is het gedrag van anderen het enige houvast dat overblijft. Iedereen bespiedt zijn rivaal, tracht diens bedoelingen te raden en spoedt zich naar dezelfde uitweg. De massapsychologie verklaart in dit geval meer dan de economische rationaliteit. Mitterrand (of zijn raadgever J. Attali) proclameert de Derde Industriële Revolutie en binnen het half jaar komen de Japanners, de Amerikanen en... de Vlaamse en Waalse deelregeringen tot dezelfde ontdekking. Er komen congressen, beurzen, televisieshows als even zo vele rituelen waarin de nieuwe toekomst wordt geconsacreerd. Het religieuze karakter van de hele bedoening blijkt vooral uit de discussie waarin zelfs de grootste specialisten bijna niets weten te vertellen wat nog niet iedereen weet. Vakbonden, ondernemers, wetenschapsmensen proberen de partituur met een eigen accent bij te kleuren, maar allen delen het gevoel: ‘Nu of nooit! Deze trein mogen we niet missen’. De nieuwe technologie verovert de geesten en harten, voor ze de markten overrompelt. Zoals met de kernenergie gebeurde, komt een enkeling pas veel later tot de ontdekking dat een andere keuze eigenlijk best mogelijk was geweest. Is de grootschalige agro-business efficiënter voor de voedselproduktie dan een milieu- | |
[pagina 687]
| |
vriendelijker model? Is het maatschappelijk rationeel, boerenknechten te vervangen door bedienden van de Boerenbond, door mechanici in de tractorenfabriek en chemici die kunstmeststoffen en onkruidverdelgers vervaardigen? Hoe zouden onze dorpen er uitzien als de menselijke vindingrijkheid zich anders had georiënteerd? Het gewicht van de heteronomie is dat van de maatschappelijke unanimiteit: iedereen vindt dat het zo moet, iedereen wil dat het zo gaat... Wie er anders over denkt, wie het idee oppert dat er misschien ook andere mogelijkheden zijn, dreigt elke invloed op de gang van zaken te verliezen: als boeman of democratisch alibi bevestigt de ‘alternatieveling’ alleen maar de maatschappelijke consensus. Rekening houden met de weerstand van de heteronomie is niet hetzelfde als conformisme of conservatisme. Niemand ontsnapt aan ‘zichzelf’, dat wil zeggen aan de andere in zichzelf, de ‘eigen’ geschiedenis, de ‘eigen’ maatschappij. Is heteronomie overigens noodzakelijk verdrukkend? Je kunt je jas autonoom dichtknopen, maar voor een rits op de rug heb je al eens een ander nodig en dat is ook wel eens prettig. Het gaat er dan ook niet om, alle heteronomie af te schaffen; wel om in de heteronome omgeving ruimten voor zelfbepaling te creëren. We moeten het streven naar autonomie niet afhankelijk maken van ideële, haast niet te realiseren voorwaarden, de nationalisatie van de grootschalige werktuigen bij voorbeeld. We moeten proberen in de bestaande maatschappij vrijplaatsen voor sociaal experiment te scheppen. En dat is werk voor de politiek. Politieke veranderingen in deze zin worden wellicht minder door een frontale botsing met de heteronomie gerealiseerd dan door de bestaande ontwikkelingen lichtjes in de gewenste zin te doen afwijken. Dit is geen minimalisme. Elke zeiler of bergbeklimmer weet dat een minimale koerscorrectie tot enorme verandering van richting kan leiden. Ook met die strategie is het resultaat echter niet verzekerd. De toekomst is nooit alleen maar projectie van het verleden en nooit het berekenbare resultaat van de (overigens tegenstrijdige) projecten van de sociale agenten. Zo is ook de heteronomie niet echt manipuleerbaar, je kunt hoogstens proberen de knoop waarin autonomie en heteronomie, zelfbepaling en bepaling door de/het andere, verstrengeld zitten, te verschuiven. Meer een kwestie van handigheid en sluwheid dan een gevecht in regel. Alleen in deze zin opent de hedendaagse crisis kansen. Het voorbeeld van de technologiekeuze laat bovendien zien dat analyse en beïnvloeding van de beeldvorming die het maatschappelijk veranderingsproces in gang zet en begeleidt, van cruciaal belang zijn. ‘De theoretische arbeid, daarvan raak ik dagelijks meer overtuigd, brengt in de wereld meer tot stand dan de praktische: is eenmaal het rijk der voorstellingen gerevolutioneerd, dan houdt de werkelijkheid geen | |
[pagina 688]
| |
stand’Ga naar voetnoot6 (G.W.F. Hegel). | |
Economie en autonomie: socialisering of politisering van de economie?Wie op economisch vlak een op Illich geïnspireerde autonomiestrategie wil ontwerpen, stuit altijd op instellingen en structuren die in grote mate hun eigen normen en doeleinden zijn gaan bepalen en hun eigen ontwikkeling boven alles laten prevaleren. Menselijke gezondheid is nog slechts een alibi voor de uitbreiding van het medisch bedrijf. Toenemende defensie-uitgaven geven de mensen een steeds groter gevoel van onveiligheid. De economie is sinds de 18e eeuw een eigen leven gaan leiden en beheerst nu de hele waardenhiërarchie. Dé figuur van de heteronomie in onze maatschappij is de economische rationaliteit. In naam van die rationaliteit gaan ondernemingen failliet, worden nieuwe technologieën opgedrongen, verkommeren sommige streken en bloeien andere weer op. Hoe behandel je die economie, met haar zelfstandige logica van de ‘onzichtbare hand’, als je de autonomie van mensen en groepen wilt herstellen? Meestal wordt het probleem in machtstermen gesteld. De kapitalistische economie overheerst en marginaliseert ook de informele sociale sector, d.w.z. de thuisactiviteiten, gezinsleven en opvoeding, alles wat niet direct aan loonarbeid en ruilwaardensysteem is onderworpen. Deze dominantie moet omgekeerd worden. De economie moet opnieuw gesocialiseerd worden. Haar logica moet aan de eisen van het sociale onderworpen worden. De autonomie van de economie moet plaatsmaken voor de autonomie van het sociale. Dat klinkt allemaal heel mooi, maar de idee dat het sociale zich van alle economische dwang zou kunnen bevrijden, is een illusie. Al te vlug wordt het sociale tot een volkomen zelfstandigheid verheven. Het paradijselijk geurtje dat hardnekkig rond de ecologen blijft hangen, komt daar vandaan. Sommigen proberen dan een ander model te ontwerpen om het economische terug te dringen: de hiërarchische verhouding tussen het economische en het sociale moet omgekeerd worden. Maar hiërarchiseren houdt nog altijd in dat hetgeen boven ligt de beperkingen van het ondergeschikte aanvaardt en zelfs interioriseert. M.a.w. het economische en het sociale | |
[pagina 689]
| |
zitten in een soort meester-slaaf-dialectiek. Een precieze grens tussen beide is er niet. Evenmin als een volkomen autonome economische logica is een volkomen autonoom sociaal handelen mogelijk. Beide sluiten elkaar gedeeltelijk in, veronderstellen elkaar, hoezeer ze ook met elkaar in conflict zijn. Tegenover het harmonieuze model van de socialisering van de economie kun je daarom een model van de politisering van de economie stellen, een model dat noch de eisen van het economische noch die van het sociale negeert en het conflict tussen beide expliciet erkent. Het kan eventueel leiden tot de structurering van een gelaagde sociale ruimte, met micro-, meso- en macro-segmenten, die politiek omschreven worden. Essentieel in dit model is de erkenning van het complexe en conflictuele karakter van de articulatie van economie en socialiteit. | |
Een behoefteneconomie?Een oorspronkelijke benadering van deze hele problematiek wordt in Vlaanderen voorgestaan door Rudolf BoehmGa naar voetnoot7. De economie moet niet langer uitsluitend of hoofdzakelijk voor de betaalkrachtige vraag produceren, zij moet opnieuw de echt menselijke behoeften dienen. Zij is haar doel kwijtgeraakt. Zij is zelf moraliteit geworden, ethische eis ten aanzien van de consumptiemaatschappij. Het is ongetwijfeld een goede tactiek, de economie met haar eigen pretenties te confronteren. Maar levert deze ideologiekritiek ‘het principe van een nieuwe economie’? Ze veronderstelt dat het principieel mogelijk is, de economie los te maken van haar amorele basis en ze opnieuw te moraliseren. De economie moet onmiddellijk op het goed van de mens zijn gericht, ze moet de vitale menselijke behoeften bevredigen. Dit is een regelrechte aanval op het mechanisme van ‘de onzichtbare hand’ dat sinds Adam Smith het Westerse denken over economie en maatschappij beheerst. Om in onze levensbehoeften te voorzien, zegt Smith in The Wealth of Nations, doen wij geen beroep op de menslievendheid van bakker of slager, maar uitsluitend op hun zorg voor hun eigen belang. Niet uit menslievendheid, maar uit eigen belang helpen zij ons. Privé ondeugden verkeren in publieke deugden. Terwijl in de antieke politieke filosofie een goede maatschappij uit goede burgers bestond, wordt in de Moderne Tijd het maatschappe- | |
[pagina 690]
| |
lijk goed van de individuele moraliteit losgemaakt. Individu en maatschappij zijn uit elkaar gehaald en de economie wordt een reusachtige machine die de wanorde die daaruit ontstaat in orde, de negativiteit in positiviteit omkeert. Met de tijd heeft de economie deze omkeringstechniek overigens nog sterk geperfectioneerd. Het produktivisme met zijn alles overheersend vooruitgangsdenken streeft ernaar alle dood en negativiteit uit het maatschappelijk bewustzijn te bannen. Ja, de moderne economie ontleent een goed deel van haar dynamisme aan haar eigen negativiteit: technisch falen wordt aanleiding tot nieuwe technologische prestaties. En in dit perspectief hoopt men dat verdere of nieuwe groei op grond van een nieuwe technologie en steeds nieuwe behoeften de crisis waarin het produktivisme op het ogenblik verkeert kan doen vergeten. Is de ware-behoeften-economie zoals Boehm die schetst, wel iets anders dan een schimmig alibi voor deze enorme positiveringsmachine van de moderne economie? Kun je de economie van elke negatieve dimensie ontdoen? Ik geloof van niet. Ook produktie voor behoeften is nooit louter positief: consumptie leidt niet alleen tot bevrediging maar ook tot frustratieGa naar voetnoot8. Een boek in de etalage ziet er altijd veel aantrekkelijker uit dan in je eigen boekenkast na aankoop. Duurzame gebruiksgoederen worden gebanaliseerd als je ze eenmaal bezit, vooral als iedereen ze heeft. Wie deze negatieve dimensie van de behoefenbevrediging verwaarloost, negeert de sociale dimensie van de economie en blijft steken in de individualistische mens-natuur-verhouding die de Moderne Tijd kenmerkt. Het probleem is bij wijze van spreken zo oud als de straat. Finau, de chef van de Tongas, die in het begin van de 19e eeuw op eilanden in het zuiden van de Stille Oceaan leefden, begreep heel goed de ambivalentie van het geld. ‘Als je meer eetbare wortels hebt dan je nodig hebt, moet je die maar ruilen voor varkensvlees of gnatoo (schorskleren). Geld is natuurlijk handiger, maar aangezien het niet kapotgaat, potten de mensen het op in plaats van het uit te delen zoals een chef moet doen, en zo worden de mensen egoïstisch’Ga naar voetnoot9. Net zo wilde ook Aristoteles het geld wel als rekeneenheid of als circulatiemiddel gedogen, maar niet als betaalmiddel. Geld moet ten dienste staan van de oikonomia, de ruil volgens behoefte (chreia). In tegenstelling tot de moderne behoefteneconomie heeft Aristoteles' oikonomia nog een authentiek sociaal gehalte: geld dient niet in de | |
[pagina 691]
| |
eerste plaats de eigen behoefte, maar de sociale erkenning van de behoefte van de ander. Maar, zoals Finau goed begreep, is het zelfs zo moeilijk te vermijden dat geld zich op de duur toch minstens tijdelijk aan de ruil onttrekt. Juist deze functie van het geld als betaalmiddel, als middel om een reserve aan rijkdommen aan te leggen, zal b.v. door Keynes als bron van het chronisch tekort aan effectieve vraag en als blijvende oorzaak van wanorde en crisis in het kapitalisme worden erkend. Evenmin als de twee zijden van een geldstuk van elkaar te scheiden zijn, kan de ‘goede’ zijde van de economie van haar ‘slechte’ gescheiden worden. De economie is ambivalent. Een behoefteneconomie lijkt dan ook eerder een variant van de hierboven geschetste socialisatiestrategie. Ook Boehm kan niet zeggen wie moet uitmaken welke de echte behoeften zijn. Een beroep op ‘de menselijke natuur’ geeft hier geen uitkomst. Alleen een theorie van de sociale constructie van de behoeften kan helpen. En een dergelijke theorie is m.i. slechts mogelijk als je volop rekening houdt met het conflictueel karakter van de politieke sfeer. Maar laten we terugkeren naar ons beginprobleem. Is het mogelijk de arbeidersbeweging met haar korte-termijn-bekommernissen te interesseren voor de ecologische ideeën? Hebben alternatieve filosofen, sociologen en militanten überhaupt iets over economische politiek te vertellen? Zijn de groenen in staat hun analyse van de aan de gang zijnde maatschappelijke veranderingen te gebruiken om deze tendensen zonder nostalgie in een gewenste richting bij te sturen? In het voorgaande heb ik enkele kritische kanttekeningen gemaakt bij het autonomiestreven van de ecologen. In een tweede luik blijf ik even staan bij enkele belangrijke keuzemomenten en leemten in de socialistische theorie over crisis en economisch beleid. De aporieën die zich hier manifesteren, kunnen als even zovele aanknopingspunten voor het economisch alternatief worden gezien. | |
Arbeidersbeweging en werkloosheidSinds het begin van de crisis heeft het kapitalisme zichzelf veeleer door het scheppen van werkloosheid dan door druk op de lonen gereguleerd. Heeft een deel van de arbeidersbeweging zich daaraan medeschuldig gemaakt? Indien de kern van relatief goed betaalde en van werk verzekerde arbeiders alle soepelheid inzake loon- en arbeidsvoorwaarden afwijst, dan werkt dit de vorming van een steeds grotere groep van marginale arbeiders in de hand. De arbeidersbeweging staat hier voor een dilemma: ofwel beperkt | |
[pagina 692]
| |
zij zich tot een corporatistische verdediging van de ‘verworven rechten’, ofwel stelt zij de zorg voor de tewerkstelling centraal. Je kunt de arbeiders niet de schuld van de werkloosheid geven, maar als groep zijn zij wel medeverantwoordelijk voor de oplossing ervan. De idee dat de arbeidersbeweging niet alleen, als de eerste de beste duivenmelkersbond, de belangen van zijn eigen leden verdedigt, komt van Marx: het socialisme moet de belangen van de hele maatschappij, ja, van de mensheid veilig stellen. Het heeft deze taak ook min of meer vervuld, zij het op een heel andere manier dan Marx zich had voorgesteld. De klassestrijd heeft niet tot een socialistische revolutie geleid, maar wel tot hogere lonen en op die manier het kapitalisme van de verstikking door onderconsumptie gered. Het perspectief van een revolutie, gevolgd door een planeconomie die de maatschappelijke realiteit zou belichamen, is op het ogenblik volkomen ongeloofwaardig geworden. Aan de goede werking van een planeconomie wordt al evenzeer getwijfeld als aan die van de markteconomie. Hier dringt zich niet langer een dogmatische, maar een pragmatische keuze op in functie van andere doelstellingen. Ik herhaal deze evidenties hier slechts omdat de idee van een breuk met het kapitalisme en de hoop op een planeconomie, op het ogenblik dat de socialistische beweging de beperkingen ervan is gaan inzien, bij Gorz en bij sommige ecologen terug te vinden zijn. In een planeconomie kan de herverdeling van de arbeid misschien gemakkelijker gedecreteerd worden, maar de neveneffecten van zo'n shocktherapie - toenemende bureaucratisering, afnemende efficiëntie - overschaduwen het gunstige effect ervan. Als de arbeidersbeweging nog enige zorg voor het algemeen belang koestert, dan moet zij, hoe dan ook, de strijd tegen de werkloosheid centraal stellen. Zelfs indien zij de arbeid niet als een doel op zichzelf wenst te zien. Anders dreigen alternatieve experimenten in een sociaal getto te belanden. Om althans een deel van de werkloosheid op te slorpen, is een drastische herverdeling van de arbeid nodig. Maar dat veronderstelt een meer algemene herverdeling van macht, vermogen en inkomen en een grote dosis vindingrijkhid om de arbeid eventueel anders te organiseren. Een soepeler organisatie van de arbeid - zoals die b.v. in de voorstellen van Palasthy vervat is - wekt bij sommigen in de arbeidersbeweging achterdocht, omdat zij vooral aan de behoefte van de grote kapitalistische produktiesystemen tegemoet zou komen. Dat kan best waar zijn, maar even waar is het dat tal van culturele factoren, vooral bij jongeren, een even grote behoefte aan flexibiliteit van de arbeidsmarkt heeft doen ontstaan. Steeds minder staat het arbeidersmilieu in het leven centraal. Samen met de algemenere arbeidsduurverkorting verhoogt de mogelijkheid van deeltijdse arbeid en in- | |
[pagina 693]
| |
stap-uitstap-regelingen de keuzevrijheid en de welvaart van individuen en gezinnen. Sommigen vrezen bovendien dat een soepeler arbeidsorganisatie slechts één van de thema's is van de meer algemene, door de liberalen aan de orde gestelde, problematiek van de ‘deregulatie’ (minder centrale regelingen, decentralisatie). Ik geloof dat we het ook anders kunnen bekijken. Deze liberale slogan dankt zijn aantrekkingskracht vooral aan zijn simplisme. Iedereen kent wel reglementen die hij graag afgeschaft wil zien. In hun feitelijk optreden komen de liberalen trouwens niet op voor een algemene ont-regeling, maar alleen voor de afschaffing van die regels die de kapitaalbezitters hinderen. Ook wat de organisatie van de arbeidsmarkt betreft, zijn er echter regelingen die beter geschrapt worden, b.v. de bureaucratische controle op de zelfvoorzieningsactiviteiten van werklozen of de reglementen die sommige beroepsklassen beschermen (b.v. de orde van de geneesheren). Anderzijds zijn er gebieden waar te weinig reglementering is of waar nieuwe regels de oude kunnen vervangen. Als de arbeidersbeweging haar verantwoordelijkheid inzake werkloosheid en tewerkstelling op zich neemt - zo nodig ook door loonmatiging en inlevering - dan heeft zij ook het recht én de plicht, vaste garanties voor de naleving van de engagementen van de ondernemers af te dwingen. Een controle op holdings, investeringen of aanwervingen voert ongetwijfeld ‘rigiditeiten’ voor de werkgevers in. De arbeidsduurverkorting als bijdrage tot de tewerkstelling kan in geen geval los van de vraag naar een meer democratische economie worden gezien. Het komt er dus op aan, een nieuw evenwicht te vinden tussen meer flexibiliteit hier en een andere rigiditeit daar. | |
Inleveren voor tewerkstellingDe herverdeling van inkomen en vermogen is al geruime tijd een centrale doelstelling van de welvaartsstaat en in het bijzonder van de sociaal-democratie. Het is tegelijk ook een van de meest betwiste zaken, niet alleen voor de liberalen, maar ook in de arbeidersbeweging, waar vele militanten van oordeel zijn dat de staat slechts via belastingen en niet via b.v. de sociale zekerheid aan herverdeling mag doen. Inleveren voor meer tewerkstelling betekent uiteraard inkomensverdeling naar de nieuw tewerkgestelden toe. De inlevering kan ook progressief zijn, of slechts vanaf een bepaalde inkomensdrempel beginnen, zodat ook onder de werknemers de inkomensongelijkheid verkleint. Het sociaal-economisch alternatief van de Socialistische Partij gaat nog verder. Het wil een tewerkstellingsfonds o.m. met een | |
[pagina 694]
| |
nieuwe directe belasting spijzen. Deze zou de rijkste helft van alle inkomenstrekkers, inclusief de niet-loontrekkenden, treffen. Het voorstel kan billijk lijken, maar strategisch rijst de vraag of een verdere verhoging van de (para)fiscale druk geen vloedgolf van poujadistische reacties dreigt te veroorzaken. Het deel van het binnenlands inkomen dat door de overheid herverdeeld wordt, is de laatste jaren o.m. ten gevolge van de groeiende werkloosheid steeds verder toegenomen. De groeiende last van deze door de overheid georganiseerde solidariteit is in de eerste plaats een mechanisch effect van veel vroeger genomen beslissingen. Je kunt moeilijk beweren dat deze ‘koele’ toename van de solidariteit echt door een collectieve wil van de gemeenschap wordt gedragen. Voor steeds meer werknemers en meer nog voor zelfstandigen en vrije beroepen lijkt de band tussen de inspanning die zij onder de vorm van heffingen leveren, en de verkregen solidariteit heel abstract. Van belang is hierbij niet zozeer de in cijfers uit te drukken realiteit als wel de manier waarop de economische subjecten het effect van bepaalde maatregelen waarnemen. Sociologische onderzoekingen wijzen uit dat al wie zich net boven de hoogste drempel van een fiscale maatregel bevindt, deze maatregel snel als een bedreiging aanvoelt, ook al is daar in werkelijkheid niet veel reden toeGa naar voetnoot10. Dit verklaart b.v. het succes van Thatcher bij vele Britse arbeiders. Het geldt uiteraard nog meer voor zelfstandigen of vrije beroepen, bij wie een heel acute gevoeligheid voor de band tussen individuele inspanning en inkomen aanwezig is. Leg aan een boer of een zelfstandige die 14 uur per dag werkt, maar eens uit waarom hij moet inleveren voor de arbeidsduurverkorting van de loontrekkenden. Misschien zijn daar wel min of meer correcte redenen voor aan te geven, maar nogmaals: de sociale beeldvorming volgt vaak andere wegen. Om het even welk beleid dat de sociale ongelijkheden wil verminderen, stoot overigens op soortgelijke problemen. Een ingrijpende afroming van de hoogste inkomens levert vaak niet veel op en wordt door het publiek nauwelijks als een vermindering van de sociale ongelijkheid waargenomen: de rijksten gaan nog steeds in chique auto's naar het buitenland. Een vermindering van ongelijkheid door het optrekken van de laagste inkomens is daarentegen heel sterk zichtbaar: de inkomensklassen die net boven de laagste liggen, zijn er heel snel door verontrust en verstoord. Dat hebben de Franse socialisten aan den lijve ondervonden. | |
[pagina 695]
| |
Arbeidsduurverkorting en autonomieTelkens opnieuw stoot men op het probleem van de rol van de staat in de economie. Het zou, geloof ik, verkeerd zijn, tegenover de liberale simplismen over de staatsinmenging een even massief etatisme te verdedigen. Concrete problemen stellen zich zelden in termen van het al dan niet afschaffen van de staat, het gaat doorgaans om het zoeken naar de meest aangepaste vormen van staatsinterventie. De arbeidersbeweging heeft er niet de minste baat bij, op het veld van de tegenstander te gaan spelen: ze mag zich niet laten opsluiten in het even bedrieglijke als steriele alternatief staat-markt. Het kan niet genoeg herhaald worden dat de samenhang van staat en markt niet die is van een hydraulisch mechanisme alsof men met meer van het een automatisch minder van het ander nodig zou hebben. Ze zijn veel meer complementair dan aan elkaar tegengesteld. Een door de staat georganiseerd systeem van sociale zekerheid b.v. werd pas een dwingende noodzaak, toen de marktlogica de vroegere solidariteitsverbanden - familie, buurtschap, en de daarmee verbonden produktievormen - grondig ontregeld had. De hedendaagse monetaristische experimenten tonen aan dat een deregulatie inzake milieubeheer, arbeidsorganisatie en financiële sector heel goed kan samengaan met het ontstaan van een politiestaat. Meer markt roept hier meer staat op. De verwerping van de liberale dogma's mag de arbeidersbeweging er niet toe verleiden een even achterhaald etatisme te gaan verdedigen. De tijd van het sociaal-democratisch compromis is definitief voorbij. De sociale ruimte, waar zowel het keynesianisme als de sociaal-democratie van uitgingen, is gesegmenteerd en versplinterd. Een beleid wordt niet langer gevoerd op grond van een globaal, omvattend akkoord tussen staat, arbeiders en ondernemers, maar via talloze bilaterale arrangementen, partiële en sectoriële overeenkomsten tussen de staat en allerlei sociale en economische belangengroepen. Inflatie en begrotingstekorten zijn daarvan het onmiddellijke resultaat. Het zou gevaarlijk zijn als de arbeidersbeweging op die desintegratie van de sociale ruimte zou reageren met een openlijk of een heimelijk sociaal-corporatisme. Evenmin mag zij het laten gebeuren dat het antwoord op de overal opduikende vraag naar een autonoom, gedecentraliseerd en democratisch functioneren van de maatschappij een monopolie van de liberalen wordt. Van belang is, dat het midden-niveau tussen staat en individu, het associatieve leven, nieuw leven wordt ingeblazen. De traditionele oplossing van de crisis door middel van een reflatiestrategie blijft voorlopig om vele redenen een wensdroom. Wel is het mogelijk, door het sociale op het meso-niveau te verstevigen, de mensen tegen | |
[pagina 696]
| |
de crisis resistenter te maken. De arbeidsduurverkorting, die overigens onafwendbaar is, schept in dit verband mogelijkheden. Het komt erop aan dat wij - wellicht gedwongen door de crisis - de daardoor vrijkomende tijd niet louter consumptief, maar inventief gaan besteden. De crisis vergroot de onzekerheid, maar zij schept ook ruimte voor sociale experimenten. In dit perspectief lijkt de autonomiestrategie niet langer een utopisch scenario, waarvan men overigens niet weet wie het zou realiseren, maar beantwoordt zij tegelijk aan de behoeften en aspiraties van mensen en groepen die direct door de crisis worden getroffen.
Zijn de bekommernissen van ecologisten en arbeidersbeweging met elkaar te verenigen? Zonder in het pathos van de algemene verzoening te vervallen, meen ik toch enkele voorwaarden voor een dialoog te kunnen aangeven. Van de arbeidersbeweging wordt verwacht dat zij zich losmaakt van een al te eng corporatisme om een effectieve herverdeling van arbeid, inkomen en vermogen te realiseren. De ecologische beweging zou er goed aan doen haar autonomiestreven te koppelen aan een pragmatische aanvaarding van marktbeginsel en economische rationaliteit binnen welbepaalde beperkingen. Slechts op die wijze kan de tendens naar bureaucratisering en naar bevoogding van menselijke behoeften en begeerten worden bedwongen. In dit verband wordt steeds meer gedacht aan fundamentele hervormingen van het hele bouwwerk van de welvaartsstaat in de richting van negatieve inkomensbelasting of het toekennen aan alle burgers van een behoorlijk algemeen basisloonGa naar voetnoot11. Een dergelijke maatregel kan sterk herverdelend zijn en lijkt aldus de markt te verzoenen met het rechtvaardigheidsbeginsel. Het hele ingewikkelde bouwwerk van de sociale zekerheid zou door een relatief egalitair uitkeringsprincipe volgens leeftijd, gefinancierd door een progressieve inkomensbelasting, kunnen worden vervangen. Bovendien zou de keuzeruimte voor autonome activiteiten voor veel mensen groter worden. De discussie omtrent de coherentie van een dergelijk alternatief is evenwel nog volop aan de gang. |
|