Streven. Vlaamse editie. Jaargang 51
(1983-1984)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 348]
| |
Paus Joannes XXIII en de CIA
| |
[pagina 349]
| |
‘Opening naar links’Het was Paus Joannes' ‘opening naar links’ die de belangstelling van de CIA voor hem wekte. ‘Opening naar links’ zowel in de Italiaanse politiek als wat de internationale politiek betreft. In Italië betekende dat ‘ontkoppeling’ (dis-engagement, disimpegno) van Kerk en Democrazia Cristiana: de Democrazia Cristiana hoefde voortaan niet meer automatisch op de steun van de Kerk te rekenen. ‘De bisschoppen’, schreef hij in zijn Dagboek (13 augustus 1961), ‘laten zich gemakkelijk ertoe verleiden zich te veel met dingen te bemoeien die hen niet aangaan; de paus moet hen daarom op het hart drukken dat zij zich niet moeten inlaten met politieke en controversiële kwesties, dat zij zich niet voor één partij of factie tegen een andere mogen uitspreken’. Dit losmaken van de band tussen partij en kerk speelde ongetwijfeld in de kaart van de communisten, temeer daar deze paus blijk gaf van een bereidheid om met communistische leiders te praten zoals nooit een paus voor hem. Chroestsjef had hem op 25 november 1961, zijn 80e verjaardag, een persoonlijke gelukwens gestuurd. Het was niet veel om op voort te gaan, maar het was van de zijde van het Kremlin een eerste blijk van goede wil, ‘in ieder geval beter’, zie Joannes, ‘dan een klap in het gezicht’. En direct probeerde hij van het gunstige klimaat gebruik te maken om uitreisvisa voor Oosteuropese bisschoppen los te krijgen, om de vrijlating van Aartsbisschop Jozef Slipyi, die ergens in de Goelag Archipel verloren zat, te bekomen en om de Russisch-Orthodoxe Kerk ertoe over te halen ‘waarnemers’ naar het Concilie te sturen dat het jaar daarna in oktober moest beginnen. Het Italiaanse en het internationale beleid van het Vaticaan grepen aldus vanzelf in elkaar. Disempegno in Italië veronderstelde détente in de buitenlandse politiek. Het hield bovendien in dat het communisme op zijn juiste waarde beoordeeld moest worden en niet zonder meer als ‘intrinsiek kwaad’ afgedaan kon worden (zoals de encycliek Divini Redemptoris in 1937 had geleerd). Dat stond dan ook duidelijk te lezen in Pacem in Terris (1963). Joannes maakte een onderscheid tussen de dwaling (die altijd verworpen moet worden) en de mens die dwaalt (die altijd gerespecteerd moet worden), een onderscheid ook tussen de ‘theorie’ van het communisme en zijn eigenlijke ‘programma's’, die best ‘positieve elementen’ kunnen bevatten (nr. 159). Conclusie: onder bepaalde voorwaarden is een ‘voorzichtige samenwerking’ met communisten mogelijk. Pacem in Terris maakte de CIA pas goed wakker voor het gevaar dat hier dreigde. De encycliek verscheen op Witte Donderdag, waarmee Joannes wilde onderstrepen dat ze ‘voor alle mensen van goede wil’ bestemd was. | |
[pagina 350]
| |
Maar Witte Donderdag viel dat jaar op 11 april en veertien dagen later, 28 april, waren er Italiaanse verkiezingen. De Democrazia Cristiana verloor 1 miljoen stemmen. De rechtse pers weet de ramp aan de politieke naïviteit van de oude paus. | |
Een rapportDrie dagen na de verkiezingen, op 1 mei 1963, had John McCone, de directeur van de CIA, een audiëntie bij Paus Joannes. McCone was katholiek en een Maltezer ridder. Waar het onderhoud over ging, kunnen we gissen uit Joannes' commentaar: ‘Over losse geruchten die het kerkvolk in verwarring willen brengen maak ik me niet druk... Ik zegen alle volkeren, geen enkel volk zal ik mijn vertrouwen onthouden’. Hij zou ook de Sovjetunie blijven zegenen. McCone's poging om hem tot een ‘realistischer’ inzicht te brengen had gefaald. Toen vond de CIA het tijd voor een nader rapport over het Vaticaan. De opdracht werd gegeven aan James W. Spain. Spain was een specialist in Turkse aangelegenheden, maar als katholiek werd hij een geschikt agent geacht voor informatie over Verandering in de Kerk (Staff Memorandum nr. 26-63, vrijgegeven 3 september 1978). Zich uitgevend voor een academicus op bezoek, bracht hij enkele dagen in Rome door. Met een opmerkelijke scherpzinnigheid analyseerde hij ‘de forse nieuwe stromingen die in praktisch alle fasen van het denken en de activiteiten van de Kerk hun weg vinden’. Hij erkende wel dat Paus Joannes terecht beschouwd werd als ‘de bron’ van de beweging en de echte besluitvormer, maar hij richtte zijn aandacht vooral op de ‘minder bekende liberaal gerichte clerici’ die de paus omringden. Het uitgangspunt van de CIA was ‘de vrees dat hij (de paus) politiek naïef is en te veel beïnvloed wordt door een handvol liberale clerici met wie hij in nauw contact staat’. Spain echter relativeerde dit oordeel: het kwam voor een groot deel van ‘de meer conservatieve christendemocratische leiders’ en de ‘zwarte’ aristocratie, die zich verraden voelde en haar persoonlijke invloed verloren had. ‘Natuurlijk durft niemand de paus zelf direct aan te vallen, maar tenminste sommige van de vele verhalen die in Rome de ronde doen over... de morele en politieke onbetrouwbaarheid van zijn jonge medewerkers enz., vinden waarschijnlijk hun oorsprong in deze gefrustreerde groepen’. Wie waren die ‘jonge medewerkers enz.’ voor wie Spain, tegen zijn instructies in, kennelijk sympathie was gaan voelen? De kern ervan werd gevormd door Mgr. Loris Capovilla, Paus Joannes' secretaris, Mgr. Pie- | |
[pagina 351]
| |
tro Pavan, die aan het ontwerp van Pacem in Terris had meegewerkt, Roberto Tucci s.j., de hoofdredacteur van Civiltà Cattolica, en Mgr. Igino Cardinale, de chef van het protocol (de latere, verleden jaar overleden nuntius in België). Dat beeld klopte zo ongeveer. Spain maakte alleen maar de fout dat hij Mgr. Willebrands tot jezuïet degradeerde en hij overschatte de invloed van ‘de jonge Duitse theoloog Hans Küng’. Dicht bij die kern, opperde Spain, stond een aantal Amerikaanse priesters, maar die hadden weinig contact met de paus: Tom Stranski (Spain noemt hem Stanski) van de ‘Amerikaanse Kerk’ in Rome, Philip Lans s.j. van de Gregoriana, John Courtney Murray s.j. en Mgr. George Higgings, de directeur van de National Catholic Welfare Council in Washington. Van Mgr. James Tucek, hoofd van de NC Nieuwsdienst in Rome, en Mgr. Marcinkas (Spain bedoelt Paul Marcinkus, de latere, onlangs in opspraak gekomen topbankier van het Vaticaan) ‘wordt daarentegen gezegd dat zij met nogal wat terughoudendheid de ideeën en activiteiten van de liberals gadeslaan’. Maar het waren de liberals met wie Spain praatte en zij legden hem het beleid van het Vaticaan uit. Tucci zei hem: ‘U bent geïnteresseerd in wat onze nieuwe koers betekent ten aanzien van het communisme, mij interesseert nog veel meer wat ze voor Spanje (Franco) en Portugal (Salazar) zal meebrengen’. Pavan legde hem uit wat zij verstonden onder het zoeken naar een gemeenschappelijke basis en hoe dat werkte: ‘Met katholieke geloofsgenoten praten wij in termen van sociale rechtvaardigheid, met onze “gescheiden broeders” van de andere kerken in termen van Schrift en doctrine, en met alle mensen - ook met de communisten - in termen van natuurrecht’. Pavan legde hem ook uit wat er achter het disempegno-beleid zat. Wie vroeger voor de kerk was, was voor de Democrazia Cristiana; wie voor de DC was, was voor de kerk. ‘Maar er zijn ook goede mensen die tegen de Democrazia Cristiana zijn, maar daarom nog niet tegen de Kerk’. De liberals, rapporteert Spain verder, maakten zich met een schouderophalen af van het verlies dat de DC bij de verkiezingen in april geleden had: ‘Zelfs als dat twee keer zo groot geweest was, zouden wij ons er niet druk over maken. We zijn nu in het offensief. Als we de mensen goed christelijk onderricht en sociale rechtvaardigheid kunnen geven, is er binnen tien jaar in Italië niemand meer die nog op de Communistische Partij stemt’. De voorspelling is blijkbaar niet helemààl uitgekomen. Maar ze was dan ook in de voorwaardelijke wijs gesteld. Wat de Sovjetunie betreft, kreeg Spain te horen dat de nieuwe koers niet zonder meer aan de weekhartigheid van de paus toe te schrijven was, ze | |
[pagina 352]
| |
ging uit van ‘een heel eigen theorie over wat er in Rusland gaande was’. Het marxisme verloor zijn greep. Er was een groeiende religieuze herleving en die, aldus Pavan, ‘zal nog lange tijd beter door de Orthodoxe Kerk dan door ons gediend worden’. Dat was ook de reden waarom de paus zoveel belang hechtte aan zijn poging om Russich-Orthodoxe waarnemers naar het Concilie te krijgen. De liberals wilden Spain er tevens van overtuigen dat Chroestsjef wel geen engel, maar toch een flinke sta-in-de-weg was voor de haviken in het Kremlin. Bewijzen: de publikatie van Solsjenitsyns Een dag in het leven van Ivan Denisovitsj en de vrijlating van Mgr. Slipyi. Met deze vrijlating wilde Chroestsjef, volgens Spain's gesprekspartners, laten zien dat de Sovjetunie ‘een beschaafde en ethische natie’ was. Paus Joannes was het daarmee eens en noemde het een daad van ‘groot politiek heroïsme’. Daarom ook kon hij tegen de meeste van zijn raadgevers ingaan en Chroestsjefs schoonzoon Alexis Abjoebei ontvangen. Volgens Spain zei hij: ‘Ik zal hem ontvangen. En dat zal dan mijn heroïsche daad zijn’. Hij bleef een ‘ongeneeslijk optimist’. Op tegenwerpingen, noteert Spain, was zijn gebruikelijke antwoord: ‘Goed. Maak je maar niet te veel zorgen. Laten we maar eens proberen’. Mensen die informatie voor de inlichtingendienst moeten verzamelen, rapporteren doorgaans wat hun opdrachtgevers en betalers van hen vragen. James W. Spain week van dat patroon af. In plaats van de CIA naar de ogen te zien en ze in haar vooroordelen te stijven, leverde hij de feiten die tot begrip konden bijdragen. Hij was misschien naar Rome gestuurd om Cesar te begraven, maar het liep erop uit dat hij hem prees. Het meest pikante deel van zijn rapport is zijn relaas over de manier waarop ‘de pauselijke huishouding’ in elkaar zat. Het werd hem uitgelegd door ‘een Romeins priester die zich terecht mag beschouwen als iemand die in heel nauw contact met de paus staat’. Deze anonieme monsignore vertelde hem: ‘U, Amerikanen, kunt moeilijk begrijpen hoe de H. Vader over ons denkt en wij over hem. Niemand van ons heeft een vrouw, kinderen of sociale verplichtingen. We leven ook niet als monniken, in een geregeld communauteitsleven. Vaak lezen, praten we samen, luisteren we samen naar muziek... De H. Vader is onze echte vader, voor hem zijn wij letterlijk zonen. Soms vertellen wij hem dingen die hem interesseren en dan is hij trots op ons. Soms ook zegt hij dat wij moeten ophouden met nonsens te vertellen, dat we eerst maar eens wijs moeten worden’. En hij gaf zijn commentaar op verschillende leden van de hiërarchie: ‘Ottaviani (H. Officie) is geen vijand. Voor de H. Vader is hij een ouwe oom die vaak lastig is en omzeild moet worden, maar hij respecteert hem. Met Bea | |
[pagina 353]
| |
(Secretariaat voor de Eenheid) is hij vanouds bevriend, een man met grote ervaring, die met de tijd tot de familie is gaan behoren als een oude, vertrouwde arts. Wyszynsky (Warschau) is een jonge broer die ver weg woont en grote, moeilijke dingen doet die wij moeten steunen’. Met het Concilie stroomden massa's journalisten naar Rome. Weinigen van hen slaagden erin zulk een onthullende blik in de keuken van het Vaticaan te werpen. Kardinaal Alfredo Ottaviani b.v. werd regelmatig voorgesteld als een bekrompen groot-inquisiteur. Hij zou b.v. eens gedonderd hebben: ‘Hervorming van het H. Officie? Wat bedoel je? We hebben allang de nieuwste elektrische snufjes’. Het beeld dat Spain ophangt, is genuanceerder en correcter. Zijn rapport was gedateerd 13 mei 1963. Misschien is het maar een toevallige samenloop van omstandigheden, maar vijf dagen later, 18 mei, ontving Paus Joannes een bemoedigende boodschap van President Kennedy. Als eerste katholieke president moest Kennedy in ieder geval vermijden de indruk te wekken dat hij een ‘papist’ was. Maar nu ontbood hij een vriend van de familie, Kardinaal James Cushing van Boston, en vroeg hem de paus te laten weten dat ‘de Amerikaanse regering de insinuaties die de laatste tijd in sommige pers- en politieke kringen de ronde deden, betreurde en van alle grond ontbloot achtte’. Er is wel eens gezegd dat het enige verschil tussen een journalistenverslag en een CIA-rapport erin bestaat dat het tweede meer kwaad kan aanrichten, er wordt vaak een beleid op gebaseerd. Om maar één actueel voorbeeld te noemen: de jacht op de bevrijdingstheologen en de steun aan de a-politieke fundamentalistische sekten in Centraal-Amerika zijn het directe resultaat van CIA-rapporten over de regio. Het rapport van James W. Spain van 1963 vormt in het rijke archief van de CIA dan een eminente uitzondering. |
|