Streven. Vlaamse editie. Jaargang 51
(1983-1984)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 397]
| |
De joden in de Sovjetunie
| |
[pagina 398]
| |
het merendeel van de huidige joden af’Ga naar voetnoot2. De Aschkenazim, de Duitse joden, vormden hierin duidelijk het voornaamste element. Zoals de Sefardim, Spaanse joden, het Ladino of judeo-Spaans bewaarden in de Osmaanse verbanning, brachten de joden uit het Rijnland hun eigen taal mee naar het Oosten: een middelhoogduits dialect, vermengd met Hebreeuwse, later ook nog met Slavische uitdrukkingen; als Jiddisch werd het de omgangstaal van de joden in het Oosten. | |
De eerste grote klap voor de oostjodenOnvermijdelijk riepen het toenemend aantal joden en hun economische macht weerstand op. De steden werden economisch belangrijker, de lagere adel won aan politieke invloed, de kerkelijke hiërarchie breidde door grondbezit haar macht uit: zij zochten de joodse concurrentie in te dijken. Zo werden de joden het recht op handel drijven in de steden en de belastingpacht ontnomen. In de buitenlandse handel konden de joden, dank zij hun internationale betrekkingen zich nog handhaven. En de ambachtslieden vormden eigen gilden; uit de christelijke waren zij uitgesloten. Joden bleven ook optreden als rentmeesters, kooplieden en herbergiers. Zo kwamen zij ook in de Oekraïene, waarnaar het Pools-Litouwse rijk zich steeds verder uitbreidde. Joden werden een belangrijk element in de Poolse kolonisatie, maar dat haalde hun dan ook de haat van de gekoloniseerden op de hals. De Grieks-orthodoxe bevolking in Oekraïene werd door de katholieke Poolse landheren als lijfeigenen uitgebuit. Hun gronden, molens, herbergen, handelszaken kwamen onder het beheer vooral van joden. De hoge pachtbedragen die zij daarvoor moesten betalen, verhaalden zij op de Oekraïeniërs. Het kwam tot opstanden. Die van de Kozakken, onder Bogdan Chmelnizki, die zich in eerste instantie tegen de Poolse en katholieke overheersing keerde, keerde zich algauw tegen de joden als de instrumenten van de verdrukking. In 1648-1651 en 1654-1655 richtten de Kozakken een verschrikkelijk bloedbad aan onder de joodse bevolking. Daarbij kwam in 1655 nog de inval van de Zweden in Polen. Zij ontzagen de joden. Maar dat leidde er dan weer toe dat, toen de Polen hun land heroverden, zij de joden beschuldigden van collaboratie met de Zweden. Honderden joden werden vermoord, nu door de Polen. | |
[pagina 399]
| |
In die Kozakken-opstanden en in de Pools-Zweedse oorlog werden tussen 1648 en 1656 ongeveer 100.000 joden gedood en duizenden door de Tataren als slaven verkocht. Deze klap was voor de joden zoveel als een derde vernietiging van hun bestaan als volk. Zij achten zich niet meer veilig in Oost-Europa en begonnen terug te trekken naar het Westen. Het was een beslissende wending voor het Oosteuropese jodendom. De grote bankiershuizen verdwenen en de joodse gemeenschappen, de kahale, verarmden zozeer dat ze krediet moesten opnemen in plaats van verlenen. Bovendien trad het principe van de collectieve verantwoordelijkheid in werking: de hele gemeenschap moest instaan voor de schulden van ieder afzonderlijk. Omdat de rijke leden van de kahale het meestal voor het zeggen hadden, kwam het ook tot interne spanningen binnen de gemeenschappen. De gilden probeerden zich aan de kahale-oligarchie te onttrekken. Wrijvingen waren er ook met de christelijke concurrenten. De botsingen, waarin religieuze factoren meespeelden, mondden vaak uit in ware pogroms. Bijzonder scherp waren de tegenstellingen in de Oekraïene, waarnaar de joden in het begin van de 18e eeuw teruggekeerd waren. Bij de boerenopstand tegen de Poolse adel in 1768 vielen opnieuw tienduizenden joden. Toen op het einde van de 18e eeuw Polen verdeeld werd tussen Oostenrijk, Pruisen en Rusland, werd de situatie voor de intussen meer dan een miljoen Oosteuropese joden nog hachelijker. | |
De joden in het Russische tsarenrijkTot in de 17e eeuw mochten joden zich niet in Rusland vestigen. Voor de Orthodoxen waren zij ‘christoprodawzy’, ‘Christusverkopers’ en dit religieuze antisemitisme was ook de officiële leer in het tsarenrijkGa naar voetnoot3. Maar deze ideologie werd achterhaald door de feiten, met name de Russische expansie naar het Westen. Een kleine joodse groep was al in 1667 in het Rijk opgenomen toen de oostelijke Oekraïene bezet werd. Toen in 1795 grote delen van Oost- en Centraal-Polen geannexeerd werden, kreeg Rusland ongewild een aanzienlijk aantal joodse inwoners en zat het met zijn jodenvraagstuk opgezadeld. De joden waren in het tsarenrijk niet te benijden. Sinds Katharina II (1729-1796) werden zij buiten het centrum van het Rijk gehouden. Alleen in de zuidelijke en westelijke districten kregen zij steeds strenger afgegrensde woongebieden toegewezen; op den duur werden zij | |
[pagina 400]
| |
zelfs uit de dorpen verjaagd en in steden en marktplaatsjes samengedreven. Daar leefden zij met honderdduizenden dicht opeengepakt in armoede. De pesterijen waarmee Nikolaas I (1825-1855) ze tot assimilatie wilde dwingen, waren nog erger dan de wetten van de katholieke kerk ten tijde van de contrareformatieGa naar voetnoot4. Maar dit pakte heel anders uit dan de tsaar zich had voorgesteld. Het enge samenleven versterkte de eigen tradities en verhinderde grotendeels het binnendringen van ideeën uit de westerse Verlichting. De joodse bevolking gaf niet om integratie en verzette zich tegen russificering. Toen Alexander II (1855-1881) de rijke joodse industriëlen, bankiers en groothandelaars en de intellectuelen meer vestigingsvrijheid verleende, maakte slechts een 5% van de joden daar gebruik van. En toen dezen naar emancipatie in de Russische maatschappij gingen streven, stoten zij op verbitterde weerstand van die maatschappijGa naar voetnoot5. Toen Alexander II in 1881 bij een aanslag om het leven kwam, braken in Zuid-Rusland bloedige jodenvervolgingen uit, pogroms die tot 1920 voortduurden. Opnieuw werden duizenden joden vermoord. Of dit spontane uitbarstingen van antisemitisme waren of georganiseerde acties om de volkswoede af te leiden is nog steeds niet opgehelderd. In paniek vluchtten bijna een miljoen joden weg. Toekomst hadden zij in Oost-Europa nog nauwelijks toen de nieuwe tsaar Alexander III (1881-1894), om het volk te sussen, opnieuw tot repressie overging. Vanaf 1890 werden de joden weer brutaal in getto's gedreven. De toegang tot universiteiten en gymnasia werd streng beperkt, grondbezit werd verboden en 150.000 joden werden uit het land gewezen. Binnen de kortste tijd nam het aantal getto-bewoners met ongeveer een miljoen toe, zonder dat daarvoor enige voorziening kon worden getroffen. De getto's werden krottenbuurten. Toch leefden bij de volkstelling van 1897 nog 5,2 miljoen joden onder tsaristisch bewind, dat was bijna de helft van de totale joodse wereldbevolking. Volgens een rapport van een commissie van het ministerie van justitie (1888) leefden 90% van de joden onbemiddeld, bijna als proletariërs, van de hand in de tand, in onmenselijke hygiënische omstandighedenGa naar voetnoot6. Rond de eeuwwisseling leefden 80% van alle joden in de steden van West-Rusland, waar ze soms de meerderheid van de bevolking uitmaakten. 74% waren werkzaam in de handel, ambachten en industrie, terwijl de Russen voor 74% in de landbouw werkzaam waren. | |
[pagina 401]
| |
In de Oktoberrevolutie van 1917 speelden vooral joodse intellectuelen een niet te verwaarlozen rol. Dat is niet te verwonderen: de repressie van de tsaren had de grond voor revolutionaire ideeën flink voorbereid. Al vroeg ontstond er in de joodse nederzettingen een autonome joodse socialistische partij die aanvankelijk meer naar de Mensjewieken dan naar de Bolsjewieken nijgden. In alle revolutionaire groepen en partijen hadden joden hun inbrengGa naar voetnoot7. | |
De joden en de OktoberrevolutieLenin zou, volgens Maxim Gorki, ooit gezegd hebben: ‘Een slimme Rus is bijna altijd een jood - of hij heeft minstens joods bloed in de aderen’Ga naar voetnoot8. In de bolsjewistische leiding ontbraken zulke ‘slimme Russen’ zeker niet; hun joodse afkomst verborgen zij onder schuilnamen, hetgeen er duidelijk op wijst dat zij tot de geassimileerden behoorden, die zich van hun joodse wortels hadden losgemaakt. Enkele voorbeelden: Bronstein alias Trotzki, de stichter van het Sovjetleger; Swerdlov, de eerste staatspresident; Apfelbaum alias Sinowjev en Rosenfeld alias Kamenjev, die zich als leden van het Centrale Comité tegen een communistische staatsgreep hadden gekeerd; Nachamkes alias Steklow, een van de stichters van de Raden; Wallach-Finkelstein alias Litwinow, minister van buitenlandse zaken; Kaganovitsj, lid van het Centraal Comité en vertrouweling van Stalin; Juda alias Jagoda, de beruchte derde chef van de Gepeoe. Ook bij de antimarxistische sociaal-revolutionairen waren veel joden. Kannengiesser schoot op 30 augustus 1918 Uritzki neer, de voorzitter van de Petersburgse Tcheka, die zelf van joodse afstamming was; Dora Kaplan verwondde op dezelfde dag Lenin bij een aanslagGa naar voetnoot9. De niet-geassimileerde joden - en dat was de overgrote meerderheid - stonden bij de Oktoberrevolutie voor een dilemma. (Zoals Isaak Bebel één van zijn romanfiguren laat zeggen: ‘Zeggen wij ja tegen de revolutie, moeten we dan neen tegen de sabbat zeggen?’) Het marxisme-leninisme was in strijd met hun geloof, maar zij moesten wel Bolsjewieken zijn of dezen minstens steunen, wilden zij niet in pogroms van de contrarevolutionairen omkomenGa naar voetnoot10. Zoals zo vaak in de geschiedenis, zaten zij geklemd tussen | |
[pagina 402]
| |
twee strijdende partijen. Wel moet gezegd worden dat het Sovjet-regime aanvankelijk stelling nam tegen het antisemitisme: joden waren ook door het tsarisme onderdrukt en waren dus natuurlijke bondgenoten. Overigens speelden joodse literatoren en kunstenaars een belangrijke rol in de aanvangsjaren van de Sovjet-cultuur. Block, Mandelstamm, Babel, Ehrenburg, Zwetajewa en Pasternak zijn uit de Sovjet-literatuur niet weg te denken, Meyerhold niet uit het theater. Eissenstein maakte geschiedenis in de film. En in de schilderkunst en architectuur denken we, om er slechts enkelen te noemen, aan Marc Chagall, de gebroeders Pevsner-Gabo, El Lissitzki. Maar slechts weinigen van hen brachten het er onder het Sovjetbewind goed af. Dat lag niet zozeer aan hun jodendom, waarmee de meesten van hen gebroken hadden, maar aan hun revolutionaire experimenten. Daar had de revolutie, eenmaal gevestigd, het niet op voorzien. Wel moet hierbij nog vermeld worden dat de literatuurkritiek en de vertaalbedrijvigheid lange tijd in handen van joden waren. En ook in de wetenschap speelden joden een belangrijke rol. Heel in het algemeen waren zij in deze beginperiode in de cultuur veel sterker vertegenwoordigd dan in verhouding tot hun aandeel in de bevolking. | |
Antireligieuze campagne uit eigen rangenHet is een van de tragische kenmerken van het Sovjet-jodendom dat de eerste aanvallen uit eigen rangen kwamen, van joden die de zijde van de communisten kozen. Vele van deze communistische joden verloochenden hun afkomst niet, bleven zich als vertegenwoordigers van hun volk beschouwen en streefden zelfs naar een autonome nederzetting in de USSR. Maar zij hadden het geloof van hun vaderen ingeruild voor het Marxisme-Leninisme. De religieuze traditie stond in hun ogen de ontwikkeling in de weg. Ze spraken en schreven Jiddisch, maar verloochenden datgene wat van oudsher het jodendom samenhoudt: zijn geloof, zijn gebruiken. Daarmee was hun onderneming bijna noodzakelijkerwijs tot mislukken gedoemd. Maar intussen berokkenden zij het religieuze jodendom in de Sovjetunie nauwelijks te herstellen schade. Al was het Sovjet-regime aanvankelijk niet antisemiet, in de Oekraïene en Belorusland leefde de antijoodse tendens nog voort. Misschien wilde men dit antisemitisme kanaliseren en ontkrachten door de religieuze uitingen van het jodendom te bestrijden, zoals ook het christendom bestreden werd. In ieder geval, vanaf de tweede helft van de jaren twintig moesten vooral de sabbat en de joodse feesten het ontgelden. Hiervoor deed men | |
[pagina 403]
| |
een beroep op de leden van de ‘Joodse Secties’ (Jewsekzii) van de Partij en de ‘Bond van strijdende atheïsten’. Toen in 1929 deze campagne op haar hoogtepunt was, telde deze bond niet minder dan 40.000 joodse ledenGa naar voetnoot11. Zij werden door de andere joden natuurlijk als verraders en afvalligen beschouwd. Op een algemene bijeenkomst van Oekraïense joden in Odessa werd over hen zelfs een vervloeking afgeroepenGa naar voetnoot12. Met hun aanval op de sabbat raakten deze joodse communisten een kernpunt van de joodse traditie. Zij zetten hun medearbeiders onder druk om 's zaterdags te werken. De weerstand tegen deze breuk van een eeuwenoude traditie veroorzaakte een breuk binnen de joodse gemeenschappen. Het verlies van de feestdagen viel vele joden nog zwaarder dan dat van de sabbat. Op Pessah en Jom Kippur bezochten zelfs joodse communisten nog de synagoge. Vooral op deze vrome communisten had de campagne tegen de feestdagen het gemunt. Schijnprocessen, omscholingscursussen en uitsluiting uit de partij werden aangewend om de atheïstische rangen te sluiten. En zoals op Pasen en Kerstmis voor de christelijke kerken, werden nu op joodse feesten voor de synagogen demonstraties geënsceneerd om de spot te drijven met de vieringen en de gelovigen te intimideren. Op joodse feesten werden bijkomende arbeidsnormen gesteld en culturele activiteiten opgezet; op vastendagen richtte men gemeenschappelijke maaltijden aan. Het ongedesemde brood, de matse, voor Pessah moest vaak in deviezen betaald worden en er werd extra belasting op geheven. Harder dan deze pesterijen waren de aanvallen op het joodse schoolwezen en de vernieling van de synagogen. Einde 1922 reeds begon het regime de joodse basisscholen, de Hedarim, en de joodse academiën, de Jeschivoth, te sluiten. Als verweer richtten de gelovigen geheime scholen op, die voor een deel tot in de jaren dertig bleven bestaan. Bijna iedere synagoge schijnt in 1930 nog haar academie gehad te hebben met zo'n 50 leerlingenGa naar voetnoot13. In 1927 begon men de synagogen af te schaffen. De communisten waren wel op gelijkheid bedacht, want zij sloten ook de kerken. Zelfs de methodes waren gelijk. Volksvergaderingen werden belegd die eisten dat de kerk of synagoge gebruikt zou worden voor een club, een pakhuis of bioscoop en de overheid ging dan onmiddellijk in op dit ‘algemeen verlangen’. In 1932 waren al zoveel synagogen opgeheven dat de joodse communist Da- | |
[pagina 404]
| |
vid Saslawski in zijn boek De joden in de USSR kon stellen dat de overgebleven synagogen alleen nog dienden ‘voor de ouden van dagen en de resten van de joodse bourgeoisie, die aan het verleden verhangen blijven’Ga naar voetnoot14. De rabbijnen hadden met de Oktoberrevolutie hun burgerrechten verloren maar werden minder vervolgd dan de orthodoxe geestelijken: hun invloed in de gemeenschappen was niet zo groot. De chassidim van hun kant weerstonden het best de antireligieuze maatregelen van het regiem, maar deze groep van vromen vormde slechts 5% van de Russische joden en legde dus niet zoveel gewicht in de schaal. De antireligieuze druk wierp op de duur ongetwijfeld vruchten af. Vooral in de steden nam de religieuze praktijk af. Op het platteland lagen de zaken weer anders. Met instemming van het regime waren er in Oekraïene en op de Krim joodse landbouwnederzettingen ontstaan die enige autonomie genoten. Daar konden de religieuze tradities in ere gehouden worden. Omdat de landbouwproduktie hoogst noodzakelijk was kon de overheid niet zo gemakkelijk tegen de hier voortwoekerende ‘religieuze resten uit het verleden’ optreden. Toch probeerde het regime vanaf 1928 de joodse boeren naar het Verre Oosten af te leiden. En in de Tweede Wereldoorlog zijn de joodse nederzettingen in de Oekraïene en op de Krim ten onder gegaan. | |
Het ‘joodse autonome gebied in Birobidzjan’In 1928 besloot het Presidium van het Centraal Comité tot het oprichten van een gebied voor joodse nederzettingen in de streek van Chabarovsk, aan de rivieren Biro en Bidzjan, bij de grens van Mandsjoerije. 36.000 vierkante kilometer werden daarvoor bestemd en in 1934 tot ‘Joods autonoom gebied’ verklaard. Het was, zacht uitgedrukt, niet bepaald een riante streek, ze trok de joden niet bijzonder aan. Op dit ogenblik wonen er nog geen 200.000 mensen van wie zich in 1979 nog slechts 10.166 jood verklaarden. Blijkbaar was de bedoeling de dunbevolkte streek met behulp van de joden economisch tot ontwikkeling te brengen. Maar de belofte die hun voorgespiegeld werd, dat zij hier in een soort autonome republiek hun cultuur konden ontplooien, woog niet op tegen de nadelen, zodat er niet zoveel joden te bewegen waren om te verhuizen. Het plan mislukte. | |
[pagina 405]
| |
Nog steeds echter wordt de fictie van een joodse gemeenschap in die streek in stand gehouden. Er zijn nog altijd radioprogramma's in het Jiddisch. En de krant De ster van Birobidzjan verschijnt sedert 1930 zowel in het Russisch als - drie maal per week - in het Jiddisch (met een oplage van slechts 12.000 exemplaren). Naast twee Russische volkstheaters is er ook een joods. Maar dat alles betekent nog niet dat de joodse volksaard in Birobidzjan een nieuw centrum of een nieuw tehuis gevonden heeft. | |
De zuiveringen onder StalinEen autonoom joods gebied was een fundamentele afwijking van de politieke lijn onder Stalin. Stalin wilde de joden assimileren. Reeds in 1930 werd de Joodse Sectie in de partij afgeschaft. Voor 1938 waren ook de Jiddische kranten in Moskou, Kiev, Charkov en Minsk opgedoekt. Zowel het Comité voor joodse landvragen als de caritatieve joodse instellingen verdwenen van het toneel, en ook een groot gedeelte van de ambtenaren die ervoor werkten werd geliquideerd. Stalins ‘zuiveringen’ waren niet specifiek antisemitisch. Ze waren tegen de hele oude garde van communisten gericht. Daarbij kwamen uiteraard ook veel joodse kameraden om het leven, die vroeger actief opgetreden waren in de antireligieuze campagne. Zelfs in het afgelegen Birobidzjan werden de leidende joodse communisten weggezuiverd. Het pakt tussen Stalin en Hitler in 1939 maakte het voor de meer dan 3 miljoen Sovjet-joden nog hachelijker. Door de nieuwe gebiedsdeling die door dit pakt tot stand kwam, vielen er nog 2,4 miljoen meer joden onder het Sovjet-bewind. Ook onder hen werd met seculariseringsacties begonnen. Hitlers inval in Rusland maakte daar vroegtijdig een einde aan. Maar in de door de nazi's geannexeerde gebieden stond de joden nog veel schrikbarenders te wachten. Slechts 13% overleefde de uitmoording. Natuurlijk gooide Stalin meteen het roer om. Bekende, in de culturele sector actieve joden, die de ‘zuiveringen’ overleefd hadden - o.m. de regisseur en acteur Michoels, de schrijvers Bergelson, Markisch, Feffer, Epstein - werden uit het vergeetboek gehaald en vormden met Ehrenburg en onder leiding van de joodse vice-minister voor Buitenlandse Zaken Losowski een joods antifascistisch comité dat Sovjet-propaganda voerde in het enige nog toegelaten Jiddisch blad, Eynikayt. Maar de oorlog was | |
[pagina 406]
| |
nauwelijks voorbij of het comité werd ontbonden. Alleen de uitgeverij Emes mocht nog Jiddische literatuur uitgevenGa naar voetnoot15. Toen in 1948 de staat Israël ontstond en door de Sovjets als eersten ook officieel erkend werd, brak in de USSR een nieuwe jodenvervolging uit met een lastercampagne die vooral tegen de leidende intellectuelen gericht was. Vooral leden van het Joodse antifascistische comité schoten er dit keer het leven bij in. Op 12 augustus 1952 werden 24 van de 400 gevangen genomen joodse schrijvers, kunstenaars, musici en politiek actieve personen doodgeschoten. In 1953 verspreidde Moskou het verbazende bericht over een zogenaamd joods artsencomplotGa naar voetnoot16. De dood van Stalin bracht een korte verademing. In 1956 had in Moskou de opening plaats van een Jeshivah, een godsdienstige academie die vandaag nog altijd bestaat; het aantal leerlingen werd wel streng beperkt. In datzelfde jaar mochten ook nog 3.000 Jiddische gebedenboeken gedrukt worden. | |
Chroestjovs antisemitismeAl had Chroestjov Stalin van antisemitisme beticht, deze nieuwe, uitgerekend uit Oekraïene stammende partijchef, voerde het Sovjet-antisemitisme weer ten top. Vanaf 1957 verschenen in de Sovjet-pers weer antijoodse artikelen die nauwelijks in toon verschilden van die in het Derde Rijk en in de tijd van Stalin. ‘Reactionaire joodse kringen verspreiden nationalistische bourgeoispropaganda’, zij werden bestempeld als agenten van buitenlandse rabbijnen of van het zionisme, beschuldigd van wetenschappelijk obscurantisme en ‘hun judaïsme doodt de liefde voor het Sovjet-vaderland’Ga naar voetnoot17. Opnieuw werden synagogen gesloten, begraafplaatsen verwoest, praktiserende gelovigen door de politie vervolgd. En eens te meer bleek het zwakke punt van de joden dat hun gemeenten geen gemeenschappelijk centrum hebben. Er bestaat geen opper-rabbinaat en de rabbijn van Moskou wordt niet zonder meer als woordvoerder van alle religieuze joden geaccepteerd. In Chroestjovs ogen waren de joden geassimileerd en hadden zij geen eigen cultureel leven meer nodig. Officieel was het jodenvraagstuk opge- | |
[pagina 407]
| |
lost. Wie zich hier niet naar voegde, werd vervolgd. Daarin speelde natuurlijk ook de buitenlandse politiek mee. Israël gold al lang als handlanger van het Amerikaanse imperialisme, het zionisme als een uitgesproken vijand van de Sovjetunie. Voor de joden bracht de val van Chroestjov in 1963 niet veel verandering, al werd de godsdienstvervolging grotendeels gestopt. Wel bleven zij verdacht van sympathieën voor Israël en beschouwd als onbetrouwbare tweederangsburgers. Geen wonder dat veel joden naar Israël begonnen uit te kijken. Of ze gelovig waren of niet, ze hadden ervaren dat ze steeds opnieuw het mikpunt werden van nieuwe aanvallen. Treffend beschreef de Poolse satyricus Stanislaw Jerzy Lec hun hele situatie: ‘Ik weet waar de legende van de rijkdom van de joden vandaan komt: zij betalen alles!’ | |
De uittochtOnder Leonid Breznjev werden vanaf 1970 de uitreismogelijkheden wat ruimer. Dat was een ommekeer in de Sovjet-politiek. Om een aderlating van intellect te voorkomen werd wel nog van mensen die een hogere opleiding hadden genoten geëist dat eerst de kosten daarvoor terugbetaald werden en wanneer er nationale belangen op het spel stonden, werd emigratie helemaal geweigerd. In deze praktijk is tot op de dag van vandaag weinig veranderd. Naargelang van wisselingen in de buitenlandse politiek wisselen ook perioden van strengere beperking af met perioden van toeschietelijkheid. Tussen 1970 en 1980 hebben bijna 200.000 joden hun land verlaten. Niet allen zijn naar Israël vertrokken en anderen hebben in het ‘Beloofde land’ niet gevonden wat zij verwachtten of wat de zionistische propaganda hun scheen voor te spiegelen. De immigranten uit Georgië b.v. hebben met hun ongenoegen dat ze luidruchtig naar buiten brachten, de Israëlische regering veel last berokkend. Het eigenlijke probleem voor Sovjet-joden die in Israël inwijken bestaat hierin dat zij, wanneer zij met onoverkomelijke aanpassingsmoeilijkheden te kampen krijgen, nauwelijks nog een weg terug hebben. De Sovjetunie weigert halsstarrig ze terug op te nemen. Sinds de Oktoberoorlog van 1973 gaan overigens 50 tot 60% van de joodse emigranten uit de USSR niet naar Israël, maar naar een westers land, vooral de VSAGa naar voetnoot18. | |
[pagina 408]
| |
Natuurlijk is het de joden in de USSR nu wel bekend dat emigreren niet probleemloos verloopt. Toch zijn er nog altijd die het land willen verlaten. Mogelijk verhoogt westerse propaganda hun verwachtingen. Maar het is toch vooral angst die velen ertoe beweegt hun thuisland de rug toe te keren. | |
De duivelskringIntussen is immers de situatie voor de joden weer erger geworden. Je kunt het wel een duivelskring noemen. De emigratiestroom heeft het wantrouwen van de overheid tegenover de achtergebleven joden versterkt. De druk op hen neemt weer toe en dat leidt dan weer tot emigratie. Buitenlandse interventies, o.m. van de Amerikaanse president, zijn niet van aard om een welwillender houding tegenover de joodse bevolking te bevorderen. De joden komen erdoor onder de verdenking te staan dat ze samenspannen met het buitenland. De sfeer wordt bovendien nog vergiftigd door een ander fenomeen. In het begin van de jaren zeventig sloeg de dissidentenbeweging over op joodse kringen. En enkele joodse pogingen om vliegtuigen te kapen, maakten de zaak nog erger. Het regime sloeg hard toe. In 1974 werden 24 intellectuelen - voor het merendeel fysici - die naar aanleiding van de topontmoeting Nixon-Breznjev een congres wilden organiseren, in hechtenis genomen. In 1976 werd de bekende arts Michael Stern gearresteerd. In 1977 werd de burgerrechten-voorvechter Anatoli Schtscharanski samen met anderen opgepakt en wegens ‘verraad’ tot 13 jaar opsluiting veroordeeld: hij werd beschuldigd van contacten met de Amerikaanse ambassade. Maar ook wie willen emigreren worden als afvalligen of verraders behandeld en zogauw hun verzoek ingediend is, staan ze bloot aan talloze represailles. In het algemeen heeft ook het volk niet veel met deze kandidaat-uitwijkelingen op. En altijd bestaat het gevaar dat deze vijandige stemming zich keert tegen al wat joods is. Daartoe dragen ook de steeds weer, zij het ook sporadisch, verschijnende kranteartikelen bij die het zionisme hekelen. | |
[pagina 409]
| |
Sprekende cijfersIn de statistieken springt de daling van de joodse Sovjet-bevolking ten gevolge van de Tweede Wereldoorlog in het oog. Ongetwijfeld moesten de joden ook in de door Duitsland bezette gebieden een hoge tol betalen maar over dit bloedbad hield Stalin lange tijd alle gegevens geheim. In Midden- en Oost-Europa en de Balkan verloren 4,6 miljoen joden het leven. Slechts 770.000 waren er in 1945 over. In de Sovjetunie waren er toch nog ongeveer 1,5 miljoen, iets minder na de Oktoberrevolutie en slechts de helft van 1939. In 1959 waren er opnieuw 2,3 miljoen joden in de USSR, in 1970 130.000 minder en tegen 1979 was hun aantal teruggevallen op 1,8 miljoen. Deze teruggang is niet alleen toe te schrijven aan emigratie maar ook aan een toenemende assimilatie. In de Sovjetunie mag een kind uit een gemengd huwelijk zelf kiezen voor de nationaliteit van één van de ouders. En welk kind zou de joodse nationaliteit kiezen als het leven in een andere nationaliteit gemakkelijker is? Het procentuele aandeel van de joden in de totale bevolking is voortdurend afgenomen. In 1926 nog 1,8%, in 1979 nog slechts 0,7%. Zo worden zij steeds meer ‘quantité négligeable’. Veel hachelijker echter is het feit dat door de assimilatie de Jiddische cultuur in snel tempo verloren dreigt te gaan. In 1926 gaven nog 72% Jiddisch als hun moedertaal op. In 1959 waren dat er al maar 25% meer en in 1979 14%. Lang kan het niet meer duren voor deze eeuwenoude cultuur in Rusland verdwenen is. Dat geldt eigenlijk voor heel Oost-Europa. In Israël zelf is men zich pas laat, waarschijnlijk te laat, om dit oude erfgoed gaan bekommeren. Zo kan men van het einde van een Jiddische cultuurtijd spreken. Nog dramatischer is de situatie voor het religieuze jodendom in de USSR. Van de 1.100 synagogen zijn er geen 60 meer over en rabbijnen in functie zijn op de vingers te tellen. Het vieren van huwelijk, besnijdenis en zelfs begrafenis is zeldzaam geworden. De synagogen zitten op de feestdagen wel overvol, maar er is er slechts één voor 300.000 joden. Voor hun riten hebben de joden nu wel weer alles wat nodig is, zelfs eigen slachthuizen. Sinds ze tot een onbeduidende rest verschrompeld zijn vindt het Sovjet-regime het de moeite niet meer waard hen in hun religieuze praktijken te hinderen. En het is tekenend dat er op dit ogenblik slechts half zo veel leerlingen in de Jeshivah van Moskou studeren als toegestaan is. Ook op dit vlak is de ondergang niet meer tegen te houden. De kring is gesloten. Eens, in de Middeleeuwen, zijn de Westeuropese joden voor verdrukking en assimilatie gevlucht naar het Oosten. Toen | |
[pagina 410]
| |
deze gevaren hen in het Oosten inhaalden, keerden zij om. Maar tallozen zijn onderweg omgekomen of afgedwaald. Op hun tragische tocht hebben zij cultuurgoed van de gastlanden opgenomen dat nu in nieuwe levensgebieden, in Israël of de diaspora, vrucht draagt. Maar de eigen Jiddische cultuur, die hun eeuwen lang eenheid en steun gaf, is in de vervolging van de laatste tientallen jaren zo ver vernietigd dat ze wel niet meer in haar oorspronkelijke vorm tot leven kan komen. Maar al is het Oosteuropese jodendom vernietigd, verdwenen of geassimileerd, het heeft in de gastlanden blijvende sporen nagelaten. Het heeft niet alleen genomen maar ook gegeven en op de geschiedenis van deze landen, vooral cultureel en economisch, onmiskenbaar zijn stempel gedrukt. |
|