Streven. Vlaamse editie. Jaargang 51
(1983-1984)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 456]
| |
Philippe Sollers: de ijdelheid van een Franse intellectueel
| |
[pagina 457]
| |
dorpsgemeenschap van misschien 200 man, met zijn talloze kliekjes, ruzietjes, disputen en feesten rond het handjevol ‘patroons’, waaromheen de mindere goden zich verzamelen. Een accumulatie van functies ligt ten grondslag aan de geslotenheid en exclusiviteit van deze gemeenschap. Iemand die een leerstoel aan de universiteit bekleedt zal het niet moeilijk vallen zich een functie te verwerven in de redactieraad van een uitgeverij, een kolom in een krant of weekblad, een radioprogramma, een belangrijke stem in de TV.... ‘Elke intellectueel met enige ambitie is een verzamelaar van macht, een cumulard’, zeggen Hamon en Rotman. ‘Hoe vaker en van hoeveel meer kanten er een beroep op hem wordt gedaan, des te hoger is hij op de intellectuele ladder gestegen’ (24). Maar ook al vormen die 200 één grote familie, toch hebben ze niet allemaal evenveel gewicht; misschien 30 onder hen hebben zoveel functies en macht weten te vergaren dat het succes of de mislukking van nieuwe ideeën en intellectuele modes geheel van hen afhankelijk is. Tot die crème de la crème behoren de academische ‘mandarijnen’ van de Ecole des Hautes Etudes, de faculteiten van politieke wetenschappen (sciences-po) en bovenal het Collège de France; de leidinggevende redacteuren van de grootste uitgevershuizen en de mensen die het gezicht van de media bepalen. Een positieve recensie van Poirot-Delpech in Le Monde, een vriendelijke behandeling in het TV-programma Apostrophes of een welwillend woord van de Nouvel Observateur is voldoende om het succes van een nieuw boek te verzekeren. ‘Een recensie in Le Monde is zoiets als een geboortebewijs. De recensie in de Nouvel Obs is daarna te vergelijken met de plechtige communie’ (100). Bovendien bestaat er tussen die drie werelden een heel net van relaties en verbanden; de communicatie verloopt snel en zonder problemen, want vele van de cumulards hebben in alle drie een vinger in de pap. Zo is Alain Bosquet niet alleen criticus bij Le Monde, maar hij redigeert ook een poëzie-reeks bij de uitgeverij Belfond en is daarnaast nog adviseur bij Grasset en La Table Ronde; de historicus Jacques Julliard verdeelt zijn tijd tussen de Ecole des Hautes Etudes, de Nouvel Observateur en de uitgeverij Le Seuil; en zo zouden we, met Hamon en Rotman, nog wel een tijdje door kunnen gaan. Maar daarnaast is er ook nog sprake van een ander net van relaties en betrokkenheid, waardoor het eerste nog versterkt wordt. De meeste van deze intellectuelen hebben dezelfde lycea bezocht en daarna gestudeerd aan het summum van het Franse hogere onderwijs: de Ecole Normale Supérieure. Tussen de ‘ulmards’ (afgeleid van de Rue d'Ulm, waar de Ecole Normale gevestigd is) en de anderen ligt dan ook een scherpe scheidslijn en de gemeenschappelijke studieherinneringen en | |
[pagina 458]
| |
oude kameraadschap maakt de relaties binnen de eerste groep nog sterker dan ze anders al waren. Dat is het beeld van de Parijse intelligentsia, gezien door sociologische ogen, maar de intellectuelen zelf lijken niet erg gelukkig met die schildering en schilderen zichzelf liever op een heel andere manier af. Want ook al zijn de ingrediënten grotendeels gelijk, toch stijgt er uit Sollers' sterk autobiografisch getinte roman Femmes een heel andere lucht op dan het onverholen sarcasme waarmee Hamon en Rotman op hun wandeling zijn figuur portretteren: gezeten naast Bernard-Henri Lévy ‘gaat Philippe Sollers geheel op in de contemplatie van zijn eigen foto, op de omslag van Tel Quel’ (20). Nee, de ‘hommes d'esprit’ willen ons ervan overtuigen dat de wereld der ideeën niet terug te voeren is op macht en geld, dat hetgeen zij representeren daar verre bovenuit gaat en oneindig veel waardevoller is. Vandaar dat Les intellocrates onder de culturele elite een weinig enthousiaste ontvangst ten deel viel. Ook Sollers laat er zich in Femmes wat mopperend over uit: ‘Er wordt op dit moment in Parijs veel gesproken over een boek dat de sluiers van de wereld van het boek, van de media, wegtrekt... Argent et libido heet het... met twee guitig gekozen auteursnamen op de omslag: Mamon en Rutman... je leest er alles in over de verwoede strijd om de publiciteit... zes seconden op de TV., geweldig... Wie met wie ontbijt... wie wie neukt... de onderlinge controle... schandalen rond literaire prijzen... de financiële belangen...’ (198). Niets anders dus dan een roddelkroniek die niets met het leven van de geest te maken heeft, volgens Sollers; want ook voor hem gaat het in de wereld der ideeën om veel méér dan de god Mammom en de dubieuze charmes van Ruth. Althans, daarvan probeert hij ons in Femmes te overtuigen. Een boek zonder sociologische of historische pretentie, een boek dat niets wil representeren of demonstreren. Niet méér dan een roman, maar een roman zonder fictie, die te lezen valt als een exemplarisch produkt van de Franse intellectualiteit. Daarmee willen we niet zeggen dat er in Frankrijk niets anders wordt geschreven en gepubliceerd dan dit, maar dat we hier een sprekend voorbeeld hebben van de wijze waarop vele Franse intellectuelen zich trachten te verkopen. En in die zin is het boek representatief. zowel voor de auteur zelf als voor het uitgeversklimaat waarbinnen het boek op de markt wordt gebracht. Philippe Sollers is een romanschrijver en essayist die nauwelijks nog introductie behoeft; een adept van de Nouveau Roman en ijverig beoefenaar van de stijl- en woordexperimenten zoals die in de jaren zestig en zeventig in zwang waren. Bovendien heeft hij zeer intieme banden met het tijdschrift Tel Quel, dat binnen de literaire kritiek een geheel eigen stijl heeft | |
[pagina 459]
| |
ontwikkeld maar nu, zoals Hamon en Rotman gemelijk opmerken, ‘nauwelijks nog iets anders publiceert dan foto's en proza van zijn voornaamste schepper’. Femmes verscheen bij Gallimard, het nec plus ultra van de Franse uitgeverswereld, het eindpunt van vele, en de aspiratie van alle Franse schrijvers. Want ‘Gallimard is niet alleen de sjiekste uitgeverij en een vrijwel zekere garantie voor succes; het is allereerst de plaats waar het literaire leven zich afspeelt, het eigenlijke “thuis” van de literatuur’, aldus nogmaals Hamon en Rotman (70). In zijn uitgavenbeleid gaat Gallimard zeer voorzichtig en met overleg te werk en brengt relatief veel minder nieuwe titels op de markt dan andere, vergelijkbare uitgeverijen. Gallimard teert voornamelijk op zijn vaste fonds, dat 3/4 van alle belangrijke Franse literatuur omvat. Wanneer een dergelijke uitgeverij nu een boek als Femmes uitgeeft en het daarmee kennelijk een plaats wil geven onder de literatuur die niet voorbij gaat, is men gerechtigd daaruit enige verder strekkende conclusie te trekken. Daarmee wordt een tekst tot méér dan alleen een toevallig produkt van het huidige Franse intellectuele klimaat, maar in zekere zin tot een sociologisch document van ‘la belle vie de l'intelligentsia française’. Femmes is dus een eenvoudige roman. De hoofdfiguur is een Amerikaanse journalist die al sinds lang in Parijs woont. Zijn gesprekspartner is een bekende en miskende schrijver, genaamd S. Het thema: het leven, vrouwen, politiek, godsdienst, actuele ontwikkelingen. Ook filosofische verwijzingen worden niet geschuwd: de oplettende lezer ontdekt al snel parafrases op Sartre, Heidegger, Wittgenstein, Nietzsche en Marx. Bekende persoonlijkheden worden opgevoerd onder gemakkelijk te ontcijferen pseudoniemen. Avonturen, reizen, filosofische en politieke discussies, alles in een hoogst Parijs-Franse stijl en doortrokken van de alomtegenwoordige persoonlijkheid: het Moi van Sollers zelf. Een Moi dat zo allesoverheersend is dat zelfs de verdubbeling daarvan in twee hoofdfiguren zonder enige subtiliteit uit de doeken wordt gedaan, opdat er geen enkele onduidelijkheid over blijft bestaan dat er maar één held is in dit verhaal en dat die Philippe Sollers heet. De hoofdfiguur heeft net zoals zoveel andere jongeren de gebeurtenissen van mei '68 met hart en ziel meebeleefd en zoals zovelen was ook hij maoïst. Hij behoorde tot de kring rond Lutz (Althusser), ook al was het misschien niet uit volle overtuiging en met een zekere distantie ten aanzien van het politiek engagement; dank zij zijn relatie met Fals (Lacan) interesseerde hij zich voor de psychoanalyse, ook al heeft hij zich nooit voor een analyse geleend; ook verkeerde hij op zeer vriendschappelijke voet met | |
[pagina 460]
| |
Werth (Barthes), met wie hij eens per maand over literatuur discussieerde. Over deze drie grote persoonlijkheden vertelt hij in deze roman: over Lacan en diens problemen met de vrouwen, over de homoseksualiteit van Barthes en diens moeder-fixatie, en hij schroomt niet om tot in de morbide details de waanzin van Althusser en de dood van diens vrouw uit de doeken te doen. Maar nu zijn de groten dood en de jongeren van '68 - vooral zij die niet zo jong meer zijn maar wél zeer intellectueel - stellen zich nu opnieuw de vragen die tóen werden veracht, omdat de een voor de ander niet onder wilde doen in linksigheid. En zo komt ook de religie weer terug, de verdrongen, ontkende verachte religie, als teken van alles wat afgeschaft moest worden maar zich nu weer met des te heftiger kracht doet gelden. Sollers bekeert zich niet, zoals zovele anderen, tot het boeddhisme of (zoals Garaudy) tot de koran, of tot het judaïsme (zoals B.H.L.), maar tot het katholicisme, en wel in zijn meest ‘authentieke’ vorm: het katholicisme van de contrareformatie, de inquisitie, van Paus Wojtila. Wie symbolen wil, vindt ze hier, in grote hoeveelheden: de mummie van Sint-Ambrosius in Milaan, de Zwarte Madonna van Polen, Sint-Ignatius van Loyola, en bovenal de muziek, ook al is die niet altijd katholiek. ‘Ik weet niet of mijn godsdienst de ware is, maar zij heeft de muziek... Dus is ze waar... Hoezo? Was Bach dan katholiek? Wat een blasfemie! Onzin! Jawel, jawel, Barok, Italiaans... Mis in si... Messias’ (434). Maar het delirium van de terugkeer naar het katholicisme bereikt zijn grootste hoogtepunt wanneer de protagonist door Paus Wojtila zelf wordt ontvangen. De paus is polyglot, de paus is een dichter, de paus interesseert zich diepgaand voor de cultuur. Maar de opvolger van Petrus, ‘die eraan gewend is te lijden, te moeten zwijgen, de dingen over zijn kant te moeten laten gaan’ (386), is ook slachtoffer van haat, zelfs van aanslagen op zijn leven: ‘... de rode vlek die groter wordt op de witte toga... het rood en het wit... Johannes Paulus II die langzaam ineenzakt in zijn jeep, als op een groot doek van Rubens...’ (217). De mensen hebben hem verlaten, het Westen weet het katholicisme niet meer naar zijn diepe geestelijke waarde te schatten, ‘...meer dan ooit is de kerk eenzaam, alleen, in de nacht...’ (217). Naast deze wierooklucht en gloria-geluiden is er op politiek vlak ook nog wat Sollers zijn ‘nonconformisme met links’ noemt. Verstoten door zijn vrienden en afgewezen door rechts, kiest de hoofdpersoon het totalitarisme als doelwit van zijn aanvallen, en dat betekent uiteraard het totalitarisme van links: Polen, Cuba, enz... Met dezelfde drammerige monotonie als men al gewend was van de Nieuwe Filosofen, althans van hun meest luidruchtige vertegenwoordiger (B.H.L.), wordt door Sollers uitentreure her- | |
[pagina 461]
| |
haald dat communisme en nazisme één en hetzelfde zijn. Niemand begrijpt hem, niemand weet zijn ‘totale nonconformisme’ te waarderen, want niemand beseft dat Marx allang dood isGa naar voetnoot3 en dat het socialisme hem niet kan doen herleven, zelfs niet in de verwaterde vorm à la Mitterrand. In de jaren zeventig stond iedereen die links was aan de kant van de uitgebuite volkeren, de uitgebuite rassen en de uitgebuite sekse: de vrouwen. Het grote thema van deze roman is het antifeminisme; het is het punt waar de cirkel van de ‘nonconformist’ van vandaag zich sluit. Maar het is een antifeminisme dat niet misogyn wil zijn, en áls het dat al is, een misogynie die niet onverschillig staat tegenover de seksualiteit. De verachting vermengt zich zo met het gewaagde, met de sensualiteit, met sado-masochistische motieven, lonkend naar Sade en Bataille. ‘De wereld behoort de vrouwen toe; er zijn alleen maar vrouwen’ (13). Wat daarvan ook zij, in deze roman ontmoeten we op de eerste 100 bladzijden inderdaad vrijwel uitsluitend vrouwen: de niets begrijpende Kate, de mooie Cyd, de alles organiserende Marie Louise en tenslotte zijn vrouw, Deborah. Al die vrouwen houden van hem, of hebben van hem gehouden; allemaal willen ze met hem naar bed en de meesten van hen maken deel uit van het Front d'Autonomie Matricielle, de Franse sectie van de organisatie WOMANN, een afkorting die volgens Sollers, met een humor die boosaardig wil zijn maar het stadium van infantilisme niet te boven komt, staat voor ‘World Organisation for Men Annihilation and for a New Natality’. Maar alles waar het deze organisatie uiteindelijk om lijkt te gaan is het bewaken, bespioneren en achtervolgen van onze hoofdpersoon, zodat niets van wat hij doet verborgen blijft. De communicatie tussen Parijs en New York is volmaakt; ‘ze’ weten dat hij is afgeweken van het rechte pad, dat hij katholiek, antifeministisch en conservatief geworden is. Paranoïa en narcisme zijn de twee kernpunten in Sollers' ‘antwoord’ op het feminisme, vaak op een manier en in een mate die aan het ridicule grenst: ‘Cyd belt me op. Het gaat me goed.
Lynn belt me op. Het gaat me goed.
Deborah belt me op. Het gaat me heel goed.
Flora belt me op. Het gaat me tamelijk goed.
Ysia belt niet.
Jane belt me op. Het gaat me best wel goed...’ (166).
| |
[pagina 462]
| |
We zouden méér passages kunnen aanhalen die blijk geven van een dergelijke humor, zoals die waarin Sollers zijn vrouwen classificeert met plusjes en minnetjes: ‘Over het algemeen noteer ik (+) of (-). Een enkele keer (+) (+). Hoogst zelden (+) (+) (+). Soms (+ ?). Af en toe (+ !), Heel vaak (-) (-)’ (41). Of momenten waarin hij vervalt in de meest vulgaire gemeenplaatsen: de meeste vrouwen zijn frigide, natuurlijk. Maar verder citeren heeft nauwelijks zin: zijn antifeminisme is niets anders dan een excuus dat eigenlijk nauwelijks ter zake doet; het is niet méér dan de laatste trend in de wereld van de modegevoelige Franse intellectueel van vandaag de dag. Misschien kunnen ideeën, kan de geest, niet worden gereduceerd tot cijfers, macht of geld; misschien leiden zij een eigen leven en bezitten ze een eigen logica en geschiedenis. Maar Philippe Sollers heeft het ons niet duidelijk kunnen maken. Als een van de laatsten sloot hij zich indertijd aan bij de Nieuwe Filosofen, maar dát deed hij dan ook met ferme daadkracht. En waar de filosofen in abstracto reflecteerden, daar schreef hij een roman, een zelfportret over een Moi dat het volgen van de nieuwste modes en de laatste buitenissigheden als enige interesse heeft en zichzelf daarin als ‘nonconformistisch’ beschouwt. Het is deze enigszins gênante pathetiek die een onthullend licht werpt op de figuur van Sollers, maar bovenal op de leefwereld waarvan hij de representant is. Zodat hem de twijfelachtige eer toekomt datgene wat Hamon en Rotman ‘objectief’ constateren, haarscherp verwoord te hebben in een roman die heel deze kermis der ijdelheid van binnenuit beschrijft. Navrant is alleen dat Sollers woord voor woord gelóóft in wat hij zegt... |
|