| |
| |
| |
Libanon: wat blijft er over?
Raymond G. Helmick s.j.
In het artikel dat wij in januari publiceerden, beschreef R.G. Helmick de bijzondere kenmerken van Libanons probleem en de vele etnische, sociale en religieuze groepen die erbij betrokken zijn. In wat volgt vraagt hij zich af wat er aan waardevols overblijft in het systeem en voor welke opdrachten Libanon staat om de binnenlandse bundelende krachten te versterken.
| |
Wat waardevol blijft
Libanon heeft zichzelf altijd gezien als een idylle, het lieflijke land van verdraagzaamheid, pluralisme en democratie: een voorbeeld voor de hele wereld. In de burgeroorlog die het land sinds 1975 geteisterd heeft, ontsnapte dit ideaal nauwelijks aan de ondergang en er kwamen in het Libanese systeem grote leemten aan het licht. De oorlog werd slechts door de inval van Israël beëindigd en niet door binnenlandse krachten die de broedertwist een constructieve wending konden geven. Wel zagen de Libanezen het einde van de oorlog als een signaal om hun maatschappij opnieuw op te bouwen en zich onder elkaar te verzoenen. De idylle is daarmee niet teruggevonden: er heerst nog terughoudendheid en ressentiment die de wederopbouw in de weg staan, en structurele gebreken in de maatschappij waarvoor nog geen oplossingen zijn gevonden.
Is er in de versplintering nog iets overgebleven om mee te werken aan het herstel? De burgeroorlog was een vuurproef, het ‘project-Libanon’ werd er door twee tegengestelde nationalismen bedreigd: het Syrische en het Pan-Arabische. Het Pan-Arabische nationalisme was meer een geestelijk dan een territoriaal concept: het stelde de bredere belangen van de ‘Arabische natie’ boven het lokale belang van Libanon; het wilde dat Libanon de Palestijnen steunde ook als het land daardoor gevaar liep; het vond dat Libanon, onder de overheersende invloed van de Maronieten, de Arabische identiteit en solidariteit van een groot gedeelte van de bevolking tekort deed. Het Syrische nationalisme was daarentegen meer territoriaal gericht, meer een heimwee naar wat mogelijk leek of verwacht werd bij de
| |
| |
ondergang van het Ottomaanse Rijk, dan een streven naar wat op het ogenblik geopolitisch haalbaar was. Zoals iedereen die ervan beschuldigd werd op de verdeling van Libanon aan te sturen, betuigden ook de Syrische nationalisten al spoedig dat zij tegen iedere vorm van verdeling waren en dat zij vochten om die te voorkomen. Maar, zoals de Pan-Arabische nationalisten, wezen zij de prioriteiten af van het Libanon waarin zij woonden, beschouwden het streven naar evenwicht tussen de verschillende confessies puur als een dekmantel voor sociaal onrecht en wilden Libanons instellingen en zijn omslachtig consensus-beleid vervangen door een meer gecentraliseerde staat die een aantal van hun eigen prioriteiten zou aanvaarden. Syrië was voor hen niet zozeer een land om bij aan te sluiten als wel een plaats waar hun hart is en waarvan zij zich niet afgesneden willen voelen.
Nu, na acht jaar binnenlandse oorlog, is er voor de ordening van de Libanese maatschappij geen ander alternatief dan het ‘project-Libanon’. Voor de Maronieten en enkele anderen is dit een nationalistische idee, voor de rest van de bevolking niet. Wel beseft iedereen dat het vrijwaren van Libanons grondgebied nu moet voorgaan op al het andere en dat zij om dat te bereiken wegen moeten vinden om weer met elkaar samen te leven met de institutionele middelen die hun nu ter beschikking staan. Zonodig wil men die middelen wijzigen en de sociale en politieke prioriteiten afstemmen op de meest dringende noden van nu.
Het project-Libanon is in wezen de vorming van een pluralistische maatschappij. De kern van dit pluralisme is niet louter een evenwicht tussen de verschillende confessies, elk met haar proportionele rechten, maar gelijkheid in burgerschap met volle erkenning van ieders culturele eigenheid. Dat beoogde reeds het Nationale Pact dat in 1943 gesloten werd tussen de confessionele groepen. Maar gaandeweg werd de machtsverdeling tussen de confessies weer als einddoel gezien en niet als middel, en dat bracht Libanon aan de rand van de afgrond.
Tot de basismiddelen waarmee Libanon zijn sociaal ideaal kan realiseren behoren vooral: zijn wetgevende traditie, de humanitaire gedachte van Michel Chiha en het sociale bewustzijn dat het best verwoord werd door Kamal Joemblatt en Musa al-Sadr. Niet alle Libanezen scharen zich achter alle drie samen, in de burgeroorlog kozen beide partijen er elk het hunne uit en nu worden ze als partijprogramma's beschouwd. Alle Libanese gemeenschappen zouden ze weer alle drie samen tot de hunne moeten maken, als ze weer over de Libanese traditie willen beschikken voor de wederopbouw van de samenleving.
1. De wetgevende traditie. De wetgeving heeft in Libanon bijzonder ver- | |
| |
dienstelijk werk geleverd. Zij is geen vreemde inbreng uit de Franse koloniale tijd, maar een door en door Libanese instelling waarmee de Libanezen hun onafhankelijkheid bewerkten zowel van het Ottomaanse Rijk als van het Franse Mandaat. Zij ontwierp het pakket hervormingen die in 1920 de vorming van Groot Libanon aanvaardbaar maakten voor Noord en Zuid, voor de Bekaavallei en de kuststeden; zij ontwierp en ontwikkelde de uitstekende grondwet en het consensus-beleid. Zij ligt ten grondslag aan het evenwicht tussen de confessies en is er niet wezenlijk afhankelijk van. Naderhand is deze wetgevende activiteit stilgevallen en daarmee ook de sociale en politieke ontwikkeling van Libanon. Dit immobilisme is er de oorzaak van dat alwie niet zijn redelijke deel kreeg in het bestel, het ging bestempelen als een instrument om oud sociaal-economisch onrecht te bestendigen. Wat er nog van opbouw en hervorming terecht kwam, volgde veeleer uit het omzeilen van de wetgeving dan uit een wijs gebruik ervan. Het wordt tijd om deze unieke wetgevende structuur weer te gebruiken als een doeltreffend instrument.
2. Michel Chiha's humanitaire gedachten. Nog steeds, nu 29 jaar na zijn dood, worden de eigenheid en de mogelijkheden van Libanon nergens beter belicht dan in de geschriften van Chiha. Hij schetste een dynamiek voor de evolutie van de Libanese maatschappij eerder dan een statisch beeld ervan. In de ontgoocheling die tot de burgeroorlog leidde werd het duidelijk dat de ideale maatschappij die Chiha had beschreven, gewoon niet bestond en nooit bestaan had. Zijn consensus-systeem was verlamd door het immobilisme van het eigenbelang en toen de consensus buiten bereik bleef zag men geen andere uitweg meer dan wapengeweld. Chiha's ideaal kan dus gemakkelijk afgedaan worden als een mislukt experiment. Maar je kunt zijn ideeën ook anders herlezen: als een visie op mogelijkheden die men voorbij heeft laten gaan, maar die nog altijd open blijven. Zijn kijk op de Libanese situatie was bijzonder scherpzinnig. Zijn geschriften mogen niet gelezen worden als de beschrijving van een eindpunt in Libanons ontwikkeling maar als een startpunt voor nieuwe ideeën.
3. Sociaal bewustzijn. Het feit dat hoofdzakelijk één van beide partijen in het Libanese conflict zich opwierp als voorvechter van sociale rechtvaardigheid, had het kwalijke gevolg dat strijd tegen onrecht nog alleen maar het programma van één partij scheen te zijn. Maar ook christenen, ook de Kataib Partij, is sociaal bewustzijn niet vreemd. Dank zij hun succesrijke sociale programma's in de 19e eeuw, toen het kleine Berglibanon afgescheiden was van de rest, leven de christenen sindsdien echter in een betrekkelijke welstand. Het is de Moslim-bevolking, Sunnieten zowel als Sji'ieten, die het hardst te lijden had van de moderne armoede. Hun
| |
| |
woordvoerders waren vooral Musa al-Sadr en Kamal Joemblatt. En dit zijn stemmen waarnaar heel Libanon opnieuw zou moeten leren luisteren. Libanon heeft wel een heel vrij economisch systeem nodig, wil het zijn bankiersrol, een van zijn voornaamste diensten, blijven vervullen voor de Arabische wereld. Er is in het heetste van het conflict wel eens beweerd dat ook deze bankiersfunctie een uitbuiting was van de Arabische landen, maar de Arabische landen die Libanon gebruiken als commercieel doorgeefluik zagen dat niet helemaal zo. Zij waarderen en steunen Libanon in deze taak. Dat de tabaktelers in Zuid-Libanon op de rand van de ellende leven is niet te wijten aan de vrijheid van onderneming, maar aan grove handelsmisbruiken. Evenmin is het de schuld van de vrije markt dat de grond in de Bekaavallei geconcentreerd werd in de handen van enkelen. Een radicale economische hervorming en onteigening zouden Libanon zeker schaden, maar dit wil niet zeggen dat niet opgetreden moet worden tegen uitbuiting en niet gestreefd moet worden naar meer elementaire verdelende rechtvaardigheid. En ook beter onderwijs kan de onterfden een groter aandeel bezorgen in de voordelen van de Libanese maatschappij. Middelbaar en hoger onderwijs zijn schaars in deze streken en de enkelen die konden studeren aan een van de universiteiten, die allemaal in Beiroet gevestigd zijn, zijn weinig geneigd om naar hun verarmde streek terug te keren.
Onderwijs kan natuurlijk gebruikt worden als sociale controle, om mensen te brengen tot het aanvaarden van hun ondergeschikte rol in de maatschappij. Maar het kan ook een middel ziin om hun de macht te verlenen die nodig is om de hefbomen van de sociale rechtvaardigheid te bedienen. Een urgentieprogramma om deze streken volop onderwijs te verschaffen, ligt in het vermogen van de regering. Samen met ernstige ontwikkelingsprojecten voor de streekeconomie zou dit al een flinke stap zijn naar deelname in Libanons welvaart voor deze gebieden en hun noodlijdende bevolking, zonder nodeloos radicale economische inmenging.
| |
Bouwen aan saamhorigheid
De Libanese maatschappij zit te paard op twee culturen: de Arabische wereld die de bakermat is van zijn bevolking en de westerse waartoe het de toegangspoort is voor de Arabische landen. Zij kan niet leven geïsoleerd van een van beide. Zij heeft haar taak naar binnen om de bevolking een thuis te bezorgen en een kans op ontplooiing in een eigen samenleving, en om haar angsten weg te nemen. Zij heeft ook een opdracht naar buiten,
| |
| |
ten dienste van deze twee culturele werelden. De twee taken vallen gelukkig samen.
Libanon ligt in een regio die heel weerbarstig is tegen een orde die van buitenaf opgelegd wordt. Denken we maar even terug: nadat de Helleense en de Romeins-Byzantijnse Rijken in de oude provincie Syrië (het grote Syrië) een hoog ontwikkelde, verfijnde en welvarende beschaafde orde hadden gehandhaafd gedurende bijna duizend jaar, waren de tribale krachten nog zo weinig geassimileerd en nog zo onafhankelijk en vitaal dat zij, bij de islamitische verovering - andere tribale krachten - de hele beschaafde buitenlaag bijna in één nacht wegveegden. Toen het kalifaat van de Ummayaden van de eerste islamitische eeuw deze beschaafde orde trachtte te redden en in stand te houden, brachten deze krachten het kalifaat zelf ten val. Toen daarop het kalifaat der Abassieden in Bagdad en de staat der Fatimieden in Egypte poogden een orde van verbonden islamitische steden te vormen, faalden zij opnieuw door de weerstand van dit deel van hun rijk. Al deze pogingen mislukten omdat ze de lokale culturen en krachten niet integreerden maar een kunstmatig bestel probeerden op te dringen. De plaatselijke bevolking wil geëerbiedigd worden en vanuit haar ervaring in het verleden staat ze zeer sceptisch tegenover iedere nieuwe dwang. Zij herinnert zich dat ze meer dan één imperium ten val heeft gebracht.
‘Paranoia’ noemden we in het vorige artikel het element dat een moderne gemeenschap, die tevoren wel ‘burgerzin’ had, omvormt tot een stam. Dit is natuurlijk niet de enige definitie van het overigens eervolle begrip ‘stam’. Maar deze omschrijving maakt duidelijk wat er bezworen moet worden om nog enige cohesie mogelijk te maken tussen de gemeenschappen in Libanon, zonder dat zij moeten vrezen hun culturele eigenheid te verliezen. Paranoia is angst die ontstaat wanneer mensen elkaars bedoelingen verkeerd begrijpen. En op het ogenblik zijn dergelijke misverstanden in Libanon schering en inslag en is communicatie heel moeilijk geworden. De Libanezen gebruiken veel scheldnamen voor elkaar. Bij het begin van de burgeroorlog werden de Maronieten voor ‘isolationisten’ uitgekreten: ze zagen Libanons Arabisch karakter en Libanons band met de Arabische wereld over het hoofd. Maar daar bovenop ging ‘isolationist’ nog iets anders betekenen: de Maronieten zouden erop uit zijn Libanon op te splitsen, hun oude bolwerk in de bergen af te scheiden en alleen vast te houden aan het havengebied van Oost-Beiroet; de rest van het land kon dan opgeslokt worden, deels door Syrië, deels door Israël. De Maronieten ontkennen natuurlijk dat zij ooit zoiets van plan zijn geweest. M.i. wilden zij het inderdaad niet en behoort de hele verdenking tegen hen tot de paranoia die het land ontredderde en in de burgeroorlog stortte.
| |
| |
Een ander voorbeeld van die paranoia is de vrees van de Maronieten voor islamisering van het land. Er is voldoende aanleiding voor die vrees te vinden in het verleden en ook nog in de recente ontwikkeling in Egypte met zijn grote Koptische gemeenschap. Maar de moslims in Libanon zijn over die vrees en dat wantrouwen heel verbaasd; zij weten echter nog altijd niet hoe de Maronieten ervan te overtuigen dat zij loyaal mee willen werken in de Libanese maatschappij, dat zij helemaal geen plannen hebben om het land te islamiseren. Hun aandacht is nog volkomen in beslag genomen door hùn vrees dat de Maronieten hén zouden domineren.
Sji'ietische moslims voelen zich ontzettend achteruit gesteld en vrezen dat de rest van Libanon hen voorgoed in de steek zal laten. Wanneer zij dan ervan verdacht worden mogelijke ondermijners van het Libanese bestel te zijn (al was het maar omdat ze hun achterstand willen inhalen), wanneer aan velen van hen in de Hermelstreek een Libanees persoonsbewijs geweigerd wordt, slaat hun vrees om in paranoia en radicale afwijzing. Vandaar dat velen in de Bekaavallei geneigd zijn de Syriërs als hun beschermers te zien. Terwijl in het zuiden de mensen dan weer opkijken naar Libanon als de beschermer tegen de Israëlische invallen.
De Palestijnen lijden het ergst van paranoia. Zelfs toen zij in Libanon buitengewoon gastvrij onthaald werden, reageerden zij angstig en wantrouwend. Dat is niet verbazend na de traumatische ervaring van hun uitdrijving uit Palestina. Nu zij zo lang vanuit hun paranoia gehandeld hebben, is hun vrees bewaarheid. Zij hebben de Libanese gemeenschappen zozeer tegen zich opgezet (ook de meest welwillend gestemde) dat zij voor hun bescherming in grote mate aangewezen zijn op de internationale gemeenschap.
Om over het wantrouwen en de paranoia heen een gesprek mogelijk te maken moet wederzijdse waardering groeien voor de culturen en de basisverwachtingen van de verschillende Libanese gemeenschappen. Zolang de ene gemeenschap schrik heeft voor de andere, zullen de Sji'ieten geen vrede hebben zolang ze zich niet als echte Libanezen erkend voelen door de christenen; de Maronieten of de Droezen zullen geen vrede hebben als ze zich voortdurend door hun buren bedreigd voelen; de Sunnieten - met hun sterke burgerzin die stabiliteit wil scheppen in de maatschappij - zullen geen vrede hebben als ze zich voortdurend beschouwd voelen als mogelijke subversieven. Hier is het dat het bouwen aan cohesie binnen de Libanese maatschappij samenvalt met de dienst naar buiten aan de Arabische en Westerse wereld.
In Libanon botsen twee nationalismen, één westers gericht en één Arabisch. Binnenlandse vrede is uitgesloten als een van deze nationalismen
| |
| |
onderdrukt wordt. Beide moeten zij hun plaats krijgen in een zelfstandige staat met eigen karakter. Het Libanese genie voor pluralisme en vrijheid kan deze eigen aard creëren en daarmee een reële dienst bewijzen aan het achterland van de twee nationalismen. Libanon is altijd een commerciële schakel geweest tussen de Arabische en de westerse wereld. Het kan de twee werelden ook een geestelijke en culturele dienst bewijzen.
De Maronieten hebben altijd gedacht dat hun contact met het Westen goed was en dat zij hier begrip en waardering vonden. Uit een enkel voorbeeld blijkt hoezeer zij zich vergisten. Toen zij de afschuw van het Westen vernamen over de moorden in de vluchtelingenkampen van Sabra en Sjatila, vroegen ze verontwaardigd: waarom spreekt het Westen alleen over dit bloedbad en niet over Damoer, Zahleh, Tripoli... de talloze moordpartijen en wraaknemingen die de burgeroorlog tekenden? Het antwoord is, dat een lijst van bloedbaden in onbekende plaatsen te ingewikkeld is voor westerlingen om ze te begrijpen. Of ernstiger: Sabra en Sjatila waren voor het Westen zo gruwelijk, niet om Libanons aandeel erin maar om het aandeel van Israël, dààrom was het zo geschokt. Libanon en de Libanezen daarentegen zijn in het Westen nauwelijks bekend. Wie zijn de Libanezen? Een vreemd volk, verweg, bij wie voortdurend bloedbaden voorkomen en voor wie men dus moeilijk begrip en morele zorg kan opbrengen. Zo slecht dus zijn de Maronieten erin geslaagd hun land en zijn morele kracht in het Westen bekend te maken.
Hier moet verbetering in komen. Alle Libanezen, van alle strekkingen, moeten met het Westen in contact treden, en niet alleen uit eigen naam maar uit naam van de hele Arabische wereld waarvoor zij de brug naar het Westen zijn. En de geestelijke en culturele dienst die Libanon de Arabische wereld kan bewijzen, bestaat erin dat het zijn pluralisme meedeelt aan de Arabische wereld. De Arabische wereld heeft haar eigen paranoia tegenover het Westen, die haar oorsprong vindt in de Kruistochten en later culmineerde in het westerse imperialisme en neokolonialisme. Libanons pluralistische voorbeeld kan het Arabische wantrouwen tegenover het Westen wegnemen, zodat de Arabische wereld zich veiliger voelt en meer bewust van zijn plaats en waarde in de ruimere wereld.
| |
De huidige situatie
De Maronieten hebben nu de leiding over het weinige dat er te besturen valt, maar zij staan onder de vreselijke druk van zowel de Syrische als de Israëlische bezetters die graag zouden zien dat zij zichzelf en de hele Liba- | |
| |
nese staat grondig compromitteren. De overwinning van de Maronieten over de andere Libanese groepen was zo totaal, dat zij nu blootgesteld zijn aan het grote gevaar dat iedere politieke macht loopt na een te forse overwinning, namelijk dat zij, bij gebrek aan innerlijke remmende krachten, hun overwinning zullen verspillen en alles opnieuw verliezen. De moslims, Sunnieten zowel als Sji'ieten, en de Droezen hebben geen enkele macht meer en moeizaam zoeken zij zich in die situatie te schikken. De andere christelijke gemeenschappen, die vanouds gevoelig zijn voor de weerslag van wat christenen in Libanon doen op hun geloofsgenoten in andere Arabische landen, zijn verschrikkelijk bang dat de Maronieten te ver zouden gaan en vergelding uitlokken tegen alle christenen in het Midden-Oosten. Hun vrees is waarschijnlijk overdreven, want de Maronieten zijn zich van dit gevaar terdege bewust.
Maar hoe voorzichtig de huidige Libanese regering ook moge zijn, de bezetters maken het haar uiterst moeilijk het smalle pad te bewandelen dat de omstandigheden open laten. De Syriërs en de andere Arabische staten eisen van Libanon dingen die het onmogelijk zouden maken te leven in de schaduw van de enorme militaire macht van Israël of een modus vivendi te vinden die Israël ertoe kan bewegen zijn bezettingsleger terug te trekken. En de Israëli's eisen van Libanon dingen die zijn band met de Arabische wereld zou vernietigen en daarmee zijn economisch essentiële rol als bankier van het Midden-Oosten.
Wat Libanon het meest fundamenteel nodig heeft is: een staat, sterk genoeg voor onderhandelingen onder zware externe druk en voldoende interne cohesie onder de Libanezen om de staat te laten functioneren in de kritieke periode van de onderhandelingen met de bezettende machten. Een cohesie, sterk genoeg voor het vormen van een natie, is op het ogenblik zonder meer buiten bereik. De regerende coalitie is in de ogen van veel burgers gecompromitteerd, omdat ze in de burgeroorlog zo sterk op Israëlische bijstand steunde. Wel zijn de Libanezen op dit ogenblik bereid veel te vergeven. Ook de Maronieten hebben verschrikkelijk te lijden gehad van de burgeroorlog en zij rouwen om hun held, Bashir Gemayel, vermoord in september 1982. De andere Libanezen hadden al enigszins hun hoop op hem gevestigd; nu zien ze nog gemakkelijker een teken van hoop in zijn broer, de huidige president van de Republiek, Amin Gemayel. Diens foto prijkt op affiches op de muren en aan de ramen van alle buurten, zelfs het meest opvallend in de Palestijnse kampen.
Tot de Maronieten, die nu de last van het staatsbestuur dragen en die zich de eerste vertolkers achten van de christelijke geest in het hart van de islam, kan men alleen maar zeggen, in het besef van de hel die zij door- | |
| |
stonden en de gevaren die zij nu doorstaan: ‘Bemin uw vijanden, doe goed aan wie u haten, zegen die u vervloeken’. Er is voor hen geen andere weg om de duivelskring van vergelding te doorbreken. Zij moeten met vaste hand orde en recht handhaven, maar toch ook vertrouwen schenken aan iedere partij in de Libanese maatschappij.
Het is voor de winnende groep moeilijk barmhartig te zijn na zo veel leed. De president, Amin Gemayel, lijkt de nood te beseffen aan barmhartigheid en solidariteit. Het wordt ook met de dag duidelijker dat hij hierbij de steun krijgt van zijn machtige vader, Shaikh Pierre Gemayel, die zoveel gezag heeft binnen de Kataib Partij. Andere Libanezen zijn zeer bereidwillig ingegaan op de oproep vertrouwen te schenken aan de president en de regering die hij gevormd heeft. De kans is reëel dat in zo'n duister uur als nu Libanon de maatschappij uitbouwt die het al zo lang verlangd heeft.
|
|