Streven. Vlaamse editie. Jaargang 51
(1983-1984)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 301]
| |
Kerk en Staat in Nicaragua
| |
[pagina 302]
| |
aanslag op een belangrijke olieopslagplaats in Managua op het laatste nippertje had weten te verijdelen; was deze aanslag gelukt, dan was een deel van de stad de lucht in gegaan. De dag ervoor maakten we een sessie van de Consejo de Estado mee waarin noodmaatregelen goedgekeurd werden om de nakende invasie (de sfeer was: nog vóór kerstmis) het hoofd te bieden. Daartoe hoorde ook de organisatie van een soort burgerwacht bestaande uit jongens en meisjes van 10 tot 15 jaar, wier taak het o.a. zou zijn om loopgraven en schuilkelders aan te leggenGa naar voetnoot1. Er werd een begin gemaakt met de ontruiming van de grensstreek en bij nationale en internationale organisaties werden acties ondernomen voor het verzamelen van medicamenten en hulp voor slachtoffers. Op een avond waren wij er getuige van hoe een lid van het Sandinistische defensiecomité (CDS) aan bewoners van een wijk het gebruik van wapens demonstreerde. Dat het hier om de voorbereiding op een louter defensieve oorlog gaat, lijkt nogal evident. Dit blijkt ook uit de grote bedrijvigheid op diplomatiek vlak. Op 30 september was de Amerikaanse diplomatie erin geslaagd de militaire alliantie van Centraal-Amerika (de CONDECA) nieuw leven in te blazen. Dit leidde tot de hernieuwing van het bondgenootschap tussen Guatemala, Honduras en El Salvador, drie landen die voor hun bewapening op Amerikaanse steun kunnen rekenen. De voorzitter van de Nicaraguaanse junta, Daniel Ortega, formuleerde op 20 oktober opnieuw de 6 punten die volgens Nicaragua tot ontspanning konden leiden en die in juli door de VS waren afgewezen: 1. een niet-aanvalspact tussen Honduras en Nicaragua; 2. directe stopzetting van de wapenleveringen aan de twee strijdende partijen in El Salvador; 3. stopzetting van de buitenlandse hulp aan strijdkrachten die tegen om het even welke Centraalamerikaanse regering vechten; 4. respect voor de zelf-beschikking van de Centraalamerikaanse volkeren en niet-inmenging in hun binnenlandse zaken; 5. opheffing van de economische boycot tegen Nicaragua; 6. stopzetting van legermaneuvers en van het aanleggen van militaire bases in het hele gebied van Centraal-Amerika. Al enige tijd is de CONTADORA-groep (Mexico, Colombië, Venezuela en Panama) aan een vredesovereenkomst tussen de Centraalamerikaanse staten aan het werken, die volgens hen ondertekend zou kunnen worden op 16 december. Waarschijnlijk moeten enkele recente toegevingen van de kant van Nicaragua in die context worden geplaatst: | |
[pagina 303]
| |
het naar huis sturen van grote groepen Cubanen en Salvadoranen en de verzachting van de censuur op het rechtse blad La Prensa, amnestie voor Miskitos. Daarmee poogt de regering mogelijke Amerikaanse redenen (of voorwendsels) voor een inval te ontzenuwen. In een overigens voor Nicaragua niet vleiend artikel schrijft echter The Economist (29 oktober 1983) dat het niet zo zeker is dat Reagan er genoegen zal mee nemen via diplomatieke weg de veiligheid van Honduras en El Salvador te verzekeren: het is voor hem een punt van eer de Amerikaanse president te zijn die een marxistisch-leninistische revolutie ten val heeft gebracht. Niet alle Amerikanen delen Reagans mening. Reeds tijdens de maneuvers van juli trok een groep van 150 Amerikaanse christenen van verschillende denominaties en uit 30 Amerikaanse staten naar het Nicaraguaanse Jalapa bij de grens met Honduras, om er een ‘vredeswake’ te houden; ze verzorgden gewonden in de dorpen en in gebedswaken samen met de inwoners baden ze voor de vrede en vroegen vergiffenis voor de agressie. Sindsdien is bestendig een groep van 15 Amerikanen ter plaatse, die om de veertien dagen door een nieuwe groep wordt afgelost en vergezeld is van een kern die zich telkens voor zes maanden engageert. Bij een eventuele invasie willen zij proberen de Amerikaanse soldaten af te brengen van hun actie. Waarmee niet gezegd is dat zij ook alle aspecten van het Sandinistische bewind onderschrijven. Op 22 juli tekende ook de Amerikaanse Bisschoppenconferentie bij monde van haar voorzitter John R. Roach verzet aan tegen de Amerikaanse interventie in Centraal-Amerika. Begin oktober deden 200 Amerikaanse religieuzen, werkzaam in belangrijke organisaties in de VS, hetzelfdeGa naar voetnoot2. Midden november demonstreerde een driehonderdtal Amerikanen die in Nicaragua verblijven, voor de Amerikaanse ambassade in Managua: zij wilden duidelijk maken dat ze er helemaal geen behoefte aan hebben ‘bevrijd’ te worden, dat ze zich als vrije burgers behandeld weten. | |
Bisschoppen tegen legerdienstDe aanvallen van de contra's hadden al een eerste climax gehad toen in december 1981 somozistische legerkrachten gingen samenwerken met de Miskitoleider Fagoth en aanvallen lanceerden aan de Atlantische kust. Hierop had de regering 8.000 Miskitos uit het bedreigde gebied geëvacu- | |
[pagina 304]
| |
eerd, wat aanleiding gaf tot beschuldigingen in verband met schending van mensenrechten, en werd in maart 1982 voor de eerste maal de noodtoestand afgekondigd. Het stakingsrecht en het recht op publieke demonstraties van politieke partijen werden opgeschort, er kwam een strengere censuur op de pers, de controle op de politieke activiteiten van dissidenten werd verscherptGa naar voetnoot3. Onder de druk van de Amerikaanse bedreiging werd op 14 september 1983 de wet op de militaire dienstplicht aangenomen: alle mannen tussen 18 en 40 moeten zich voor de legerdienst laten inschrijven; van de ongeveer 200.000 tussen 18 en 25 worden er 15.000 uitgekozen voor een langere opleiding en een tijdelijke inlijving in het leger; uit de mannen tussen 25 en 40 wordt een reserveleger gevormd. De vrouwen worden uitgenodigd om zich als vrijwilligster te melden. Het wetsvoorstel werd in de Staatsraad vooral door de Partido Social Cristiano (PSC), een van de oppositiepartijen, bekritiseerd. Hun argument was: ‘Het Nicaraguaanse volk maakt een onderscheid tussen het vaderland en de belangen van de regerende partijen’. Desondanks keurde de Consejo de Estado, waarin de Sandinistische partij een ingebouwd overwicht heeft, de wet goed; wel werd begin en einde van de dienstplicht in het actieve leger en in de reserve bepaald resp. op 18 en 40 jaar, daar waar het ontwerp 17 en 50 jaar had voorgesteld. De straffen voor dienstweigeraars zijn zwaar: 3 jaar gevangenisstraf en een boete van 30.000 cordobas (60.000 Bfr.), te betalen na de dienstplicht, die hoe dan ook uitgedaan moet wordenGa naar voetnoot4. El Nuevo Diario van 4 november deelde mee dat 97% van de dienstplichtigen zich aangeboden hadden, men mag aannemen dat van de overige 3% een deel clandestien het land verlaten heeft. Spanningen tussen de kerkelijke hiërarchie en de staat waren er al een hele tijd. In februari 1982 had de Bisschoppenconferentie geprotesteerd tegen de evacuatie van de (overwegend protestantse, tot de Moravische kerk behorende) Miskitos (vroeger hadden de bisschoppen zich nooit ook maar iets van deze niet-Spaanssprekende indio's aangetrokken). Op 20 juli 1982 beklaagden de bischoppen zich erover dat ‘horden’ (turbas) de bisschop van Bluefields, in het gebied van de Miskitos, lastiggevallen hadden, en | |
[pagina 305]
| |
vroegen zij tevens respect voor de ‘broeders van andere godsdiensten’, waarmee gedoeld werd op de fundamentalistische protestantse sekten, die het regime niet genegen zijn. En er was het schandaal, door de Sandinistische pers wereldkundig gemaakt, van Bismarck Carvallo, priester en persattaché van het bisdom, die ‘betrapt op overspel’ te kijk was gezet; het incident lokte schermutselingen uit waarbij drie doden vielen. Nu tijdens ons verblijf in Managua, was er herrie over de door het aartsbisdom gepubliceerde kritiek op de verplichte legerdienst. Het document, dat alleen door de secretaris van de Bisschoppenconferentie ondertekend is - wat erop zou kunnen wijzen dat niet alle bisschoppen erachter stonden - komt op voor de gewetensbezwaarden, die zich aan zware straffen blootstellen. Niet zonder grond, maar het bevat twee passages waaraan niet alleen de regering, maar ook gelovigen en priesters, vooral religieuzen die aan het revolutionaire opbouwproces meewerken, zich erg gestoord hebben. De brief spreekt de vrees uit dat de legerdienst tot een regelrechte indoctrinatie van de jeugd zal leiden - een vrees die we ook hoorden uitspreken bij ons bezoek aan de (conservatieve) christelijke vakbond CTN - en merkt verder op dat deze wet op de legerdienst op onrechtmatige wijze de gewapende verdediging van het Sandinisme gelijkstelt met de verdediging van het vaderland, precies hetzelfde punt dus dat door de oppositiepartijen al naar voren was gebracht. In pro-Amerikaanse ambassades in Centraal-Amerika kan men horen dat het document de legitimiteit van de regering aanvecht, en dat lijkt geen uit de lucht gegrepen interpretatie te zijn. Maar sommige bisschoppen, zoals Mgr. Santi van Matagalpa en Mgr. Schlaefer van Bluefields, hebben al publiek verklaard dat christelijk geloof en verdediging van het vaderland ook in Nicaragua best samen kunnen gaan, een uitspraak die in de gegeven omstandigheden allerminst een aanmoediging is voor het inroepen van gewetensbezwaren. Ramon Moreno s.j., voorzitter van de CONFER, de conferentie van de religieuzen, deelde ons in een persoonlijk gesprek mee dat zij samen, in gebed en overleg, tot de conclusie waren gekomen dat het document slechts beschouwingen (consideraciones) formuleert en geen gewetensverplichting meebrengt: met respect voor het standpunt van de bisschoppen kunnen christenen zich zonder afbreuk te doen aan hun geloof in het leger engageren. Toch kreeg deze uitspraak van de bisschoppen nog een nasleep. Jongeren uit het milieu van burgerij en privé-bedrijven, blijkbaar gesteund door sommige parochiepriesters, wilden op zondag 30 oktober tegen de verplichte militaire dienst demonstreren. De sandinistische jeugd en patriottistische verenigingen wilden dat verijdelen. Rond tal van kerken in Mana- | |
[pagina 306]
| |
gua kwam het tot heibel, waarbij in sommige gevallen zelfs de misviering werd verhinderd. Aan de hulpbisschop van Managua, Bosco Vivas, werd de toegang tot de kerk van San Judas ontzegd, hij werd uitgekreten voor een CIA-agent. De volgende dag werden twee Salesianen die bij de onlusten betrokken waren, door de regering het land uitgezet. Daarop vaardigde Mgr. Bosco Vivas (de aartsbisschop was op dat ogenblik in Colombia voor een vergadering van de CELAM) een soort interdict uit: 2 november, Allerzielen, zou een dag van rouw en boete zijn, er mocht die dag geen mis worden gecelebreerd. De maatregel kwam hard aan. Niet alleen is het Nicaraguaanse volk zeer religieus, maar Allerzielen is in hun volksvroomheid nu juist een hoogdag en in de huidige omstandigheden dan nog een bijzondere gelegenheid om hun jonge gesneuvelden te herdenken. Het was ontroerend te zien hoe die middag onder grote volkstoeloop op twee met bloemen versierde kerkhoven woorddiensten werden gehouden (wat niet onder het verbod viel). In een toespraak vroeg Ramon Moreno begrip voor de maatregel, maar sprak tevens zijn ontgoocheling erover uit dat priesters zich afzijdig houden liever dan verheldering te brengen in het maatschappelijke proces dat op gang is gekomenGa naar voetnoot5. Inmiddels heeft er (op 9 november) tussen de bisschoppen en de Junta de Gubierno een gesprek plaatsgehad, volgens een mededeling van de Nicaraguaanse Ambassade in Brussel ‘in een geest van goede verstandhouding’: het gesprek verliep, heeft Daniel Ortega laten weten, tegen de achtergrond van wat ook Pablo Antonio Vega (de Voorzitter van de Bisschoppenconferentie) eens gezegd heeft over ‘de noodzaak van de autonomie van de Nicaraguaanse natie, van het volk als historisch subject van de maatschappelijke reconstructie en van de politiek van niet-gebondenheid’. | |
Een gepolariseerde hiërarchieDe gewone man van de straat neemt het de hiërarchie kwalijk dat ze in alle talen zwijgt over de offervaardigheid van de jonge mensen die elke dag hun leven riskeren om de verworvenheden van de revolutie te verdedigen. Met name Mgr. Obando y Bravo rept met geen woord over de doden die vallen, maar klaagt wel de kerkvervolging aan die de godsdienstvrijheid | |
[pagina 307]
| |
aantast. Ten aanzien van deze eenzijdigheid vragen velen zich af waarom hij de ogen sluit voor de ‘smart van de moeders van de boeren, studenten, catechisten en kinderen in de bergstreek, vermoord door benden die gefinancierd worden door de Reagan-regering’Ga naar voetnoot6. Dat was ook een van de oorzaken van de grote ontgoocheling bij het pausbezoek op 4 maartGa naar voetnoot7. Maar toen de bisschoppen van Nicaragua daarna, midden mei, in Rome waren, drukte de paus, toen wellicht beter geïnformeerd, hun op het hart dat ze ‘zich de goede herders moeten betonen van een volk dat diep christelijk is en reeds zo lang geslagen door onrecht, schending van mensenrechten en een burgerstrijd die zoveel leed en rouw veroorzaakt, zoveel jonge levens vernielt...’Ga naar voetnoot8. Dat was een geluid dat het volk nog nooit van Mgr. Obando y Bravo gehoord heeft, noch in homilieën noch in officiële uitspraken, en dat ook nooit in de kerken van het welvarende deel van Managua gehoord wordt. Als er van kerkvervolging sprake is, zegt de tegenpartij, dan van de kant van de plaatselijke hiërarchieGa naar voetnoot9. El Nuevo Diario publiceerde een lijst van 30 mannelijke en vrouwelijke religieuzen die tussen 1980 en 1982 door het aartsbisdom uit scholen of stadsparochies zijn verwijderd, naar het buitenland verplaatst of naar hun land van herkomst teruggestuurd. Telkens is de reden dat ze in hun preken en onderricht een te grote samenwerking tussen christenen en Sandinisme voorstaan. Ze worden vervangen door priesters die de lijn van Mgr. Obando volgen. Religieuzen van exempte orden, zo blijkt uit goede bron, mogen omwille van hun religieus engagement in de nieuwe economische en sociale orde, geen biecht meer horen, niet meer preken of in de kerken van het aartsbisdom de eucharistie celebrerenGa naar voetnoot10. De meer bekende canonisch gesanctioneerden zijn natuurlijk pater Miguel d'Escoto, missionaris van Maryknoll en minister van buitenlandse zaken, Ernesto Cardinal, seculier priester en minister van cultuur, Fernando Cardenal, jezuïet en vice-coördinator van de sandinistische jeugd: zij blijven priester, maar zolang ze een publiek ambt en partij-func- | |
[pagina 308]
| |
ties bekleden, mogen ze hun priesterambt niet uitoefenen, publiek of binnenskamers, ook niet in het buitenland; ze mogen zich niet op hun priesterambt beroepen om besluiten te motiveren die ze uit hoofde van hun functie nemen; voor de rest worden ze opgeroepen goede contacten met de hiërarchie te onderhouden. Als voorwaarde voor zijn bezoek aan Nicaragua zou de paus bij junta-leider Daniel Ortega hebben aangedrongen op hun ontslag uit de regering, maar deze bewering (New York Times, 3 dec. 1982) werd in kerkelijke diplomatieke milieus noch bevestigd noch tegengesproken. Zij bekleden ondertussen nog altijd hun politieke functieGa naar voetnoot11. | |
Bisschoppen en religieuzenDezelfde eis tot ontslag zou eveneens gegolden hebben voor Alvaro Argüello s.j., de vertegenwoordiger van de clerus in de Staatsraad. Maar zoals blijkt uit het interview dat achteraan in dit nummer van Streven verschijnt en zoals hij ook ons zelf vertelde, lag de zaak iets ingewikkelder. Het door het Vaticaan geëiste ontslag sloeg niet zozeer op zijn functie in de Consejo de Estado als wel op het feit dat deze functie door een religieus en niet door een seculier priester bekleed werd. De priestervereniging (ACLEN) die hij vertegenwoordigt, bestond al in de tijd van Somoza uit wereldpriesters en religieuzen. De Bisschoppenconferentie wilde nu de religieuzen eruit, met als argument dat die hun eigen vereniging hebben, de CONFER, maar in feite omdat zij globaal gezien het Sandinisme te goed gezind zijn. De ACLEN werd dus voor de keuze geplaatst: in de Staatsraad zetelen zonder religieuzen ofwel zichzelf ontbinden. Pas vijf maanden later, op 23 mei, koos ze voor het laatste. Dit uitstel gaf Arguëllo de tijd om verder mee te werken aan een ontwerp van wet op de politieke partijen die de verkiezingen van 1985 moest voorbereiden. Deze wet werd op 5 mei goedgekeurd. Al die maanden kon Argüello via de nuntius in Managua nog rekenen op de steun van Mgr. Casaroli, de staatssecretaris van het Vaticaan, en van pater Dezza, toen waarnemend hoofd van de jezuïetenorde. Op de principiële scheiding tussen raden van seculieren en religieuzen wordt vanuit Rome aangedrongen door Mgr. Oddi, hoofd van de Congregatie van de Clerus (gesprek met Ramon Moreno). | |
[pagina 309]
| |
Eenzelfde spanning tussen hiërarchie en religieuzen blijkt ook uit de door Rome opgelegde nieuwe statuten van de CONFER. Het bestuur ervan kan niet meer gekozen worden uit de oversten van religieuze communiteiten, maar alleen nog uit de hogere oversten van de congregaties, en daaruit dan drie Nicaraguanen en drie niet-Nicaraguanen, terwijl de meeste religieuzen niet-Nicaraguanen zijn. De nieuwe structuur zou tot doel hebben de samenwerking met de aartsbisschop te bevorderen en uiteindelijk diens denklijn aan de CONFER op te leggen. Voorzitter van de CONFER was tot nog toe Ramon Moreno s.j., maar die is slechts overste van een lokale communiteit (de provinciale overste van de jezuïeten woont in El Salvador). Wie Moreno's opvolger wordt, is nog onzeker. Na de triunfo heeft de CONFER steeds geopteerd voor de ‘theologie van het leven’ (teología de la vida): de ‘insertie’ van het christelijk geloven in de inzet voor een sociale en economische orde die de armsten hun menselijke waardigheid terug wil geven. Ze steunt het goede dat door het Sandinisme tot stand wordt gebracht: de alfabetisatie-campagne, de ziektebestrijding, de sociale huisvesting, de dynamische wijkcomités, de vorming van coöperaties, de herverdeling van het grondbezit. De religieuzen beschikken over talrijke denkcentra: de basisgemeenschap van de Dominicanen, de scholen van de zusters Assumptionisten (die van de Salesianen leunen aan bij de aartsbisschop), het agrarische centrum CEPA, de katholieke universiteit UCA en het Centro Historico van de jezuïeten. Over het algemeen heeft de CONFER goede relaties met Mgr. Santi van Matagalpa, Mgr. Lopez Ruben Ardon van Estellí, Mgr. Schlaefer van Bluefields en Mgr. Barni van León, en werkt ze nauw samen met het oecumenische centrum Valdivieso en de CEPAD (evangelisch centrum voor ontwikkelingssamenwerking). Minder vlot verloopt de samenwerking met de Bisschoppenconferentie als geheel, en meer bepaald met Mgr. Obando y Bravo en diens hulpbisschop Mgr. Bosco Vivas. | |
De herderlijke brief van 1979Mgr. Obando y Bravo heeft de val van Somoza van harte toegejuicht. Een paar maanden na de triunfo van 19 juli 1979 schreef hij samen met het hele episcopaat een herderlijke brief waarin te lezen staat dat zij zich achter een socialisme plaatsen dat moet leiden tot ‘uitoefening van macht in het belang van de grote meerderheid, in toenemende mate gedeeld door het georganiseerde volk, zodat men op weg is naar een werkelijke machtsoverdracht aan de volksklassen’, dat ze daarentegen een socialisme ver- | |
[pagina 310]
| |
werpen dat ‘tot doel heeft het volk blindelings te onderwerpen aan manipulaties en voorschriften van mensen die willekeurig en onrechtmatig zich van de macht zouden meester maken’Ga naar voetnoot12. Is het voor de aartsbisschop nu dan zo duidelijk geworden dat het Sandinisme onherroepelijk gekozen heeft voor de tweede weg, die van het marxisme-leninisme? Of zijn er andere redenen waarom hij gaandeweg meer afwijzend is gaan staan tegenover het Sandinistische FSLN (Frente Sandinista de Liberación Nacional)? In Managua wordt gezegd dat deze herderlijke brief het werk was van de bevrijdingstheoloog Gustavo Gutierrez en van Mgr. Sambi, de toenmalige nuntius. Maar hij is wel door de bisschoppen ondertekend en blijft als kerkelijk handvest zijn waarde behouden. Als het episcopaat er zich nu van distantieert, dan heeft dit o.i. vooral te maken met een kentering in de milieus van de Nicaraguaanse burgerij en de privé-bedrijven. Deze hebben zich om diverse redenen van het regime afgewend: deels omdat ze hun investeringen in het land niet rendabel genoeg vinden, deels omdat ze zich niet thuis kunnen voelen in een systeem van gelijkheid, waarin vroeger onmondigen nu ook zelf een stem en soms zelfs posten met hoge verantwoordelijkheid krijgen, deels omdat ze niet bereid zijn nog langer offers te brengen voor een maatschappij die ze zich anders hadden gedroomd. Het ergert hen dat zij die vroeger niets bezaten nu bevoorrecht worden: staatssubsidies maken de vervulling van basisbehoeften als wonen, eten, vervoer voor allen toegankelijk, terwijl in dezelfde mate hun eigen privileges worden ingekrompen door belastingen en de gedeeltelijke inschakeling van de privébedrijven in coöperatieve gehelen. Niet alleen lijkt de aartsbisschop de denkwereld van deze groep tot de zijne te maken, maar bovendien is hij onwillekeurig hun politieke spreekbuis geworden. Bij gebrek aan eigen civiele leiders (een aantal liberalen en rechtse katholieken weigert zelfs in de Consejo de Estado te zetelen) zien zij in hem de verdediger van hun zaak. Dit verklaart waarom de hiërarchie zo vaak met zuiver politieke stellingnamen tussenbeide komt, het verklaart ook waarom deze interventies zo vaak tegengeweld oproepen waardoor de orde en de vrijheid van de kerk worden verstoord. De figuur van Obando y Bravo is hoe dan ook hét herkenningsteken in de scheiding der geesten geworden: waar men in Nicaragua pauselijke vlaggetjes ziet of wimpels met de afbeelding van de aartsbisschop, daar woont de oppositie. De tegenpartij plakt posters aan met het portret van Mgr. Romero: ‘Geef ons bisschoppen als deze’. | |
[pagina 311]
| |
Een verdere verklaring voor de vervreemding tussen aartsbisschop en regering zou ook in de Latijnsamerikaanse Bisschoppenconferentie (CELAM) kunnen liggen. Haar toenmalige president, Mgr. Lopez Trujillo, een felle tegenstander van de bevrijdingstheologie, was vóór het pausbezoek heel actief in Centraal-Amerika en sterkte Obando y Bravo in diens verzet tegen het Sandinisme en de ‘volkskerk’Ga naar voetnoot13. Aan Trujillo's contacten met de behoudsgezinde bisschoppen van Guatemala en El Salvador zou het te wijten zijn dat de paus eenzijdig ingelicht naar Centraal-Amerika kwam en er ongewild het spel van de VS speelde. Via zijn vriendschappelijke relaties met de Amerikaanse ambassadeur Anthony Quainton kent Obando y Bravo trouwens ook langs andere kanalen het politieke standpunt van de VS. Samen met de aartsbisschop wordt de Amerikaanse ambassadeur in de kathedraal, de kerk van de gegoede burgerij, publiek toegejuicht. | |
Hoe de polarisering bezweren?In het kerkelijke denken in Nicaragua - zoals trouwens in heel Centraal-AmerikaGa naar voetnoot14 - zijn er dus verschillende strekkingen. Belangrijke sectoren van de kerk willen het revolutionaire proces van maatschappijhervorming steunen en christelijk begeleiden. Zij motiveren hun optie vanuit het gelovige inzicht dat een maatschappijorganisatie die het opneemt voor de armen (de overgrote meerderheid van de bevolking) ernstiger meewerkt aan het Rijk Gods dan het vroegere elitaire systeem. Zij participeren actief aan de concrete verwezenlijkingen van het regime: volksopvoeding, gezondheidszorg, vrijwilligerswerk bij de oogst, burgerwacht, wijkcomités en ook militaire verdediging van de verworvenheden van de revolutie. Zij willen christelijke waarden als een gist laten werken in de wording van de nieuwe maatschappij. Zij noemen zich de ‘kerk van de armen’. Andere groepen in de kerk, waaronder een deel van de hiërarchie en van de katholieke organisaties, hebben zich gaandeweg van de revolutie afgekeerd. De ommekeer valt chronologisch samen met het groeiende ongenoegen van de economisch invloedrijke, maar numeriek minder talrijke burgerij. Hier hoort men stemmen die het maatschappelijk hervormingsproces als geheel veroordelen: het wordt vergiftigd door een marxistisch- | |
[pagina 312]
| |
leninistische ideologie en leidt onvermijdelijk naar een totalitair regime. De meeste maatregelen van de regering weigeren zij te onderschrijven. In het buitenland verkondigen ze de zonden van het regime: de intimidaties die ze ondervinden, de schending van het recht op vrije meningsuiting en van de godsdienstvrijheidGa naar voetnoot15. Hun protesten beroepen zich op humane en godsdienstige waarden. De kerkelijke hiërarchie acht het daarom haar taak de ‘kerk van de armen’, door haar de ‘volkskerk’ genoemd, terug te dringen. Deze tweevoudige benadering van wat christen zijn vraagt, maakt de situatie in Nicaragua heel complex en een oordeel zeer moeilijk. Beide vleugels lopen het gevaar, de godsdienst in de dienst van eigen doeleinden te stellen. Terwijl het een gezond principe is dat de kerk onafhankelijk moet staan t.o.v. staat en maatschappij. De moeilijkheid begint echter bij de toepassing: wanneer gaat men daarin te ver en wanneer laat men het principe onvoldoende recht wedervaren? Het lijkt in geen geval gezond dat aartsbisschop en Bisschoppenconferentie zich zo frontaal tegen de regering opstellen. Zij wekken de indruk zich een politieke rol aan te matigen ten bate vooral van een financiële elite en ondermijnen daarmee de ten goede oproepende kracht van het religieuze spreken: het spreken (of zwijgen) dient dan nog uitsluitend om ‘rechtse’ keuzen in het grensgebied van politiek en geloof een schijn van legitimatie te geven. Het kerkelijke spreken gaat ongewild als dekmantel dienen om eenzijdige politieke belangen te verdedigen die op hun beurt eenzijdige reacties van andere groepen oproepen. De mensen raken erdoor in verwarring. Ze zijn zich van hun menselijke waardigheid bewust geworden, ze zijn er materieel en sociaal op vooruitgegaan en begrijpen niet dat dat ‘slecht’ kan zijn. Ze krijgen de indruk dat de hiërarchie met haar optreden tegen de leiders van hun ‘kerk van de armen’ zich tegen hen keert en hun inzet niet waardeert. Dit treft hen des te pijnlijker omdat zij vanuit hun traditie met veel ontzag opkijken naar de sacrale persoon van kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders en kritiek op hen bijna ondenkbaar vinden. Die kinderlijke houding t.o.v. het sacrale krijgt nu een flinke deuk, vooral bij de jongeren die afkerig of onverschillig worden t.o.v. de godsdienst, zowel de officiële als die van de ‘kerk der armen’. Een Braziliaanse delegatie die vorig jaar het land bezocht, noemt dit een ‘zelfmoord van de kerk’. Als de kerk haar principiële onafhankelijkheid van de staat vertaalt als | |
[pagina 313]
| |
tegenstand tegen de staat en geen goed woord over heeft voor de positieve verworvenheden van de nieuwe maatschappijvorm, wordt ze steeds minder geloofwaardig waar ze haar eigenheid proclameert. Maar ook aan hen die voor het revolutionaire proces gekozen hebben, kunnen kritische vragen gesteld worden. Zij lopen namelijk het gevaar dat ze hun christelijk engagement zo grondig met hun inzet voor de nieuwe staat laten samenvallen, dat het eigenlijk christelijke van hun inzet nergens meer blijkt. Mensen die vroeger actief waren in basisgemeenschappen laten hun christelijk engagement nog uitsluitend bestaan in taken bij de Sandinistische jeugdgroepen en groeperingen, hun hele energie gaat daarin op. Mobilisatie en oorlogsdreiging maken deze exclusiviteit nog nadrukkelijker. Als men hen op deze totalisering van hun inzet opmerkzaam maakt, antwoorden zij dat christen-zijn in de eerste plaats een optie voor de armen is: de God van de armen wordt gediend in de acties van solidariteit die hier en nu nodig zijn ter consolidering van de revolutie. Deze waarborgt immers de vrijheid, het einde van de verdrukking, de bereidheid om voor elkaar in de bres te springen, het vreugdevol meewerken aan de opbouw van een staat die in niet-gebondenheid voor zichzelf kan opkomen. Deze waarden hoog te houden beschouwen zij als een nieuwe vertaling van de christelijke deugden: medewerking aan de opbouw van het land is minstens een pre-catechese die jeugd en jongvolwassenen tot het diep gelovige inzicht kan leiden, dat de God van de armen in hen werkzaam is. Eer dergelijk pleidoooi voor een radicale geïncarneerdheid van het geloof konden we vernemen uit de mond van Fernando Cardenal, de jezuïet die verantwoordelijk is voor de begeleiding van de Sandinistische jeugd. Zelf beschouwt hij zijn politieke taak als een voortzetting van zijn vroegere opvoedingswerk: hij was o.m. vice-rector en ‘studentendecaan’ aan de UCA (Universidad Centroamericana), gaf veel jeugdretraites en bij zijn naam in de catalogus van de jezuïeten staat nog altijd vermeld: ‘lab. apud iuv.’ = ‘werkt bij de jeugd’; in zijn werkmilieu spreekt iedereen hem aan met ‘padre’. In zijn weekends besteedt hij tijd aan gebed en overleg in zijn jezuïetencommuniteit. Maar de vraag is of vele ‘leden van de volkskerk’ dit nog zo doen: genoeg tijd vrijmaken om zich te bezinnen over hun maatschappelijke inzet en hun eigen christelijke identiteit, om te bidden en in gebed de eigen kritische zin ten aanzien van het regime wakker te houden. De noodmaatregelen uitgevaardigd om het hoofd te kunnen bieden aan interne en externe moeilijkheden, scheppen daarvoor zeker niet het gunstige klimaat. Er zijn initiatieven die beslist meer aandacht moeten krijgen. We denken aan de bezinningsdagen georganiseerd door de universitaire parochie van | |
[pagina 314]
| |
de UCA, door het Centro Historico, door de basisgemeenschap van de dominicanen, door het agrarische centrum CEPA en door de progressieve christelijke vakbond (een afgescheiden tak van de Centrale de Trabajadores Nicaraguenses), die zich bezighouden met de kritische studie van economie, sociologie, staatsinrichting, organisatievormen en godsdienstsociologie. Deze centra lijken de geëigende plaats te zijn om kritische, voor de regering aanvaardbare alternatieven uit te werken met het oog op een groter pluralisme in de politieke vertegenwoordigingGa naar voetnoot16, vakbondswerking en economische planning. Als ze zowel van de hiërarchie in Nicaragua als van de internationale christelijke verenigingen in plaats van tegenwerking daadwerkelijke steun zouden krijgen, zouden ze effectief ertoe kunnen bijdragen om het Nicaraguaanse socialisme een eigen gezicht te geven. Van de regering krijgen ze de nodige armslag (de jezuïetenuniversiteit UCA wordt zelfs door de staat gefinancierd); als ze ook van ons meer steun krijgen, kan dit wellicht voorkomen dat de regering haar ideeën eenzijdig uit Cuba en Bulgarije zou halen, iets waarop enkele harde marxisten in de Junta aansturen. De eigenheid van de kerk zou zich dan kunnen manifesteren als een eigenheid niet tegen, maar binnen de staat. |
|