| |
| |
| |
Streven
maart 1984
| |
| |
| |
Praten over lijden
Een gesprek met T.J. van Bavel o.s.a.
Hilde De Rijck en Ria Dhaeze
Over lijden kun je theoretische praten. Je kunt er filosofische of theologische boeken en artikelen over schrijven. Maar je kunt er ook vanuit een persoonlijke ervaring en de reflectie daarop over praten. De augustijn T.J. van Bavel, groot Augustinuskenner en hoogleraar in de christologie en Latijnse patrologie aan de Katholieke Universiteit van Leuven, heeft tien jaar geleden o.m. een groot artikel geschreven over De lijdende God (in Tijdschrift voor Theologie, 2, 1974), waarin hij met andere theologen die over lijden hebben geschreven (o.m. Jürgen Moltmann, Der gekreuzigte Gott, en Dorothee Sölle, Leiden) in discussie trad. Enkele tijd geleden werd hij ziek en was de dood nabij. Twee van zijn leerlingen (in de godsdienstwetenschappen) mochten met hem over die ervaring praten. Zij gebruikten dit gesprek in hun proefschrift, Sporen naar een vernieuwde lijdensbenadering. Antropologisch-theologische studie naar de pastoraal toe, Leuven, 1983. Zo'n gesprek is iets anders dan een theologisch traktaat. We vonden het de moeite waard, het hier, lichtelijk herwerkt, weer te geven.
Redactie
Waaraan denkt u spontaan als u het woord ‘lijden’ hoort? Wat betekent lijden voor u?
Ik denk spontaan aan pijn, pijn in de banale en heel brede betekenis van het woord. Iets onaangenaams, iets wat je tegenstaat. Alles wat je onaangenaam vindt, kun je tot op zekere hoogte lijden noemen. Een hard woord bijvoorbeeld, je lijdt eronder. Slecht eten. Alle dagen zijn er dingen die je tegenstaan, die je pijn doen. Maar meestal blijft dat psychisch. Fysiek wordt het in grote ziekten, een ziekte die je vlak bij de dood brengt. Wat ik verleden jaar ervaren heb, was lichamelijk. Lichamelijke pijn had ik vroeger ook al wel ervaren, maar niet zo erg veel.
| |
| |
Was er een zin aan te geven?
Het is pure negativiteit, niets anders dan negativiteit. Je kunt er wel iets mee doén, ik kan lijden op me nemen, ik kan lijden uit liefde zoals we zeggen, ik kan er iets positiefs van màken. Maar in zichzelf blijft het negatief. Nee, ik zie niet in dat lijden in zichzelf zinvol zou kunnen zijn. Lijden is wezenlijk zinloos. Voor mezelf was het zo dat ik een bepaald beeld had van wat lijden is, een beeld dat ik me in de loop van de tijd gevormd had. Ik stond tamelijk onverschillig tegenover lijden. Lijden is niet iets buitengewoons, het is inherent aan het menselijk leven. Ziekte is inherent aan het menszijn, inherent aan de afbraak van je gestel. Hoe je het ook draait of keert, er zit sleet en afbraak op en dat kan zich uiten in een zware ziekte. Het is de gewone gang van zaken. Er is niemand die dat veroorzaakt, geen mens, ook God niet. Het is iets natuurlijks en zo moet je het dan ook opvatten. Wat heb ik dan gedaan? In zichzelf kon ik er geen zin aan geven. Ik heb het gedragen, zo stoïsch mogelijk. Dat heeft positieve kanten. Ik heb bijvoorbeeld tamelijk goed de pijn kunnen verdragen, ik denk dat dat ook kwam door die onverschillige houding... door het aan niemand toe te schrijven, ook niet aan God. Het is iets natuurlijks en je moet het op een natuurlijke wijze verwerken. Maar er zijn dingen die dat komen doorkruisen: de belangstelling van mensen... Je komt op een heel andere manier tegenover mensen te staan. Je gaat helemaal anders tegen je eigen leven en dood aankijken. Je verwacht zelfs dat je doodgaat. Je hebt er, op dat moment, een zekere ervaring van. Zeker de eerste dagen... dat is een echte doodservaring: je weet nergens van, met flarden kom je af en toe tot bewustzijn, en dan weet je weer niets meer. Achteraf is dat een heel donker gat. Het is een stuk van je leven dat je mist. Waar je jezelf beschouwt als ‘ik ben dood geweest’, een aantal uren, een aantal dagen. Een dag of drie was alles afgesneden. Ik wist niet
wat er aan de hand was. Je voelt je totaal machteloos. Je voelt heel duidelijk dat het lijden iets is waar je zelf niet de baas over bent. Je bent niet de baas over je gezondheid, over je herstel. Je bent helemaal afhankelijk. Dat weet je heel goed.
Het beeld dat mensen zich van lijden vormen, wordt soms erg gehavend als ze echt met lijden geconfronteerd worden.
Dat was voor mij niet zo. Ik heb uit mijn beeld juist de moed kunnen putten om het lijden te dragen zoals ik dacht dat het hoorde. Er waren
| |
| |
mensen die me zeiden: ‘We gaan hard voor je bidden...’. Dat bidden is goed, daar zit iets in. Maar niet in de betekenis van: we gaan dat lijden hier eens even wegnemen. Wel bidden voor elkaar als teken van belangstelling en meeleven, of als een zelfbewustwording: dit kan mij ook overkomen en dan moet ik ook een houding aannemen. In die zin vind ik bidden wel belangrijk, maar niet in de zin dat je het lijden daarmee wegneemt of verlicht.
Waar had u dat beeld van het lijden vandaan?
Dat is natuurlijk dé vraag. Ja, waar heb ik dat beeld gehaald? Uit vele ervaringen van verbitterde mensen. Ik heb gezien hoe veel mensen het geloof de rug toegekeerd hebben, omdat zij het lijden aan God toeschreven. Meestal spreken wij - en ook de boeken - over het lijden dat mensen elkaar aandoen. Dat is niet het meest absurde lijden. Daar kun je een oorzaak voor aanwijzen. De zonde van mensen. Maar dat is niet het enige lijden. Dat is de helft van het lijden. De andere helft is ziekte, onverwachte dood, ongelukken... En dan gaan de mensen allemaal zoeken waaraan ze dat moeten toeschrijven. Heel dikwijls hebben ze van vroeger een primitieve godsopvatting: alles komt van God. God heeft alles in handen. God heeft alles geschapen en het moment waarop we doodgaan is in Gods handen. Het leven is in zijn handen. Ziekte is in zijn handen. Ook ongelukken zijn in zijn handen. En wat krijg je dan? Mensen die iets ergs tegenkomen waarvan ze niet direct een mens de schuld kunnen geven, schrijven dat allemaal aan God toe. Van zo'n God moeten ze dan niet meer weten. Ik heb eens nagegaan hoeveel getuigenissen van beroemde schrijvers en schrijfsters, van filmsterren er niet zijn die zeggen: ‘Ik geloof niet meer, want als het zo'n God is, dan is dat een beul. Een God die zo de mensengeschiedenis in zijn handen heeft, is een beul!’ Dan denken we natuurlijk onmiddellijk aan Auschwitz. Maar Auschwitz is lijden dat mensen elkaar aangedaan hebben. Of kinderen verongelukken zonder dat een mens er iets aan kan doen en 's anderendaags staat er in de krant: ‘Waar was God vannacht?’ Alsof God op congé was en dat ongeluk maar liet gebeuren. God wordt een marionettenspeler die alle touwtjes in handen heeft en het spel kan beginnen: ‘Hier, laat die twee auto's maar op elkaar botsen; daar, laat die vrouw maar ziek worden, geef die man maar een hartinfarct’. Zo'n voorstelling van God heeft me de schrik op het lijf gejaagd. Door zo'n
godsbeeld verliezen zoveel mensen hun geloof. Ik heb bij mezelf gezegd: ‘Dat zal mij nooit overkomen. Met dàt godsbeeld wil
| |
| |
ik niet leven. Ik zal een ander godsbeeld hebben, zelfs als dat moet gaan ten koste van een dualistische opvatting over lijden en kwaad’. Als je zegt dat God alles in handen heeft: dood, lijden, ziekte, natuurrampen - ook hiervoor kun je mensen niet verantwoordelijk stellen - dan is dat een monistische opvatting. Maar ik geloof niet in een God die verantwoordelijk is voor goed en kwaad, zelfs niet voor het lijden. Wij zeggen dan wel: ‘God veroorzaakt het lijden niet, hij laat het alleen maar toe’. Maar wat is het verschil? Als een kind zich aan vuur verbrandt, zeggen wij dan: ‘De moeder heeft het niet gewild, ze heeft het alleen maar toegelaten’? Daar geloof ik niet in. Voor mij komt het hierop neer: ik weet niet waar het lijden vandaan komt. Ik zie het lijden als iets dat niet God is, als iets dat tegen God is. Waar ook hij geen macht over heeft, waartegen ook hij vecht, samen met ons. Het is iets dat buiten God is, waartegenover hij machteloos staat. Ik geloof niet in Gods almacht als je daaronder verstaat dat hij alles kan en alles mag doen. Hij heeft ons lichamelijk geschapen, en in dat lichaam ligt het eindige al vanzelf besloten. Het raakt stuk, dat is er van nature ingebouwd, het is inherent aan het menselijk bestaan. En als er zich iets in voordoet, noem ik dat: ‘Wat God niet is’. Hij zou het misschien wel anders willen, maar hij kan niet. Gods almacht ga ik daar niet zoeken. God is niet almachtig in de zin van ‘Hij kan alle kwaad wegvegen en opheffen’. God is almachtig in de liefde. Als God liefde is, kan ik misschien ook aan Auschwitz nog een betekenis geven. Anders is het voor mij puur absurditeit. God strijdt tegen het lijden en tegen het kwaad, tegen de zonde. Het is duidelijk dat Auschwitz veroorzaakt is door zonde. Ik wil het nog eens beklemtonen. Er zijn twee soorten van lijden, die je goed uit elkaar moet houden. Boeken spreken meestal over lijden dat mensen elkaar aandoen.
Maar er is nog zoveel ander lijden. En ik zou niet graag in de plaats zijn van de christenen die het lijden, in het algemeen, aan God toeschrijven. En nog zoveel mensen zitten met dat trieste godsbeeld.
Soms lees je dat iemand zegt: ik draag mijn lijden op aan Christus.
Lijden opdragen aan Christus... er is een heel goede manier om dat te doen: risico lopen uit liefde voor anderen. Romero is daar een sprekend voorbeeld van. Hij wist praktisch zeker dat ze hem zouden vermoorden. Dat was lijden tot het uiterste. Liefde tot het uiterste. Dan kun je zeggen: ‘Je lijden aan God opdragen’. Of juister: niet het lijden zelf, maar de liefde wordt aan God opgedragen. Doodgeschoten worden is niet ‘God
| |
| |
eren’ of ‘God dienen’. Dat is een belediging van God. Hij wil dat niet. In die zin ben ik het helemaal niet eens met J. Moltmann in zijn boek over De gekruisigde God. Moltmann stelt God voor als een beul, die zijn zoon opoffert voor de mensheid. De Vader zou met Jezus gedaan hebben wat Abraham niet met zijn zoon Isaak hoefde te doen. Met zo'n God doe ik niet mee. Een God-slachter, daar wil ik niet bij horen. Moltmann is veel beter in zijn boekje Waarom ik christen ben, waarin hij vertelt hoe hij als militair in het concentratiekamp God ontdekt. Dat is tenminste een menselijk geloof.
Maar Moltmann schrijft ook dat bij het sterven van de zoon ook de Vader sterft.
Ja, dat wel, com-passio, mede-lijden, daar ben ik het wel mee eens. Maar God als oorzaak van het lijden, neen. Als je het ziet vanuit Jezus, kun je spreken van apostolisch lijden. Jezus wist ook dat het zo zou aflopen als hij zich zo opstelde. Hij wist dat hij eraan zou gaan. Hij heeft het toch gedaan... uit liefde. Liefde die lijden met zich brengt. Toen ik ziek was, kón ik niet zeggen: ‘Ik ga nu mijn lijden opdragen’, want voor wie moest ik het opdragen? Ik kon wel zeggen: ‘Ik wil het zo goed mogelijk dragen en als u er iets mee kunt doen, God, doe het dan’. Dat wil echter niet zeggen dat God er werkelijk iets mee kán doen.
Hoe reageert u dan als mensen met die slogans voor de dag komen?
Als ze ermee geholpen zijn, mij goed. Als mensen zo persoonlijk tegen me spreken, dan ga ik daar niet tegen in. Waarom zou ik? Als mensen daarvan overtuigd zijn en het helpt hen en er zit verder geen gevaar in... Maar het kan gebeuren dat hun hele geloof hierdoor op het spel komt te staan. Dan zeg ik nee. Dan mag het zo niet verder, dan moet het anders.
Is het niet normaal dat mensen bij een eerste confrontatie met het lijden soms in opstand komen?
Ja: ‘Waar is God nu?’, dat is de revolte, een revolte waar ze misschien nooit meer overheen komen. We moeten de mensen aan een ander godsbeeld helpen, ze moeten niet denken dat alles van God afhangt. Dat
| |
| |
mogen we de mensen in geen geval leren. Al weten wij het antwoord niet, het is beter te zeggen: ‘Ik weet het niet’, dan wat anders te beweren. En daar ben ik heel streng in, juist omdat ik zoveel mensen daardoor hun geloof heb zien verliezen. Ik heb toch zelf vaak genoeg meegemaakt dat mensen bij een sterfgeval bijvoorbeeld tegen God in opstand komen. Ongelooflijk. Is het God die mensen doodt? Hoe zit dat dan?
Maar zijn er ook geen mensen die zich aan zo'n godsbeeld kunnen optrekken? Moeten we geen plaats laten voor een straffende God?
In een straffende God geloof ik niet. Ik bedoel, met zo'n beeld hou je het geen heel leven uit. Je komt er niet uit zonder kleerscheuren. Ik heb het ook in het ziekenhuis gezien: mensen die de hele dag huilden en klaagden: ‘Waarom ik?’. Door altijd maar aan jezelf te denken genees je niet! Je ziét er de mensen door achteruitgaan. Ze raken er niet meer uit. Je kunt proberen ze tot rust te brengen. Meestal slaag je er niet eens meer in met hen te praten.
Komt het niet voor dat mensen van godsbeeld veranderen?
Ja, dat gebeurt. Maar dan blijft er vaak nog iets in hun achterhoofd zitten waarvan ze niet overtuigd zijn. Ze blijven in opstand tegen iets concreets. De idee blijft hangen dat God, de duivel of een kwade macht hun dit aandoet. Ze zien het niet als een natuurproces. Toen ik dat artikel over de lijdende God geschreven had, heb ik daar slechts één reactie op gekregen, maar die heeft me ontzettend veel deugd gedaan. Een man die méér dan tweeëntwintig jaar te bed lag telefoneerde me en zei: ‘Ik heb uw artikel gelezen en ik voel me er een ander mens door. Ik voel me bevrijd’. Na al wat ik geschreven heb, heeft deze reactie me het meeste plezier gedaan.
Wat wilt u pastorale begeleiders aanraden? Hoe moeten zij zieken benaderen?
Ze moeten gewoon daar zijn, ze moeten niet te veel zeggen. Ik heb het zelf meegemaakt, een bezoekje doet wel altijd deugd, maar het mag niet te lang duren. Je mag niet te lang blijven plakken, vooral niet als iemand veel pijn heeft. Je mag er zijn, in een hoekje van de kamer, zonder veel te
| |
| |
zeggen, er vooral zijn. Mij werd gevraagd of ik het belangrijk vond dat naasten aanwezig zouden zijn als ik uit het coma kwam op de dienst van de intensieve verzorging. Is het belangrijk dat ze twee minuten komen kijken? Ja, het is enorm belangrijk! Het is voor het eerst dat je je terug opgenomen weet in het leven. Er zijn mensen die wat om je geven, die staan daar in feite op je te wachten. Anders hebben ze daar niets te doen. Ze hebben niets anders te verwachten. Je kunt niets zeggen, je kijkt maar heel even en valt dan terug in een hele diepe kuil, maar je hebt ze gezien. Ik kan het me nog altijd herinneren. Ik zie ze nog staan. Ik heb gezien wie er was. En ik zag dat ze niets konden zeggen, dat zag ik. Ja, het is enorm belangrijk. Die aanwezigheid stimuleert om te genezen. Wie aan pastoraal doet moet aanwezig zijn! Dat is het belangrijkste wat hij of zij kan doen: er zijn. Verkeerde meningen kunnen daar niet worden rechtgezet. Dat moet daarbuiten gebeuren, in de catechese.
Ligt dat bij psychisch lijden niet anders?
Psychisch lijden kan vakkundige hulp nodig hebben. Zelf kun je deze mensen alleen laten uitpraten, dat is dikwijls al genoeg. Dat vraagt wel tijd. Ook in psychisch lijden zijn er zoveel soorten te onderscheiden: mensen die in hun eigen psyche lijden, mensen die leed aangedaan wordt door anderen, vereenzaamden bijvoorbeeld. Je kunt ze alleen vriendschap geven en luisteren... luisteren. Veel meer kun je niet.
Niet alleen luisteren, maar ook mee lijden, wordt wel eens gezegd.
Ja, ik weet dat mensen soms letterlijk mee wenen als anderen wenen. Maar zelf heb ik daar niet zo'n behoefte aan. Ik vind het goed als iemand zichzelf is en zichzelf mag blijven. Als mensen bij me op bezoek kwamen, verwachtte ik niet dat ze zouden huilen, liever niet. Het was al erg genoeg dat ikzelf pijn had. Wat wel van groot belang was, was een helpend handje: een kussen rechtzetten, iets aanreiken om te verfrissen... en niet veel zeggen. Met kerstnacht kreeg ik mijn eerste bloemen. Dat mocht daar wel niet, op de dienst van de intensieve verzorging, maar het was als het ware mijn eerste hernieuwd contact met het land van de levenden.
Kunt u iets vertellen over uw ziekenhuiservaring in het algemeen, de contacten met andere patiënten, met verplegend personeel?
De zwaarste periode was die in de intensive care. Ik dacht dat ik gek
| |
| |
werd. Normaal lig je daar twee dagen, ik heb er zes volle dagen gelegen. Dit wil zeggen dat ik drie keer de patiëntenwisseling heb meegemaakt. Dat is psychisch enorm! De eerste dag hoor je al die mensen kreunen. Ze liggen in coma. Zolang je zelf erg ziek bent raakt dat gekreun je niet. Maar dan beginnen ze allemaal hun levensverhaal te vertellen: wie ze zijn, waar ze wonen, welk beroep ze hebben, hoe ze ziek zijn geworden. Dat heb ik drie keer meegemaakt. Het maakte me zo moe, dat ik smeekte om daar weg te mogen. Het was psychisch niet te dragen. Of iets anders: de gesprekken van het verplegend personeel die je hoort. Ze denken dat je daar toch maar voor appelmoes ligt, maar je hoort wel degelijk wat ze zeggen.
Daarna heb ik wel contact gehad met andere patiënten, vooral op de gang. Vaak verschrikkelijke verhalen gehoord over gebroken naalden, mislukte onderzoekingen en zelf meegemaakt dat zo'n verhalen verteld werden aan patiënten die nog geopereerd moesten worden. Binnenkomende patiënten moeten de indruk krijgen dat alles ‘normaal’ is, vind ik. Het kan beangstigend zijn, maar het is ‘normaal’. Dat patiënten aan elkaar vertellen hoe hun operatie verlopen is, tot daar aan toe, maar er zijn er die alleen maar zelfmedelijden zoeken, zelfbeklag.
Contacten met het verplegend personeel, dat is iets helemaal anders. Je hebt direct door of ze hun werk doen met hart en ziel of gewoon als kostwinning, als beroep. Dat heb je in één nacht bekeken. Part-time werkers hebben soms meer aandacht voor de patiënten dan full-time werkers. Over je situatie, hoe je ervoor staat, vertelt het personeel niet veel, ook niet als je er uitdrukkelijk om vraagt. Ze blijven op afstand. Een zekere distantie, een zekere onverschilligheid zelfs hebben ze nodig, anders houden ze het niet uit. Ik ben ook een tijdje ambulant-patiënt geweest: overdag naar huis en 's nachts in de kliniek, of driemaal per dag naar het ziekenhuis en later met langere tussentijden. Dan verandert de verhouding tussen patiënt en verplegend personeel totaal. Of beeld ik me dat maar in? Na de situatie van totale machteloosheid, van het totaal op anderen aangewezen zijn, krijg je dan weer het gevoel van een gelijke verhouding.
Moet je patiënten altijd vertellen hoe ze ervoor staan? En wat als ze weer met de vraag komen: waarom ik?
Je kunt het hun niet altijd vertellen. Behandelingen zijn soms zo delicaat, er kan altijd iets mislopen. En ze zijn er niet altijd tegen opgewassen. Soms moeten ze dom gehouden worden. Maar als het kan, als je het weet hoe het aan te pakken en ze zijn ertegen opgewassen, ja. Maar de vraag
| |
| |
‘waarom ik?’, ik geloof dat mensen daar niet aan toe mogen geven, ze blijven daar vaak in vastzitten. Het hangt samen met dat verkeerde godsbeeld. Het is niet gemakkelijk, vind ik, mensen anders over God te laten denken. Velen zeggen dat het verkeerd is, ze wijzen het af. Ze klampen zich vast aan het beeld van een God die alles in handen heeft. Het is moeilijk om deze mensen van opvatting te doen veranderen. Ikzelf ben een gematigd dualist: het kwaad staat tegenover God. God staat er zelf machteloos tegenover. Met elk ander antwoord waarin je lijden en God op elkaar betrekt, loop je vast. Het Oude Testament is getekend door het straffend godsbeeld. Die straffende God kan ik mij wel voorstellen als een stadium waar de mens doorheen moet om tot een zuiverder godsbeeld te komen. Er is maar één beeld van God: God is liefde. Al je daar niet van uitgaat, zit je ernaast. Voor mij is dat het enige goede godsbeeld. Daarmee weet ik waar ik aan toe ben. Tegen lijden dat mensen elkaar aandoen, sociaal-structureel lijden, onrecht, honger, lijden dat je kan opheffen, moet je je met alle macht verzetten. Ik ga ervan uit: lijden is altijd pure negativiteit, het moet altijd bevochten worden, of het zich nu concretiseert in honger of ziekte. Waar je er ook maar iets tegen kunt doen, moet je al je krachten mobiliseren om het op te heffen. Waar dat niet gaat, kun je alleen nog zeggen: het moet verdragen worden, lijden is in zichzelf zinloos. Je kunt er wel een zin aan geven. Maar vaak zal je daar zelfs niet in slagen.
Moet alle lijden christelijk geduid worden?
Neen. Want wat is christelijk? Wat is specifiek christelijk? Elke mens die goed wil zijn, zal lijden. Ook niet-christenen. Augustinus zegt ergens: ‘Als iemand zegt dat hij nog niet geleden heeft, is hij nog geen christen’. Maar ieder mens kan vanuit zijn inspiratie, gelovig of ongelovig, het lijden op zich nemen dat soms onvermijdelijk uit zijn liefde voor anderen volgt. Een Romero is vanuit zijn christelijke inspiratie in de bres gesprongen voor mensen en onvermijdelijk hoorde er lijden bij. Waar het om gaat is de liefde die erachter zit.
|
|