Streven. Vlaamse editie. Jaargang 51
(1983-1984)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 315]
| |
Libanon: een puzzel van gemeenschappen
| |
[pagina 316]
| |
[pagina 317]
| |
mindere mate, gekenmerkt door confessionele en etnische diversiteit. Maar het is er nooit in geslaagd de open, pluralistische samenleving uit te bouwen waarnaar Libanon steeds gestreefd heeft en die het af en toe heeft benaderd. Om dat te realiseren zocht Libanon, zelfs ten tijde van de vele opeenvolgende rijken, steeds weer naar meer autonomie of onafhankelijkheid en ondernam het herhaalde pogingen om zich uit de Syrische Provincie los te maken. Werden de etnische of confessionele spanningen te groot (bv. onder de Ottomanen van 1842 tot 1914), dan werd de Libanon een burcht, afgescheiden zelfs van de kuststrook en de Bekaa-vallei. Bij de val van het Ottomaanse rijk wilde vooral de Moslim-bevolking, uit Pan-Arabisch nationalisme, binnen het geheel van de Syrische Provincie een onafhankelijke staat vormen, maar dat werd verhinderd door de elkaar beconcurrerende Britse en Franse imperialistische ambities. De spanningen en de burgeroorlog die het land de laatste jaren dreigen te ruïneren, vinden hun oorsprong in het conflict tussen dat Libanese en het Pan-Syrische of Pan-Arabische nationalisme en in de ontgoocheling van de Islamitische of meer Arabisch voelende bevolking over het uitblijven van een echt pluralisme dat ook de hele regio in het Midden-Oosten een dienst zou bewijzen. Van binnenuit verzwakt, kwam Libanon onder de sterke druk van buitenlandse belangen te staan. Is echter de huidige kritieke situatie te wijten aan die druk van buitenaf of aan de interne moeilijkheden? Ook vele andere landen in de regio staan onder extreme druk, maar Libanons grotere kwetsbaarheid en het feit dat het het slachtoffer wordt van de moeilijkheden waarmee zijn buren te kampen hebben, spruit voort uit zijn interne verdeeldheid. Hoe belangrijk het land ook is voor de regio, Libanon kan niet worden gered, het zal nooit de druk van zijn zelf in moeilijkheden verkerende buurlanden kunnen weerstaan, als het zijn eigen maatschappij geen stevige cohesie weet te geven. De overige Arabische landen gebruikten Libanon als excuus voor hun eigen onmacht ten opzichte van het probleem van de ontheemde Palestijnen: zij verwachtten, eisten zelfs van Libanon dat het dit probleem zou aanpakken in naam van alle Arabische landen, gaven het daarna de schuld toen het mislukte en scheepten Libanon met zoveel Palestijnen op dat het ze niet herbergen en niet meer de baas kon. Israël gebruikte Libanon als excuus om niets te hoeven doen voor de Palestijnen in eigen land: Israël verplettert de Palestijnen in Libanon, liever dan met hen in eigen land tot verstandhouding te komen. Libanons specifieke problemen worden nog ernstiger nu de dreiging van buitenaf de vorm aanneemt van een feitelijke militaire bezetting, zowel door de Syriërs als door de Israëli's. Libanon moet de gelegenheid krijgen zijn eigen interne problematiek buiten die | |
[pagina 318]
| |
externe druk te houden en vooral aan zijn interne cohesie te werken. De internationale gemeenschap zou het daarbij moeten helpen. Niet alleen Libanon, maar ook Israël en de Arabische landen zouden er wel bij varen. Het zou een tragisch onrecht zijn als de grote mogendheden van Libanons zwakheid zouden profiteren om het als een pion te gebruiken in hun machtstrijd in de chaos van het Midden-Oosten. Officieel telt Libanon zeventien erkende confessionele minderheidsgroepen, elk verhoudingsgewijs vertegenwoordigd in de politiek en de administratie van het land. Zowel de rechtvaardigheid van die proportionaliteits-formule als de toepassing ervan worden nu aangevochten. De Palestijnse vluchtelingen horen niet tot die zeventien. Onder hen zijn er nog vele confessionele varianten en zij verschillen van de rest doordat zij niet definitief voor Libanon gekozen hebben. Anderen, zoals b.v. de Armeniërs die in het begin van de eeuw de slachtingen in Turkije ontvluchtten, of het groot aantal Grieks-orthodoxen en Grieks-katholieken die naar Libanon kwamen toen de Syrische Provincie Antiochië in de jaren 40 door de Fransen aan Turkije werd overgedragen, zijn inderdaad helemaal Libanees geworden. Terwijl ieder van de verschillende gemeenschappen van orthodoxe en katholieke christenen een eigen status heeft - Grieken, Syriërs, Armeens-orthodoxen en Armeens-katholieken, Rooms-katholieken - worden de protestanten van verschillende denominaties als één groep beschouwd, en ook de vele sji'itische moslim-sekten worden niet afzonderlijk geteld. Wij zullen het hier vooral hebben over de vier belangrijkste groepen - de Maronitische christenen, de Sunnitische en de Sji'itische moslims en de Droezen. De andere christenen behandelen we hier als één groep en de Palestijnen krijgen een hoofdstukje apart. Een scherpzinnig Libanees waarnemer maakte eens een onderscheid tussen ‘tribale’ en ‘niet-tribale’ geloofsgroepen (waarmee hij overigens geen enkel waardeoordeel wilde uitspreken). Tribaal is een samenleving die beheerst wordt door paranoia: zo de Maronieten, de Sji'itische moslims en de Droezen; de Palestijnen staan zo onder druk dat ze tribaal geworden zijn. Niet-tribaal, maar ‘civiek’ zijn dan vooral de Sunnitische moslims en de grote groep Grieks-orthodoxen, maar ook zij worden nu door angst-psychose en paranoia bedreigd. Doordat ik geïnteresseerd ben in de dynamiek van conflicten en de rol die angst en paranoia daarin spelen, vind ik dit een bruikbaar onderscheid. Maar dan wil ik wel begrijpen waar die angst vandaan komt: de angst voor het verlies van hun culturele identiteit. | |
[pagina 319]
| |
MaronietenDe Maronitische christenenGa naar voetnoot1 beschouwen zichzelf als de oorspronkelijke dragers van de idee van een pluralistische maatschappij, waarin alle etnische en religieuze groepen dezelfde rechten hebben en gelijke aanspraak op de voorzieningen van de staat. Dat is ‘het ideaal van de Berg, de Libanon’. Nu zij de sterkste positie bekleden, beschouwen zij zichzelf als de behoeders van dat ideaal en hebben zij de neiging alle anderen als een mogelijke bedreiging ervan te wantrouwen. De voornaamste bedreiging is in hun ogen de islamisering, een reconstructie van de maatschappij onder Syrische of een andere moslim-heerschappij. Dan zou hun de Sharia of Islamitische Wet opgedrongen worden, volgens welke alleen Moslims de basisgemeenschap (omma) vormen en de andere slechts ‘beschermde volkeren’ (dhimmi) zijn waarvoor de moslims in geweten (dhimma) verantwoordelijk zijn. Zij weten heel goed dat dit islamitische geweten in de loop van de geschiedenis wel wat fijngevoeliger is geweest dan dat van andere volken ten opzichte van de bevolkingsgroepen onder hun bescherming, maar zij zijn niet bereid zich daarbij neer te leggen. Door hun verzet tegen deze bedreiging geven zij de andere bevolkingsgroepen de indruk dat zij zelf een dominerende rol willen spelen. Zij wantrouwen de andere christelijke gemeenschappen in Libanon: die zijn lang aan het shariasysteem gewend geweest en zullen zich niet afdoende verzetten wanneer het opnieuw wordt opgelegd. De Maronieten hebben een belangrijke rol gespeeld in het ontstaan van het moderne Libanon. Zij waren het die in de 18e en 19e eeuw het feodale systeem afbraken, de boerenklasse vrij maakten en tot grote welstand brachten, en vervolgens een postfeodale machtige middenstandsklasse opbouwden. Die ‘middenstanders’ zijn nu de gehate ‘bourgeois’, vooral in een land als Libanon met nog steeds enorme sociale verschillen - de armen zijn geen Maronieten (hún boeren zijn welvarend), maar Moslims, vooral Sji'ieten in het zuiden en de Bekaa-vallei, die nooit deel hebben gehad aan de sociale emancipatie van de Maronitische gebieden. Steeds hebben de Maronieten hun beschermers in het christelijke Westen gezocht: Byzantijnen, Kruisvaarders, de westerse koloniale mogendheden, vooral de Fransen. Hoewel ze dezelfde etnische wortels hebben, zijn ze nu | |
[pagina 320]
| |
vervreemd van de Arabische solidariteit en de verzuchtingen van de andere Libanezen. Zij hebben westerse opvattingen en waarden overgenomen, die de hele Libanese maatschappij vooruit zouden kunnen helpen, en zij begrijpen dan ook niet dat de andere Libanezen die niet willen aanvaarden. (Vreemd genoeg worden die westerse kwaliteiten van de Maronieten door de omringende Arabische landen meer gewaardeerd dan door de Libanezen, die zich door de Maronieten onderdrukt voelen). Hun verwestersing is een feit. De anderen moeten dat aanvaarden. Maar de Maronieten moeten zelf, door hun gedrag ten opzichte van de anderen, die aanvaarding winnen. Zij houden de andere bevolkingsgroepen steeds weer voor dat ze Libanees moeten zijn, dat ze moeten aanvaarden dat ze deel uitmaken van de Libanese gemeenschap en die niet moeten ondermijnen. Maar of Libanon leefbaar blijft, hangt af van de vraag of de Maronieten zelf echt Libanees willen zijn en niet alleen Maroniet, of zij het Arabische karakter van hun mede-Libanezen kunnen respecteren en ook reëel het pluralisme verdedigen dat zij van oudsher voorstaan. | |
Andere christelijke gemeenschappenDe andere christelijke bevolkingsgroepen - Grieks-orthodoxen, Grieks-katholieken (Melkieten), Syrische orthodoxen, Syrische katholieken, Armeense orthodoxen, Armeense katholieken, de enkele Rooms-katholieken en Protestanten - zijn minder talrijk dan de Maronieten en meestal meer vertrouwd met het leven onder moslimheerschappij. Zij waarderen het pluralisme en de relatieve vrijheid die ze in de Libanese maatschappij genieten, en meer dan de Maronieten zijn zij geneigd Libanon te zien als een model van pluralisme dat de andere Arabische landen tot voorbeeld kan strekken. Het shariasysteem willen zij niet terug, maar in een islamitische maatschappij willen zij zich wel als goede burgers gedragen. In tegenstelling tot de Maronieten, hebben zij geloofsgenoten in de andere Arabische landen, en zij hebben nu grote angst dat de Maronieten zowel voor zichzelf als voor hun geloofsgenoten in het Midden-Oosten het leven onmogelijk maken. Deze christenen hebben hun eigen bijdrage geleverd aan het Libanese ideaal van een vrije en pluralistische maatschappij. Intellectueel hebben vooral de Grieks-orthodoxen, die de grootste groep vormen, er een leidende rol in gespeeld en de voornaamste geestelijke vader ervan was een Rooms-katholiek, Michel Sjiha. De Armeense christenen, die een kleine minderheid vormen, hebben zich in Beiroet opgewerkt tot een invloedrijke politieke positie, een verbazend aantal kleine winkels zijn er in Armeense handen. | |
[pagina 321]
| |
Rond 1970 - in de hele wereld was er een heropleving van het christendom, in het Midden-Oosten een groeiende sympathie voor de Palestijnse zaak - begonnen Libanese christenen aan wat zij als een kruistocht beschouwden: de opbouw van een pluralistische maatschappij in Libanon, in nauwe samenwerking met de Palestijnen, als een model voor de seculiere, niet-confessionele staat in Palestina, die - naar zij hoopten - de confessionele staat Israël zou kunnen vervangen. Maar hun idealisme keerde zich tegen hen. Hun plan scheen het feit te legitimeren dat Libanon een basis voor Palestijnse militaire invallen in Israël werd, waardoor hun eigen Libanese volk, vooral de verarmde Sji'itische moslims in het zuiden, blootgesteld werd aan de Israëlische represailles. De joden hebben in de loop van de geschiedenis vaak genoeg aan den lijve ondervonden wat een zogenaamd pluralistische maatschappij in het Westen voor hen betekende. Dat trauma hadden de Libanese christenen onderschat. De Maronieten van hun kant wantrouwden van meet af aan elk plan dat Libanon zou blootstellen aan gewapende wraakacties en de kruistochtidee van de andere christenen dreef een wig tussen hen de Maronieten. Nu hun onderneming mislukt is, blijven deze christenen totaal gedesoriënteerd achter, zij weten niet meer welke kant het met Libanon opmoet en in hun angst zien zij aan alle kanten gevaren: de Maronieten, de Palestijnen, Israël, het Westen. Naar hun gevoel horen zij tot de Arabische gemeenschap, maar zij weten dat zij door de Libanese moslims en de Arabische buurlanden gehaat worden. | |
DroezenZoals de Maronieten hebben de Droezen altijd hun heil gezocht in het gebergte, waar zij zich veilig voelden voor de moslims die hen als ketters beschouwden. In de 17e eeuw, onder hun emir Fakhreddin II, die een zelfstandige staat opbouwde veel groter dan het huidige Libanon, werkten zij aan een maatschappij in de ‘geest van de Libanon’ die de Maronieten voor hun eigen uitvinding houden. Ook de Droezen houden zichzelf voor de uitvinders van het politieke Libanon-ideaal en voelen zich diep gegriefd dat zij nu in Libanon achteruit gesteld worden. Zelfs in de kleinere staat die alleen uit de Berg bestond, waren zij in de minderheid, maar zij speelden er lange tijd een leidende rol. Nu vormen zij in Libanon een kleine, maar welvarende minderheid, met een groot waardigheidsgevoel en historisch bewustzijn. De pluralistische Droezenstaat in de 17e eeuw was een feodale staat. Hun emancipatie uit het feodalisme verliep op een andere manier dan die van | |
[pagina 322]
| |
de Maronieten. Als bewoners van het Libanon-gebergte deelden hun boeren in de 19e eeuw in de bevrijding van de Maronitische boerenstand, en als kleine elitaire krijgersgemeenschap stonden zij in ieder geval in hoger sociaal aanzien. De grote feodale families spelen hier nog steeds een belangrijke rol, al beseffen zij dat ze die positie niet meer alleen door erfrecht maar door een verantwoordelijk leiderschap kunnen handhaven. Vooral de Joemblatt-familie, onder de leiding van Kamal Joemblatt (in 1977 vermoord), gaf blijk van deze sociale verantwoordelijkheidszin, toen zij haar familiegronden onder het volk verdeelde, de kant van armen en bezitlozen koos (voor het grootste deel moslims, vooral Sji'ieten, en natuurlijk ook Palestijnen), en het voortouw namen in de burgeroorlog. De Droezen - en de Joemblatts - worden nu in Libanon in hun bestaan zelf bedreigd. Hun Droezische kernland in het Sjoufgebergte, even ten zuidoosten van Beiroet, is een van de haarden van voortdurend gewapend verzet. Libanon kan het sociale idealisme van de Joemblatts nog steeds heel goed gebruiken, maar hun stem en die van hun gemeenschap is nu bijna tot zwijgen gebracht. | |
Sji'ietenDe Sji'itische moslims stammen af van groepen die zich altijd verzet hebben tegen het centralisme van het Kalifaat en andere imperia. Syrië en Libanon waren de voedingsbodem voor dergelijke anti-centralistische krachten in de islam. De Sji'itische sekten in het geteisterde zuiden, vooral sinds 1970 door Palestijnen en Israëli's in de achterbuurten van Beiroet en in de Bekaa-vallei, zijn naast de Palestijnen de meest misdeelden in Libanon. Hun charismatische leider, de Imam Musa-al Sadr, verwierf in het begin van de jaren 70 als woordvoerder van de allerarmsten, het respect van andere Libanese gemeenschappen. Hij richtte o.m. een paramilitaire militie op, de Amal, die de Libanese dorpen in het zuiden tegen de Israëlische wraakacties moest beschermen. Maar ze raakte wel in de burgeroorlog verwikkeld. Over Libië op weg naar Rome voor een ontmoeting met Paus Paulus VI, verdween de Imam onder geheimzinnige omstandigheden. Zijn sociaal-religieuze beweging was een van de meest waardevolle pogingen die er ooit geweest zijn om het islamitische gedachtengoed in de problematiek van de hedendaagse wereld tot zijn recht te laten komen. Waar je ook komt waar Sji'ieten wonen, in Beiroet of in het zuiden, overal zie je zijn portret, aan ramen, op muren, boven de straat. Zijn volk voelt zich verweesd, zijn geest blijft hen inspireren. | |
[pagina 323]
| |
De Sji'ieten in het zuiden zijn in hoofdzaak tabakstelers, maar verschrikkelijk arm. Ook in de Bekaa-vallei zijn het boeren zonder eigen grond, de grond is in handen van een paar families. Het politieke systeem in Libanon doet hun geen recht, hun Imam en zijn volgelingen werd alle representatieve verantwoordelijkheid onmogelijk gemaakt. Om al deze redenen zijn zij de meest misnoegde gemeenschap in Libanon. Ook van onderwijsvoorzieningen zijn zij grotendeels uitgesloten, met het gevolg dat ze geen sterke leiders hebben. Als zij een billijker aandeel in de Libanese maatschappij krijgen, kunnen zij ontzettend veel bijdragen aan haar welzijn en pluralisme. | |
SunnietenDe Sunnitische moslims beschouwen zichzelf als de belangrijkste culturele en maatschappelijke gemeenschap in het hele Midden-Oosten. Ze kunnen zich dan ook heel moeilijk schikken in een pluralistische samenleving zoals de Libanese, vooral als zij daarin slechts een ondergeschikte rol mogen spelen. Zij vormen een van de meest ‘civieke’ bevolkingsgroepen in Libanon. Hun leiders belichamen de hoogste waarden die zij overgeërfd hebben van al de moslimgemeenschappen die ooit over Libanon geheerst hebben. Maar met de burgeroorlog hebben zij de controle over de aspiraties van hun gemeenschap grotendeels verloren. Toen de moslims milities gingen vormen, gebeurde dat niet onder hun leiding, maar tegen hen in en zij moesten hard rennen om niet achterop te raken. Na de verwoestingen van de burgeroorlog en de Israëlische invasie schijnen zij opnieuw aan gezag te winnen. Hun sympathie voor de Palestijnen verloochenen zij niet, maar zij scharen zich opnieuw achter het Libanese pluralisme-experiment en officieus geven zij toe dat de moslimgemeenschap een ernstige fout heeft gemaakt door een alliantie met de gewapende Palestijnen aan te gaan om zo een sterkere positie in de Libanese maatschappij te verwerven. Zij beseffen nu dat zij verloren hebben. Zij moeten zich hergroeperen en opnieuw hun eigen plaats binnen die pluralistische maatschappij vinden. Daarvoor hebben zij trouwens goede redenen. Zij leven in Libanon en weten dat zij daar nog lang vrede mee zullen moeten nemen. Niet alleen in Libanon zoeken Sunnitische moslims hun plaats te vinden in een pluralistische maatschappij. Velen van hen die altijd in samenlevingen geleefd hebben waar zij de meerderheid vormden, vormen nu een minderheidsgroep in westerse maatschappijen als Groot-Brittannië (waar er meer moslims, Pakistani, zijn dan Methodisten), of de Verenigde Staten. En in de mos- | |
[pagina 324]
| |
limlanden van de Arabische wereld zijn godsdienstvrijheid en gelijke burgerrechten meestal grondwettelijk gewaarborgd. Maar nergens anders heeft de Sunnitische gemeenschap zoveel redenen en mogelijkheden als in Libanon om, trouw aan haar religieuze traditie, àls geloofsgemeenschap een goede relatie aan te gaan met de pluralistische maatschappij. Zij staat hier voor een theologische opdracht die aan de hele moslimgemeenschap in de hele wereld een grote dienst kan bewijzen. | |
Palestijnse vluchtelingenDe Palestijnen in Libanon beschouwen zichzelf en worden door de anderen beschouwd als ‘passanten’, zelfs in dit traditionele toevluchtsoord. In hun kampen vertoeven nu vele Libanezen, Sji'ieten die het slachtveld in het zuiden ontvlucht zijn en andere verarmde Libanezen, zowel moslims als christenen. Velen van hen zijn samen met de Palestijnen het slachtoffer geworden zowel van de vernietiging van de kampen buiten Tyrus en Sidon tijdens de Israëlische invasie als van de slachtingen in de kampen van Beiroet. Zowat elke partij in Libanon is wel eens de vriend van de Palestijnen geweest. Maar de Palestijnse leiders zijn niet wijs geweest. In hun fantasie droomden zij ervan hun land gewapenderhand op Israël te heroveren in plaats van hun zaak en hun herstel legaal te behartigen. Vele Libanezen zijn van oordeel dat het de Palestijnen zijn die de burgeroorlog aangestookt hebben. Dat is niet zeker. Wel zijn zij het geweest die aandrongen op militaire acties tegen Israël vanop Libanees grondgebied, en in 1969, bij het akkoord van Kairo, dwongen de andere Arabische landen Libanon een autonome Palestijnse krijgsmacht op zijn grondgebied te aanvaarden. Dat was meer dan het Libanese systeem kon verwerken. De burgeroorlog brak uit en de Palestijnse leiders lieten hun strijdkrachten, aanvankelijk met veel tegenzin, erin meeslepen. Nu door de Israëlische invasie in 1982 hun steden vernietigd zijn, het zuidelijk deel van hun land verwoest en 20.000 Libanese burgers (Palestijnen niet meegerekend) de dood vonden, hebben de meeste Libanese gemeenschappen geen goed woord meer over voor de Palestijnse vluchtelingen, ook niet hun gewezen bondgenoten: de Palestijnen hebben de Staat ‘gekaapt’, wordt gezegd. Wel is er nog altijd sympathie voor de zaak van de Palestijnen ten opzichte van Israël. Openlijk wordt gezegd: we moeten de Palestijnen ‘motiveren’ - door ontbering, terreur - om het land te verlaten. Dit ressentiment van de Libanezen tegen de Palestijnen is begrijpelijk. Als gastland moeten zij deze vluchtelingen beschermen, vooral nu ze zo | |
[pagina 325]
| |
hulpeloos zijn. Maar het zijn lastige gasten, moeilijk onder controle te houden, vooral nu de regering het onder de militaire bezetting van Syriërs en Israëli's al zo moeilijk heeft haar gezag over wie dan ook in het land te handhaven. Gedurende 35 moeilijke jaren heeft Libanon voor de Palestijnen meer gedaan dan welk ander Arabisch land ook, maar het vindt dat zijn gastvrijheid lelijk misbruikt is. Dat kan de recente brutaliteiten tegen de Palestijnse vluchtelingen niet goedpraten, maar het zal wel een lang helingsproces vergen voor er weer een fatsoenlijke toenadering tot stand komt tussen de vluchtelingen en Libanon. Zolang dat niet gebeurd is, is het de taak van de internationale gemeenschap voor de bescherming van de Palestijnen te zorgen. Er zijn een half miljoen Palestijnen in Libanon. Als het leven hun verder onmogelijk gemaakt wordt, dreigen zij opnieuw een gevaarlijke desintegrerende kracht te worden. Dat willen de Libanezen maar niet begrijpen. Als je die mogelijkheid oppert, krijg je steevast als antwoord: de Palestijnen zijn verslagen en vormen voortaan geen bedreiging meer. Maar dat is een misvatting van Libanons eigenbelang. Je kunt niet een half miljoen mensen onderdrukt houden en brutaliseren zonder een nieuwe orkaan te ontketenen.
Wat blijft er in deze etnische, sociale en religieuze versplintering over om Libanons ideaal - een democratische, pluralistische maatschappij als model voor de hele wereld - te herstellen? De chaos lijkt wel compleet. De recente verzoeningspogingen verlopen heel moeizaam. In een volgend artikel wil ik proberen enkele suggesties aan te reiken. |
|