Streven. Vlaamse editie. Jaargang 51
(1983-1984)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 492]
| |
De vredesbeweging en de muren van Jericho
| |
Een betoging is geen debatDe verleiding is groot om de schuld op de politici en de bureaucraten te werpen. Zij zouden hun ziel aan de duivel van de bewapeningswedloop verkocht hebben. Zij zouden gezwicht zijn voor buitenlandse druk of voor obscure binnenlandse belangengroepen. Het is te begrijpen dat de betogers, wrevelig en verontwaardigd, hun vaak denkbeeldige tegenstander de schuld willen geven. Maar dat is een misvatting. De vredeswil van het volk is machteloos, niet alleen door de onwil van anderen, maar ook vanwege zijn eigen tekorten. Om in het forum van de politieke besluitvormers gehoord en beluisterd te worden hoort deze volkswil de juiste, politieke taal te spreken. Hij hoort te bewijzen dat hij de regels van de politieke grammatica eerbiedigt. Dat wil zeggen dat hij beleidsvoorstellen doet die niet alleen hoog gestemd zijn maar ook doeltreffend. Sommige politieke en militaire kringen zetten zich inderdaad schrap tegen leuzen van betogingen. Maar daartoe gaven deze betogingen, zoals elke betoging, zelf enige aanleiding. Betogingen spreken nu eenmaal in leuzen. Een betoging als die van 23 oktober in Brussel drukt een probleemgevoeligheid en een zorg uit. Maar dat is slechts de aanzet van een politiek beleid. Zij doet geen voor- | |
[pagina 493]
| |
stellen voor de latere fasen van het politieke beleid. De organisatoren waren het wel eens geworden over acht programmapunten. Maar daarmee formuleerden zij nog geen beleidsvoorstel. Hun programmapunten konden niet meteen, niet gelijktijdig, en alleen onder bepaalde omstandigheden verwezenlijkt worden. Diende men op een gebaar van de Russische onderhandelaars te wachten of niet? Moeten de Pershings en de SS-20 gelijktijdig teruggetrokken worden of niet? Kortom, de ordewoorden van de publieke opinie moeten vertaald worden in de taal van de beleidsstrategie, willen ze door de besluitvormers helemaal ernstig genomen worden. Dit stelt de vredesbewegingen voor een grote verantwoordelijkheid. Zij worden verplicht de opinie van het publiek verder te vormen en te verfijnen in de richting van het politieke beleid. Zij dienen te leren dat politieke voorstellen, willen ze doeltreffend zijn, met bepaalde omstandigheden rekening moeten houden. Aan een gezindheid zonder zin voor doeltreffendheid heeft het politieke beleid geen boodschap. Een betoging kan een politiek debat uitlokken. Ze kan de politici dwingen hun denkbeelden verder te ontwikkelen. Dat is ongetwijfeld ook gebeurd. Maar een betoging kan het beleidsdebat niet vervangen. Hiervoor is een beleidsvoorstel nodig dat, om bespreekbaar te zijn, uit drie wezenlijke elementen opgebouwd wordt: een precieze omschrijving van de doelstellingen, voldoende informatie over de situatie waarin deze doelstellingen gerealiseerd moeten worden, de nodige verbeeldingskracht om mogelijke beleidslijnen te onderzoeken en tegen elkaar af te wegen. Mocht dit rijkelijk abstract klinken, dan kan men zich een schaakspel voorstellen. De speler neemt zich voor een bepaalde strategie te volgen en bepaalde zetten in een bepaalde volgorde uit te voeren. Hij komt hiertoe door een doel voorop te stellen: hij wil winnen. Vervolgens poogt hij de situatie op het schaakbord te evalueren. Ook dat is nog vrij eenvoudig: hij kan zien welke stukken op het bord staan en wat zij wel en niet tegen elkaar kunnen uitrichten. Hij beschikt over alle informatie behalve op een punt: naar de strategie van zijn tegenstander moet hij gissen. Tenslotte dient hij alle beschikbare strategieën te overlopen en daaruit de beste te kiezen. Het aantal daarvan is meestal onvoorstelbaar groot. Daarom ook worden er in het schaakspel zulke fascinerende eisen aan de menselijke verbeeldingskracht gesteld. Betogers beperken zich in de regel tot het uitdrukken of het betwisten van doelstellingen. En zelfs daarin zijn zij veelal niet erg volledig. Zij preciseren niet hoe hun doelstellingen verzoend kunnen worden met andere doelstellingen, noch hoe zij aangepast kunnen worden aan de heersende omstandigheden. Op de gehaaide beleidsvormers maken zij zodoende een be- | |
[pagina 494]
| |
tweterige indruk. Erger nog, omdat hun inbreng zo beperkt en onvolledig is, kunnen beleidsvormers van minder goede wil er zich vrij gemakkelijk van af maken. In het huidige debat rond de vrede is dat ook gebeurd. Dat is bijzonder jammer omdat vele beleidsvormers zelf ook geen bevredigende inbreng kunnen leveren, vooral niet op het stuk van doelstellingen en verbeeldingskracht. Alleszins kan het peil van het debat nog veel verbeteren. In dit artikel wordt aangestipt welke doelstellingen, welke informatie en welke uitingen van verbeeldingskracht in dit debat een rol spelen en waarin de duiven en de haviken telkens van elkaar verschillen. We zullen de meer recente stemmen in het debat vergelijken met de stem van de Amerikaanse bisschoppen. Want nog altijd blijft hun brief een onovertroffen modelGa naar voetnoot1. | |
Beleidsvoorstellen: haviken en duivenOp het eerste gezicht is het verloop van het debat voor een niet ingewijde enigszins paradoxaal. Haviken en duiven zijn het onderling gloeiend oneens over bepaalde doelstellingen, over het belang van bepaalde informaties, over de verbeeldingskracht die gecultiveerd hoort te worden. Maar over één voorstel schijnt iedereen het roerend eens te zijn: er moet onderhandeld worden met het Oostblok. Onderhandelen, dat is het wachtwoord. In zekere mate wordt er tussen de grote mogendheden ononderbroken onderhandeld. Dat is ook het geval wanneer er een grote koelte heerst en wanneer zij elkaar weigeren te ontmoeten in Genève. Er is een onderhandelen met daden. Dit kan leiden tot een hoger of lager niveau van afschrikking, tot een bevestiging of tot een verstoring van het evenwicht. Het al of niet opstellen van Cruise-raketten is een daad in dit onderhandelingsproces. En er is een onderhandelen met woorden. Dit kan leiden tot een verdrag of althans tot afspraken. Wie zijn hoop stelt op verbale onderhandelingen, doet meer dan een vrome wens uiten. Hij doet daarmee twee keuzen. Vooreerst keurt hij bepaalde ontaardingen af die zich in het feitelijke onderhandelen voordoen en die men nogal eens samenvat onder de hoofding ‘bewapeningswedloop’. Hoe komt men tot zulke ontaardingen die eigenlijk door niemand uitdrukkelijk gewenst en door de meesten slechts met tegenzin geduld worden? | |
[pagina 495]
| |
Een land kan zich bewapenen omdat dit opgedrongen wordt, niet door buitenlandse maar wel door binnenlandse gebeurtenissen. Grote firma's moeten door militaire bestellingen uit de nood geholpen worden. Het militaire establishment wil zich gewaardeerd voelen. Het aanbod van technologische vernieuwingen is te verleidelijk om ze te weerstaan. Specialisten van de Amerikaanse begroting hebben aangetoond dat de groei van de defensieuitgaven slechts in bijkomende orde bepaald wordt door de verhoudingen tot het Oostblok. Allicht komt zulke onderschikking van de buitenlandse politiek ook in de USSR voor. De buitenlandse politiek zou in het tijdperk van de atoombewapening volledige voorrang moeten krijgen inzake defensiebeleid. Dat kan vanzelfsprekend lijken maar is niet het geval. Verbale onderhandelingen worden geacht de feitelijke onderhandelingen te corrigeren en bij te sturen. Zoals het Nederlandse voetbalpubliek kan men daden verkiezen boven woorden. Maar woorden zijn hier onmisbaar. Daden alleen kunnen het wantrouwen tussen de mogendheden niet doorbreken. Elk gebaar waarvan de bedoeling onzeker is, zal veelal ongunstig uitgelegd worden. Een terugtrekking van raketten zal niet als een gebaar van goede wil maar als een last of als een teken van zwakheid gezien worden. Daarom is er een gesprek nodig, want alleen zo kun je beloften doen en alleen beloften kunnen afzonderlijke gebaren in het juiste daglicht stellen. Maar zulke gespreksbereidheid is veeleisend. Beloften moeten ondersteund worden door betekenisvolle daden. Anders zullen ze geen vertrouwen maar nog meer wantrouwen tot gevolg hebben. Oproepen tot verbaal onderhandelen zonder te bepalen tot welke gebaren je bereid bent is een kreet en geen voorstelGa naar voetnoot2. Vrijwel alle Westeuropese deelnemers aan het vredesdebat zijn bereid een plaats in te ruimen voor verbale onderhandelingen. Daarom zijn zij minder ‘havik’ dan sommige Russische of Amerikaanse woordvoerders, die zulke gesprekken nog menen te moeten uitstellen. Kennelijk zijn die minder onder de indruk van de perverse spiraal van de feitelijke onderhandelingen. Wellicht dromen ze nog van een militaire suprematie of althans van een voorafgaande versterking van hun onderhandelingspositie. Maar ook in Europese kringen is de gespreksbereidheid niet overal even groot. Dit is af te lezen aan de gebaren waarmee men de gesprekken wil ondersteunen. Europese haviken zijn zij die (voorlopig) geen eenzijdige toegeving overwegen om de verbale onderhandelingen meer kansen te | |
[pagina 496]
| |
geven. Totdat een verdrag gesloten wordt, zou het Westen moeten vasthouden aan de vertrouwde beleidslijn van het ‘oog om oog, tand om tand’: tegen elke raket langs Russische zijde zal een raket van de NAVO opgesteld wordenGa naar voetnoot3. In de brief van de Amerikaanse bisschoppen daarentegen werden meerdere van zulke vertrouwenwekkende gebaren aanbevolen. Eenzijdige initiatieven tot een nucleaire desescalatie worden erin aangemoedigd. De (nucleaire) bewapeningswedloop moet op het huidige peil bevroren worden en elk risico van een nieuwe verstoring van het huidige evenwicht moet vermeden worden. Offensieve strategieën moeten door meer defensieve vervangen worden. In Europa behoren de Nederlandse en ook de Duitse bisschoppen tot hetzelfde soort gematigde duiven. Verbale onderhandelingen vereisen feitelijke tegemoetkomingen. Toch mogen deze blijken van goede wil niet uit de hand lopen. Uitgerekend de hoop op deze gesprekken weerhoudt deze bisschoppen ervan de meer radicale duiven te volgen. In gesprekken over wapenbeheersing moet ieder van de twee partijen immers met een stem kunnen spreken. Bijgevolg moet het Westerse bondgenootschap gehandhaafd en zelfs verstevigd worden. Bijgevolg dient het publiek opgeleid te worden tot begrip voor de eisen die zulke onderhandelingen stellen. Bijgevolg mag het proces van ontwapening niet geheel losgekoppeld worden van de vorderingen in de gesprekken. Er bestaan documenten die radicaler ‘duif’ zijn dan de brief van de Nederlandse en Duitse bisschoppen. Het kan echter betwijfeld worden of zij voldoende doordacht zijn qua doelstelling, informatie en verbeeldingskracht. Hoe dan ook, het debat op het Europese politieke forum wordt gevoerd tussen gematigde haviken en gematigde duiven. | |
Strategische doelstellingenIedereen is voor vrede. Over deze uiteindelijke doelstelling bestaat er tussen haviken en duiven nauwelijks betwisting. Desnoods kunnen zij samen | |
[pagina 497]
| |
in dezelfde betoging opstappen. De vrede is goed voor iedereen en voor niemand slecht. De politieke taal vereist echter dat ook de tussentijdse doelstellingen om ooit vrede te bereiken, omschreven worden. Rond deze tussentijdse doelstellingen spelen zich de felste conflicten af. Want zij dwingen ons tot beslissingen waarvan niet alleen de baten maar ook de kosten te berekenen of te ramen zijn. De eerste beslissing waarvoor de burger geplaatst wordt is de keuze tussen een vrede die verdedigd en een vrede die niet verdedigd hoeft te worden, een vrede met offers of een vrede zonder offers. Nu blijken de haviken en veruit de meeste duiven in het publieke debat een vrede met offers te kiezen. Zij hebben een vrede voor ogen die onverbrekelijk verbonden is met een zekere vrijheid, levensstijl en cultuur. Zulke vrede is volgens hen grote offers waard, zelfs dat van een gewelddadige landsverdediging met alle kosten en risico's vandien. Afwijkende stemmen worden in het politieke debat weinig gehoord. ‘Liever rood dan dood’ is een te grove slogan om ermee in een fatsoenlijk gezelschap voor de dag te komen. Toch drukt hij een ruim verbreid gevoel uit en weegt hij op de verdedigingsbereidheid. Welke waarden hebben wij te verdedigen? Wie de vrijheid ziet als de mogelijkheid om 's zondags een autoritje te maken in het groen, heeft van een nederlaag weinig te vrezen. De zelfwaardering van onze Westerse wereld bepaalt haar verdedigingswil en met name de wil om zelfs geweld te gebruiken. De paradox is evenwel dat niet alleen een matte maar ook een heel intense zelfwaardering de bereidheid tot geweldpleging kan verminderen. Het geweld kan in tegenstrijd zijn met de waarden die je wenst te verdedigen. In dit geval hoort de plicht tot zelfverdediging verbonden te worden met de plicht tot kieskeurigheid in de middelen. Zo luidt uiteraard de stelling van de christelijke vredesbewegingen. Die menen trouwens dat een nederlaag in een conventionele oorlog op korte termijn weliswaar erg, maar op langere termijn niet helemaal rampzalig zal zijn. De gelovigen hebben in de loop van de geschiedenis al meer beproevingen doorstaan en, in natuurlijke of bovennatuurlijke zin, ‘overleefd’. Maar deze stelling oogst nogal wat tegenwind, zowel vanwege radicale haviken als vanwege radicale duiven. Gesteld dat men opteert voor zelfverdediging. Dan staan wij voor de tweede beslissing: zullen wij een eventuele aanvaller afschrikken met een nucleair of met een zuiver conventioneel arsenaal? Er gaan ook stemmen op ten gunste van een sociale, min of meer geweldloze verdediging. Maar deze doelstellingen blijven niet lang in het debat hangen. Hun nobele inspiratie wordt geprezen, maar hun doeltreffendheid betwijfeld. Het felste debat gaat tussen voor- en tegenstanders van een denuclearise- | |
[pagina 498]
| |
ring van onze zelfverdediging. Meer precies gaat het om de keuze tussen het vooruitzicht van een onwaarschijnlijke kernoorlog en het vooruitzicht van een minder onwaarschijnlijke conventionele oorlog. De haviken leggen de nadruk op de graad van waarschijnlijkheid en pleiten voor een nucleaire afschrikking. Zij stellen het voor alsof de nucleaire afschrikking sinds de Tweede Wereldoorlog de vrede, zij het dan een erg kille vrede, in Europa gehandhaafd heeft. Zelfs de brief van de Franse bisschoppen lijkt het hiermee eens te zijn. De Amerikaanse brief daarentegen stelt bij deze lezing van de geschiedenis vragen. Het is lang niet zeker dat de vrede in Europa te danken is aan de schrik voor een nucleair conflict. En bovendien hebben het Oostelijk en het Westelijk blok hun geschillen vaak elders uitgevochten, al dan niet via tussenpersonen. Bovendien blijkt zulke ‘vrede’ steeds minder vreedzaam te worden, aangezien de nucleaire afschrikking gevangen zit in de vicieuze spiraal van de bewapeningswedloop. Wie gevoelig is voor de evangelische waarden hoeft m.i. niet op dergelijke gissingen te steunen om een keuze te doen. Een conventionele oorlog zou inderdaad verschrikkelijk zijn. Het is even pijnlijk een naastbestaande te verliezen door een kogel als door een atoomgranaat. Maar een conventionele oorlog zou ten minste volkeren en generaties sparen die er nog minder om gevraagd hebben dan wij zelf. Onze solidariteit met andere mensen dwingt ons te kiezen voor een conventionele afschrikking, zelfs indien deze een oorlog iets minder onwaarschijnlijk zou maken. Principieel lijkt deze telling onaantastbaar. In feite vond zij tot nog toe verbazend weinig steun. Waarom? Ik vrees dat hier minder verheven beschouwingen meespelen. Een conventionele afschrikking is op het ogenblik duurder dan een nucleaire. Ze weegt ook psychologisch zwaarder op de bevolkingGa naar voetnoot4. Wellicht zou men op dit ogenblik het electoraat ertoe kunnen overhalen de nucleaire afschrikking te vervangen door een conventionele. Maar hoe zal de publieke opinie later reageren, wanneer jaar na jaar de rekeningen voor tanks en vliegtuigen binnenlopenGa naar voetnoot5, wanneer grote contingenten dienstplichtigen voor langere periodes opgeroepen worden? De desescalatie naar een niet nucleaire afschrikking zoals de brief van de Amerikaanse bisschoppen die verhoopt, is een veeleisende onderneming. | |
[pagina 499]
| |
Zonder een stevig gevormde publieke opinie kan zij niet lang volgehouden worden. Laten wij aannemen dat men op middellange termijn naar een conventionele verdediging én afschrikking wil overschakelen. Op korte termijn staan wij echter voor het feit dat de nucleaire afschrikking bestààt en slechts heel behoedzaam afgebroken kan worden. Het evenwicht in de afschrikking mag niet brutaal verstoord worden. Dit dwingt ons tot een derde beslissing: welke risico's mogen wij bij de denuclearisering van onze landsverdediging nemen? Ook dit heeft te maken met fundamentele beginselen. Veel hangt af van de bezwaren die men tegen een nucleaire afschrikking heeft. De stelling van de Amerikaanse brief is bekend. Afschrikking met kernwapens is op zichzelf al een kwaad, ook wanneer het feitelijke gebruik ervan heel onwaarschijnlijk is. Niet alleen het gebruik maar ook de dreiging met atoomwapens is ethisch niet te verantwoorden. Deze dreiging schept tussen de mensen een angst, een leugen en een argwaan die indruist tegen alles wat een gelovige van deze wereld verhoopt. De afbraak van het kernarsenaal mag evenwel over een tijdspanne gespreid worden om het evenwicht in de afschrikking niet al te zeer te verstoren. De denuclearisatie is een ethische opgave die aan strategische voorwaarden verbonden is. De haviken zijn minder ongeduldig. Zij zijn ook minder bereid het risico van eenzijdige stappen naar ontwapening te nemen. Vreemd genoeg weten ook zij soms ethische principes aan te voeren om hun standpunt te verrechtvaardigen. Voor het vooruitzicht van een eindeloze nucleaire afschrikking vinden zij troost in het denkbeeld dat hierin de mens zijn redelijkheid tegenover de dood en zijn verantwoordelijkheid tegenover het kwaad ten volle kan belevenGa naar voetnoot6. Zoals de trapezist zijn eigen existentie beleeft wanneer hij door de nok van een circustent zweeft. Maar het noodlot van de tragische held is geen christelijk ideaal. Er zijn betere manieren om onze verantwoordelijkheid tegenover het kwaad op ons te nemen. Als het daarop aankomt staat de absolute geweldloosheid dichter bij de evangelische inspiratie. Wel kunnen christenen het geweld verkiezen, omdat het in sommige situaties het enige gebaar kan zijn dat respect afdwingt. Maar nucleair geweld kan dat niet. Het heeft geen symboolwaardeGa naar voetnoot7. De brief van de Franse bisschoppen schijnt iets meer vergoelijkend over de nucleaire afschrikking te spreken dan die van de Amerikaanse. Het argu- | |
[pagina 500]
| |
ment luidt dat de nucleaire afschrikking in handen is van de politieke overheid en deze mag zich voor de landsverdediging meer geweld veroorloven dan de individuele burgers. Daarmee wordt wellicht bedoeld dat de overheid instaat voor de verdediging van onschuldige derden en niet alleen voor haar zelfverdediging. De Amerikaanse brief maakt dit onderscheid tussen publieke en privé moraal niet. Integendeel, hij hoopt een publieke opinie te vormen die op het gepaste ogenblik haar overheid ter verantwoording kan roepen. Alweer is het Amerikaanse standpunt meer overtuigend. De burger kan wel toelaten dat de overheid hem dwingt wetten na te leven die hij zelf gewild of geduld heeft. Hij kan toelaten dat de overheid de landsverdediging organiseert die hij wenst. Maar hij kan niet toelaten dat een overheid in zijn naam de vijand en de hele wereld met vernietiging bedreigt. Een nucleaire afschrikking waaraan men geen einde ziet komen, waaraan men geen einde meent te kunnen stellen, is moreel onverantwoord, niet alleen voor de burger maar ook voor de overheid. | |
Strategische informatieIn het vredesdebat bekommeren de duiven zich het meest om de verheldering van waarden en doelstellingen. In het ergste geval stellen zij zich aan als principeridders, in het beste als grondleggers van een nieuwe strategie. De haviken daarentegen ondersteunen hun voorstellen veeleer met meer en betere informatie. Dat wil niet zeggen dat zij geen verdedigbare principes zouden huldigen maar wel dat zij, om tactische redenen, de kaart van hun superieure kennis van zaken spelen. Een voorbeeld daarvan is de brochure Vrede in VrijheidGa naar voetnoot8. Men kan betreuren dat de duiven zich zelden bloot geven waar het hun dossierkennis betreft en dat de haviken zich zelden laten kennen op het stuk van hun principes. Zo kunnen zij nogal eens naast elkaar heen praten, tot grote perplexiteit van het publiek. Aan de debattechniek van de haviken kan men op de duur een zekere slagkracht niet ontzeggen. Zij treffen vele naïeve duiven in hun zwakkere plek. Zij zullen hen dwingen te erkennen dat de situatie ingewikkelder is dan we vermoeden. Maar niet alle duiven zijn even naïef. Onze vraag is of de voorstellen van de minder naïeve duiven, met name die van de Amerikaanse bisschoppen, door meer en nieuwe gegevens ontkracht worden. | |
[pagina 501]
| |
Preciezer nog: is uit het Europese debat gebleken dat hun voorstellen niet overal en altijd geldig zijn? Hoe robuust zijn die voorstellen wanneer men ze in de Europese situatie overplant? Om die vraag te kunnen beantwoorden, moeten wij eerst weten welke gegevens in het debat de doorslag geven. Van wezenlijk belang is de informatie over de onderhandelingspositie van het Oostelijk en het Westelijk bondgenootschap. Bij gebrek aan volledige zekerheid is men wel verplicht een imago van de tegenstander op te bouwen aan de hand van drie vragen. Hoe sterk is hij? Hoe kwaadaardig is hij? Hoe voorspelbaar is hij? Een soortgelijk imago zal men trouwens ook over zichzelf opbouwen. De haviken zullen stellen dat het Oostblok veel sterker is dan wij, dat men hun bedoelingen moet vrezen en zeker niet mag vertrouwen. De voorstellen van de duiven zouden slechts aannemelijk zijn voor wie zich op deze drie punten illusies maakt. Wat kunnen niet naïeve duiven hiertegen aanvoeren? De Amerikaanse bisschoppen koesteren geen vertederd beeld van de Russische tegenstander. Zij houden vol dat, zelfs in de hypothese van een sterke, boosaardige en onvoorspelbare tegenstander, een nucleaire verdediging op termijn af te keuren is. De morele kost daarvan voor het eigen volk, de economische kost voor de Derde Wereld, het gevaar voor de huidige en de toekomstige generaties is al te groot. Dat is ook het geval nu de strategie van de ‘flexible response’ die van de ‘massive retaliation’ vervangen heeftGa naar voetnoot9. Tot verbazing van velen werd deze ‘Amerikaanse’ stelling betwist door de Franse bisschoppen. In hun brief betogen zij dat Frankrijk in het spel van wederzijdse afschrikking als een zwakkere tegenover een sterkere, kwaadaardige en onbetrouwbare Sovjetunie staat. Frankrijk heeft dus voorlopig zijn volledig nucleair arsenaal nodig, want de nucleaire afschrikking is het wapen van de zwakkere. Zelfs het feit dat de (relatief) kleine omvang van het Franse nucleaire arsenaal hun strategen aangespoord heeft tot het kiezen van civiele doelwitten, kan de Franse bisschoppen niet van hun stuk brengen. Alleen het welslagen van onderhandelingen zou deze ‘logique de détresse’ kunnen wijzigen. Zelfs in het vooruitzicht van onderhandelingen | |
[pagina 502]
| |
kan Frankrijk zich niet de eenzijdige stappen veroorloven die de Amerikaanse bisschoppen voorstellen. De Amerikanen beschikken immers over overtollige afschrikkingsmiddelen, de Fransen niet. Wat zouden hun Amerikaanse of Europese collega's hierop kunnen antwoorden? Dat de Fransen toch maar moeten afzien van een afschrikking die zij zelf voorlopig nog noodzakelijk achten? Dat zij dan maar stoïcijns of gelaten de onvermijdelijke nederlaag moeten afwachten? Dit is een fundamentele vraag. ‘Machteloosheid of nucleaire afschrikking’, dat is een moreel dilemma dat alle kleinere naties bedreigt. Bestaat er een uitweg? Op deze vraag komen wij in de volgende paragraaf terug. Een ander gegeven werd door Mitterrand op tafel gegooid met de zin: ‘Vredesbewegingen zijn er in het Westen, raketten in het Oosten’. Op de lyrische overdrijving van deze bewering is nogal wat af te dingen. Maar aan de kern ervan kan niemand twijfelen. De Westelijke bondgenoten staan zwakker in de onderhandelingen omdat zij af te rekenen hebben met een wankelmoedige publieke opinie. Deze publieke opinie zou kunnen zwichten, eerst voor de spanning van de eigen nucleaire afschrikking, later voor de spanning van het vijandelijke overwicht. Zulke publieke opinie is kwetsbaar voor nucleaire chantage en zal zich op de duur tot allerlei toegevingen laten verleiden. Zo geërgerd zijn sommige haviken door deze toestand, dat zij de schuld ervan graag op infiltranten in de vredesbewegingen zouden werpen. De duiven zouden ongelijk hebben deze verdachtmaking minachtend van tafel te vegen. Zij moeten toegeven dat de Sovjets inderdaad speculeren op de wankelmoedigheid van de publieke opinie in het Westen en dat zij de opkomst van een soortgelijke publieke opinie in het Oosten tegengaan. Maar op één punt hebben zij alvast gelijk. Zij mogen sommige haviken het recht ontzeggen om de materies van nucleaire landsverdediging volledig aan het publieke forum te onttrekken. Een poging daartoe zou onhaalbaar en ondemocratisch zijn. De publieke opinie is nu eenmaal gesensibiliseerd voor deze problematiek en dat is haar goed democratisch recht. De oplossing begint bij een juiste evaluatie van de publieke opinie. Deze opinie vormt thans een hinder voor de Westerse onderhandelaars. Maar dat vloeit niet voort uit het feit dat er een publieke opinie bestaat, zelfs niet uit haar tamelijk pacifistische strekking. Het vloeit voort uit haar wankelmoedigheid, uit haar gevoeligheid voor bluf en dreiging. De publieke opinie omtrent deze problemen is vrij nieuw en nog niet echt gevormd. Dientengevolge is zij erg vatbaar voor nieuwe elementen in het debat. Wanneer zij stabieler geworden zal zijn, zal de tegenpartij minder geneigd zijn verdere ontwikkelingen af te wachten en oprechte onderhandelingen uit te stellen. | |
[pagina 503]
| |
Het komt erop aan de publieke opinie te vormen zodat zij voor haar onderhandelaars meer een steun dan een hinder is. Waar het om zulke levensbelangrijke materies gaat is een zekere pressie vanwege de publieke opinie principieel geoorloofd. Zij is ook praktisch noodzakelijk om de besluitvorming rond de defensieproblematiek vrij te houden van bureaucratische inertie en kortzichtige particuliere belangen. Niet alles wat de wapenindustrie aanbiedt of wat sommige militairen wensen, dient aangeschaft te worden. Zulke publieke opinie zal tevens, zoals gezegd, minder gevoelig zijn voor vijandelijke bluf en dreiging. Daarom behoort deze vorming tot de verantwoordelijkheid van zowel haviken als duiven. Van de kwaliteit van hun debat, van hun bereidheid om alle, ook onwelkome informatie door te laten, zal de vorming en de vastheid van de publieke opinie afhangen. Laten wij een voorbeeld geven. De haviken vermelden graag dat het Oostblok meer, en steeds meer, raketten voor de middellange afstand in Europa stationeert dan het Westen. Het liefst zouden zij elke aangroei in het Oosten beantwoorden met een evenredige aangroei in het Westen. Wat zullen de duiven hier tegenover stellen? Zullen zij deze feiten verduisteren? Neen, zij zullen ze erkennen. En zij zullen het publiek ervan overtuigen dat een niveau van minimale nucleaire afschrikking voldoende en al lang bereikt is. De nucleaire escalatie aan de overzijde kan daaraan niets veranderen en mag in de huidige omstandigheden als grove bluf beschouwd worden. Misschien, zo zou men kunnen opwerpen, kan het wel eens nuttig en verantwoord zijn om overtollige raketten op te stellen. Zo zou men de bluf met tegenbluf kunnen ontzenuwen. Deze overweging zou gebruikt kunnen worden om het opstellen van de Pershing II te rechtvaardigen. Van alle argumenten van de haviken is dit wellicht het meest overtuigende. Zulke tegenbluf kan zelfs een zet zijn om de tegenstander naar oprechte onderhandelingen te lokken. Maar dan moet men wel van de eerste gelegenheid gebruik maken om alvast deze overtollige tuigen weg te halenGa naar voetnoot10. Het is evenwel te vrezen dat die ‘gelegenheid’ zich nooit zal voordoen. Omdat het weghalen van deze raketten neerkomt op het opgeven van een troefkaart in de onderhandelingen. Of omdat het de schijn zou wekken van een toegeving aan intimidatie. De bewapeningswedloop maakt bloedige ernst van wat aanvankelijk slechts bluf was. | |
[pagina 504]
| |
Strategische verbeeldingskrachtEen derde element in de opbouw van een beleidsvoorstel is het overzien van een zo groot mogelijk aantal beleidslijnen. Naarmate men meer mogelijke beleidslijnen kan ontwaren, verhoogt de kans dat daaruit een voorstel gekozen kan worden dat principieel aanvaard is. Of een voorstel tot stand komt na het overlopen van veel of van weinig mogelijkheden, is vooral een kwestie van intellectuele verbeeldingskracht. Het is dus mogelijk dat beleidsvormers dezelfde doelstellingen en dezelfde informatie aanwenden en toch tot verschillende voorstellen komen, alleen maar omdat hun analytisch vermogen verschilt. Jammer genoeg pleegt de partijdigheid in het debat vaak tot grote blinde vlekken in de verbeeldingskracht te leiden. Het is te vrezen dat sommige duiven gewoon weigeren alle gevolgen van hun voorstellen te overwegen uit vrees hun principes bedreigd te zien. En dat sommige haviken zich schrap zetten achter de huldiging van het ‘oog om oog’ omdat ze niet de indruk willen wekken dat ze geïntimideerd worden door de vijand of door de vredesbewegingen. Een zo groot mogelijk aantal beleidslijnen moeten in ogenschouw genomen worden, zeggen we. Doen de Franse bisschoppen dat? Zij redeneren vanuit de situatie waarin een zwakkere natie (Frankrijk) een sterkere (de Sovjetunie) moet kunnen afschrikken. Om de agressiviteit van de sterkere in toom te houden en een oorlog te voorkomen is het de Franse overheid voorlopig geoorloofd haar gebrekkige conventionele afschrikking onverminderd aan te vullen met een nucleaire. Een ander alternatief lijkt er niet te zijn. Maar hier schiet de verbeeldingskracht van de Franse bisschoppen te kortGa naar voetnoot11. Dezelfde argumenten om een kernmacht op te bouwen kunnen namelijk niet alleen door Frankrijk maar ook door alle andere kleinere naties gebruikt worden. Elke kleinere natie kan zich weleens bedreigd achten door een grotere. Thailand kan zich bedreigd voelen door Vietnam, Vietnam door China, China door de USSR (of is het omgekeerd?). Het risico dat kleine landen zodoende hun ‘vijanden’ maar ook anderen ten bate van hun veiligheid opleggen, is schrikwekkend. Zo zullen kernwapens zich als een kanker over de hele wereld verspreiden en zal het gebruik ervan steeds waarschijnlijker worden. Beschikken kleinere naties dan werkelijk over geen andere mogelijkheid? Die andere mogelijkheid bestaat. Zij is steeds één van de drijvende krach- | |
[pagina 505]
| |
ten van de geschiedenis geweest. De zwakkere kan een bondgenootschap sluiten met een even zwakke lotgenoot of met een sterkere beschermheer. Zo zijn moderne staten als Zwitserland en Duitsland gegroeid. Het lijkt mij een vreemde vergetelheid van de Franse brief dat hij de NAVO niet in dit perspectief gezien heeft. De NAVO, of een ander Westers bondgenootschap, is niet in de eerste plaats een organisatie die de lidstaten tot kernbewapening aanzet. Zij is veeleer een organisatie die veel lidstaten in staat stelt hun atoombewapening te beperken. Zij is ook een organisatie die het mogelijk maakt gezamenlijk met de tegenstander over wederzijdse ontwapening te onderhandelen. In feite is Frankrijk slechts een half lid van de NAVO. Ten tijde van De Gaulle werd de distantiëring van de NAVO ingegeven door de wil om een eigen kernmacht op te bouwen. Deze nationalistische reflex heeft thans verstrekkende gevolgen. Hij belet vele Fransen, en zelfs hun bisschoppen, in te zien dat een strategie van nucleaire desescalatie mogelijk is wanneer hun afschrikkingsbeleid in het Westers bondgenootschap geïntegreerd wordtGa naar voetnoot12. Indien de NAVO niet bestond, zou men haar nu moeten uitvinden. Het huidige beleid van de NAVO kan betwist worden maar de organisatie zelf is onmisbaarGa naar voetnoot13. Het verlies aan nationale souvereiniteit kan niet opwegen tegen de kans op een meer doeltreffend vredesbeleid. Het dilemma van de Franse bisschoppen illustreert welke behoefte er bestaat aan strategische verbeeldingskracht ten dienste van de vrede. Het huidige debat heeft ten minste reeds opgeleverd dat deze verbeeldingskracht fel gestimuleerd werd. Hoe deze zich ook over details van bewapening en tactiek kan buigen, moge blijken uit de achttien voorstellen van Robert MacNamara in Newsweek van 5 december ll. Ze passen allemaal in de strategie die door de Amerikaanse bisschoppen wordt voorgesteld. Hij spoort aan tot een conventionalisering van het defensiebeleid (die trouwens al begonnen is). Hij raadt aan, het beroep op nucleaire wapens trager en minder massief te maken. Hij stelt voor destabiliserende vernieuwingen in het nucleair arsenaal te vermijden. Dit zijn allemaal vertrouwenwekkende maatregelen ten dienste van vruchtbare onderhandelingen. Ze komen van een man die principes en informatie paart aan verbeeldingskracht. | |
[pagina 506]
| |
BesluitVooralsnog heeft het debat over de vrede bij ons de vereiste kwaliteit niet bereikt. Het publiek blijkt weliswaar gevoelig te zijn geworden voor sommige principes, maar minder voor andere en veel minder voor de feitelijke gegevenheden van het probleem. Zullen zij dan meer indringend leren argumenteren dank zij het voorbeeld van hun politieke vertegenwoordigers? Helaas, het debat onder politici blijkt niet altijd vollediger te zijn. Veelal putten zij uit de beschikbare principes en gegevens alleen wat hun traditionele stellingen kan ondersteunen. Aanvankelijk konden gelovigen trots zijn dat de brief van de Amerikaanse bisschoppen zo weinig intellectuele tegenhangers vond. Thans wordt dit eerder een reden tot ongerustheid. Trouwens, niet alleen de haviken blijven nogal eens onmondig. Ook de duiven zoeken naar een intellectuele tweede adem. Het debat blijkt immers na het eerste enthousiasme stilaan erg ondoorzichtig te worden. En daaruit volgt ontmoediging. Een mislukking van dit debat kunnen wij ons echter niet veroorloven. De zaak waarom het gaat is al te belangrijk. Wij moeten kiezen met wakker geweten en klaar bewustzijn. Dat verhoogt de kans om een juiste beslissing te nemen. Dat zal tevens getuigen van de morele en intellectuele weerbaarheid van het Westen. Immers, de eigenlijke, de voortdurende strijd tussen Oost en West wordt op het ideologische niveau uitgevochten. De marxistisch-leninistische ideologie verhoopt en verwacht dat het Westen ten gevolge van zijn ‘morele decadentie’ op de duur vanzelf in elkaar zal storten. Het Westen meent daarentegen dat het voldoende veerkracht kan opbrengen om alle beslissende uitdagingen te beantwoorden. Hier heeft het dan de kans om dit te bewijzen, voor zichzelf en voor de rest van de wereld. |
|