Streven. Vlaamse editie. Jaargang 51
(1983-1984)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 233]
| |
Surinaamse en Antilliaanse literatuur
| |
[pagina 234]
| |
een Hindoestaan, of een Creoler en een Hindoestaan. Zo lossen ze dat op: we kunnen het onderscheid niet maken’. En ze voegt er sarcastisch aan toe: ‘En in feite is er ook geen onderscheid. Daar geef ik ze wel gelijk. Ze hebben gewoon de boel kapot gemaakt op dezelfde manier’Ga naar voetnoot1. In dat licht dien je ook haar gedicht te zien: ‘Het trieste gedeelte van de Gravenstraat
's middags tussen twee en halfvier:
te beginnen bij de stoep van het klooster
tot en met het laboratorium van 's Lands Hospitaal.
Het is dan alsof het kind dat ik was tot leven
wordt gewekt, met andere woorden opnieuw kapot gemaakt’Ga naar voetnoot2.
Er zijn dus redenen genoeg om toch maar even te pogen Suriname en de Antillen (Benedenwinden) te situeren vooraleer we toekomen aan het bespreken van enkele recente publikaties uit deze streken. Dat Surinamers, Antillianen, Ambonezen en Molukkers, naar het woord van Vianen, ‘op dezelfde manier kapot gemaakt’ zijn door de Nederlandse kolonisering, hoeft geen betoog. Dat de import van negerslaven, Javaanse en Indische contractarbeiders in Suriname, waar al blanken en Braziliaanse indianen leefden, een verschrikkelijk rassen- en godsdienstprobleem moest scheppen, is al even duidelijk. Voeg daar nog een handjevol Chinese winkeliers aan toe en je krijgt een bevolking die typisch ‘Caribisch’ is: een mengelmoes van kleuren en gezindten. Deze typische, in de zin van: exotische gevarieerdheid is wellicht ‘vrolijk’ in de ogen van de toerist; voor Bea Vianen paste vooral het woord ‘Strafhok’ (titel van een roman uit 1971) op het plaatsje dat ieder individu in deze exotische variatie toegewezen krijgt. De ‘vrolijke mengeling’ van kleuren en gezindten is onder de oppervlakte maar al te vaak een eng systeem van strafhokjes voor elk individu. Een soort verdeel-en-heers-ideologie waar de Surinamers nog altijd last van hebben. De evolutie in Suriname is niet erg verschillend van die van andere kolonies. Na de slaventijd kwam die van de ‘contractarbeiders’, na de plantages kwam de ontginning van aluminium. Na de kolonizering kwam in 1975 de onafhankelijkheid, d.w.z. de periode van neokolonialisering via de economie. Daaraan probeerde de coup van de sergeanten, onder leiding van de weinig geschoolde, maar hardnekkige zwarte Desi Bouterse, een einde te maken. Meteen begonnen de bekende problemen: financiële boycot, | |
[pagina 235]
| |
bedreiging met economische boycot, toenemende belangstelling van zowel Cuba als Brazilië. Voorlopig is alleen maar duidelijk dat Desi Bouterse vastbesloten is zijn ‘revolutie’ in de hand te houden, zowel tegenover de Verenigde Staten en het moederland als tegenover Brazilië en Cuba. Dat hij evenwel zijn land ‘in de stuwing der volkeren’ heeft gebracht, lijkt nu al vast te staan. Toch is het een zeer apart land: vier keer zo groot als Nederland, heeft het sinds de emigratiegolven naar Nederland slechts een bevolking van waarschijnlijk 400.000 mensen. Ook als ze die allemaal, van de meest tandeloze grijsaard tot het meest tandeloze kind zouden bewapenen, zou Brazilië daar nog altijd een overmacht tegenover kunnen stellen met zijn meer dan 100 miljoen inwoners. Geen wonder dat Bea Vianen in 1978, lang voor de Sergeantencoup dus, voorspelde: ‘Kijk, Suriname wordt of opgedeeld en het wordt een deel van Brazilië of het wordt een zeer kapitalistische toestand, maar dan weer opgedeeld met Brazilië, een vreselijk rechts land, of het land stroomt gewoon helemaal leeg’Ga naar voetnoot3. Vianens gedeprimeerde voorspelling wordt vandaag door onze kranten meer en meer au sérieux genomen. Nederland vraagt zich af of Desi Bouterse zich zal laten manoeuvreren in een Braziliaanse of in een Cubaans-Russische positie. In geen geval lijken de kansen voor de kleine bevolking er goed voor te staan. Temeer omdat ook de economie niet schitterend is. Het is een bar land. Weliswaar scheiden bergruggen het van Brazilië, waardoor dit land er nog minder belangstelling voor heeft dan voor het eigen bergachtige gebied in het noorden; maar ook de binnen te slepen buit is kleiner dan de moeilijkheden die met die buit samengaan. De smeltkroes van de 400.000 inwoners zal blijvend roet in het eten gooien. Wie is er eigenlijk geïnteresseerd in vervallen plantages met bacove (bananen) en suiker (Mariënburg) of in kleine plantages met koffie, cassave, citrus en kopra of in de rijstpolders in Nickerië of de triplex uit de bosnegerwouden? Veel van de onbegrijpelijkheid van de Sergeantenrevolutie zou wel eens kunnen toe te schrijven zijn aan de kapitalistische onverschilligheid voor het hele gebied. Zonder twijfel is de politieke onduidelijkheid van Desi Bouterse niet alleen door zijn gebrekkige vorming veroorzaakt, maar ook door het feit dat uiteindelijk alleen de politieke belangstelling kan doorwegen bij degenen wier hulp hij nodig heeft. Een al te duidelijke keuze in de richting Brazilië of Cuba zou noodlottig kunnen zijn. | |
[pagina 236]
| |
Voor de literatuur uit Suriname is dit alles niet onbelangrijk: Bea Vianen heeft het over Hindoestaanse toestanden, Cairo spreekt voor de neger uit de Para met zijn half-Haïtiaanse voodootoestanden en zijn slavenverleden, de oude Albert Helman is een nazaat van Braziliaanse indianen, zoals in Zuid-Zuid-West (1926) al te lezen stond. Alle drie zijn ze emigranten uit een schijnbaar hopeloos land dat dreigt leeg te lopen. Alle drie hebben ze de harde confrontatie met de rationele en technologisch-functionele Nederlandse maatschappij gekend. Ook is de romantiek met zijn nationalistische component niet aan Suriname voorbijgegaan. Daarom is het helemaal niet zo verbazingwekkend als Hugo Pos het in Schrijversprentenboek van Suriname voorstelt, dat het allereerste manifest van Surinaamse studenten in Amsterdam verscheen in De Tsjerne (1952), een... Fries tijdschrift! 1952 blijkt een vruchtbaar jaar te zijn geweest voor de poging van Surinaamse studenten om hun eigen identiteit te bevestigen: ‘Als ideoloog verwezen deze (de studenten van het manifest van 1952) naar een excentrieke oud-onderwijzer, Papa Koenders, die in een armetierig maandblaadje opkwam voor de taal en het zelfrespect van de neger. In datzelfde jaar gaat in Amsterdam de première van het door Eddy Bruma geschreven toneelstuk De geboorte van Boni (een groot aanvoerder van weggelopen slaven), opgevoerd door Surinaamse studenten en arbeiders. In Suriname heeft in datzelfde jaar de opvoering plaats van Midzomernachtsdroom, met de scènes van de handwerkslieden, van Oberon, Titania en Puck in het Sranan Tongo. Daaraan zijn de toneelstukken van Wim Bos Verschuur en Sophie Redmond voorafgegaan’Ga naar voetnoot4. De romantische component in het bovenstaande is het samenbrengen van ‘de taal en het zelfrespect’, een gegeven dat zowel Vlamingen als de Friezen van De Tsjerne maar al te goed kennen. In Suriname is de taalstrijd van groot belang, een strijd die een sterke belichaming vond in de ‘linkse’ Neerlandicus en romancier Edgar Cairo. Diens hartstochtelijke pogingen om het Sranan Tongo, de taal die in Suriname niet eens door de 400.000 wordt gesproken, te verheffen tot een literair medium, doen vaak aan Gezelles particularisme denken. Voor Vlamingen is dit sympathiek: hoe meer eigenheid iemands taal heeft, hoe beter. Voor vele Nederlanders lijkt Cairo's streven absurd: de taal van de trendsetting Randstad en haar journalisten wil zich opdringen als het enige ‘echte’ Nederlands. Zo werd Pé Hawinkels bijvoorbeeld telkens weer geweerd voor de Nijhoffprijs voor vertalers, omdat zijn Nederlands - schrik niet! - te Nijmeegs zou zijn... | |
[pagina 237]
| |
Hier duikt dus een motivering op die aan de romantiek van Gezelles particularisme ontstijgt en die aanknoopt bij de verbeten pogingen van o.m. de Tsjechische dissidenten om hun Tsjechische taal en hun bestaan als minderheid tussen de alles platwalsende machtsblokken te handhaven. De oude slogan ‘De taal is gans het volk’ lijkt door zowel Edgar Cairo als door de Tsjechische émigré Milan Kundera gehanteerd te worden als een pleidooi voor het recht op afwijkend gedrag in een wereld die alsmaar meer naar eenvormigheid gestuwd wordtGa naar voetnoot5. Edgar Cairo is dus niet alleen de schrijver die een vrij oude Surinaamse traditie tot hoogbloei brengt en salonfähig maakt, hij past ook in een uiterst moderne, want toekomstgerichte tendens die de eigenheid, de verscheidenheid van de kleinere culturen wil handhaven tegen het monolithisme van de VS, de Sovjetunie en China. Het zou interessant zijn, na te gaan hoe ditzelfde probleem uitgekristalliseerd wordt in de Latijnsamerikaanse literaturen. Ook daar is de strijd om nationale en individuele vrijheid nauw verweven met de bevrijding uit de dictatuur en de door haar gecreëerde hongerGa naar voetnoot6, zij het minder op taalkundig vlak (gezien de Spaanse variant de eenheidstaal is op de Portugese gebieden na). Wel tekent zich in de poging om indianentalen zoals het Quechua te hanteren als literair medium, een vergelijkbare tendens afGa naar voetnoot7. De Benedenwindse Antillen vertonen een vergelijkbaar beeld, zij het zonder de dramatiek van massale emigratie en van de sprong van neokolonialisme naar totale onafhankelijkheid. Het gaat in wezen om drie (of als je Saba, Sint-Eustachius en Sint-Maarten meetelt, om zes) kleine eilanden (samen 1.011 km2) met een bevolking van een kwart miljoen mensen; 95% daarvan leeft op Aruba en Curaçao; de enige grote stad is de hoofdstad Willemsstad op Curaçao. Mulatten en negers beheersen het beeld van de bevolking, wat, gezien de functie van deze eilanden als stapelplaats voor de slavenhandel, niet toevallig is. 80% van de bevolking is katholiek, en dit verklaart de belangstelling van de romanciers Leo Ferrier en Frank Martinus Arion voor zogeheten ‘levensproblemen’, waarbij men niet al- | |
[pagina 238]
| |
leen aan geloof en geweten denkt, maar ook aan zoiets als Lourdes dat in de roman Nobele Wilden (Arion, Bezige Bij, 1979) een grote rol speelt als metafoor voor het Westen van 1968. Het reeds genoemde neo-nationalisme speelt in de literatuur van deze eilanden mee, al was het maar door de concretisering van de poging om een eigen identiteit te scheppen in de eigen taal, het Papiamentu, het equivalent voor het Surinaamse Sranan Tongo. In het Papiamentu zijn uiteraard meer Spaanse dan Engelse elementen verwerkt (in tegenstelling tot het Sranan Tongo); het is in feite een mengelmoes van Spaans, Portugees en het Afrikaans van de negerslaven. ‘Het Papiamentu is de volkstaal op de Benedenwinden - Aruba, Bonaire, Curaçao - en wordt volgens de laatste gegevens gesproken door een 200.000 Antillianen daar. Van deze “mengtaal” wordt aangenomen dat zij haar basis vindt in Portugese slavenkampen van West-Afrika en is ontstaan in de 17e eeuw. Tot in de jaren veertig van deze eeuw is zij naar de achtergrond gedrongen door de “officiële” taal, die der Nederlandse overheersers. Spaanse, Nederlandse en Engelse invloeden hebben zich vanzelfsprekend doen gelden in het Papiamentu dat in de 20e eeuw de moedertaal van de Benedenwinden is geworden’Ga naar voetnoot8. Verscheen er tussen 1886 en 1888 nog een tijdschrift, Notas Y Letras, in het Spaans, toch schreef ook toen al een van de stichters, Joseph Sickman Corsen, gedichten in het Papiamentu. Hier kunnen we dus nog veel meer dan voor het Sranan Tongo van een uitgesproken invloed van de romantiek gewagen. ‘Vroege voorvechters van het Papiamentu waren: Willem E. Kroon (1886-1949), dichter en prozaschrijver van o.a. de roman Giambo Bieuw Ta Bolbe Na Wea. Miquel Suriel (1890-1963) was auteur van o.a. de novelle Muhé Culpabel. Willem N. Hoyer (1926-1953), samensteller van woordenlijsten en schrijver van samenspraken ter stimulering van het gebruik van Papiamentu’Ga naar voetnoot9. Opmerkelijk is bovendien dat net zoals Suriname zijn Albert Helman had (Lou Lichtveld), de Antillen hun Cola Debrot kunnen vooruitschuiven, die met Mijn Zuster De Negerin (1935) evengoed als Helman deel ging uitmaken van de Nederlandse literatuur. Debrot, een arts, een officiële ambtenaar van de Antillen, werd in die zin een beetje op dezelfde manier als Helman van ‘afvalligheid’ verdacht, al toonde zijn literair werk een duidelijke belangstelling voor racisme en aanverwante problemen. | |
[pagina 239]
| |
Men kan zonder overdrijving stellen dat op de Antillen de initiale impuls eveneens het neo-nationalisme was, dat het Papiamentu als ‘taal die gans het volk is’ tot literair medium wilde ontwikkelen, terwijl tegelijk de enige kans voor de auteurs om als auteurs te overleven de verovering van de Nederlandse boekenmarkt was. Voeg daarbij de homogener katholieke achtergrond op de Antillen en de betere vorming en je krijgt een globaal beeld van het werk van mensen als Ferrier, Arion, Debrot: minder ‘negerachtig’, d.w.z. makkelijker aansluitend op Europese intellectuele trends, maar in diepste wezen even eigenzinnig gehecht aan de eigen cultuur, de eigen achtergrond. Tot besluit van deze inleiding zou ik graag nog een voorzichtige stelling formuleren over de nogal vérreikende betekenis van de Surinaamse en Antilliaanse literatuur zoals die zich vandaag manifesteert. Het gaat daarbij veel minder om een exotische veelkleurigheid die de smaak van de verwende westerse lezer streelt, dan om een herleving van diepe tendensen die in onze eigen romantiek aan bod kwamen. Meer bepaald de strijd voor een eigen taal (die ‘gans het volk’ zou zijn) - of het nu Papiamentu of Sranan Tongo is - treedt daarbij op de voorgrond. Zou het niet zo zijn dat in de hardnekkige inzet voor de eigen taal bij Tsjechische dissidenten, Spaans-Amerikanen, Surinamers, Antillianen en Vlamingen een diepe impuls schuilt voor het behoud van elke individuele eigenheid, van elke nationale cultuur tegen de monolithisering door de grootmachten? Neo-links zit o.m. in ons eigen Vlaanderen met een trauma dat minder toe te schrijven is aan het nationalisme als zodanig dan aan het racisme en het imperialisme van Hitler met wie vele nationalisten ten onrechte collaboreerden. Toch heeft links altijd het nationalisme ver van huis - dat van Castro in Cuba of Ho Tsji Min in Viëtnam, dat godbetert ook niet van imperialistische smetten vrij is - aanvaard, terwijl het het nationalisme in eigen land blind en bitter bestreed. Daardoor is het socialisme in Vlaanderen de laatste tientallen jaren vervreemd van het feit dat het een Vlaams socialisme is. Zou het kunnen dat in het neonationalisme van Surinamers, Antillianen en Tsjechen een diepere waarheid schuilt, die het leven op aarde zal moeten behoeden voor de 1984-Big Brother-uniformiteit? Zou het kunnen dat wat in 1968 ‘socialisme met een menselijk gezicht’ heette, ook altijd en per definitie een ‘socialisme met een nationaal gezicht’ is? Precies zoals alleen een individu met een individueel gezicht ook nog in staat geacht kan worden tot solidariteit (die Poolse slogan!), terwijl een onpersoonlijke robot, apparatschik of veiligheidsagent geen gezicht en dus ook geen solidariteit heeft? Tot deze - ook in mijn eigen ogen soms gevaarlijke - ideeën word je in | |
[pagina 240]
| |
ieder geval geïnspireerd bij het bekijken van het nieuwere werk dat vanuit Suriname en de Antillen de Nederlandse boekenmarkt bereikt. In een volgend artikel zal ik enkele recente publikaties uit dit geheel onderzoeken. Twee thema's zijn daarbij aan de orde, die vervat liggen in de twee motto's boven deze bijdrage. ‘Wij zijn allemaal bezig om ergens aan te komen’, zegt Bea Vianen. Het komt erop neer dat de zwarten en de Indische kleurlingen in Suriname, net zoals hun indiaanse, gemengde en blanke landgenoten, bezig zijn zich een identiteit als natie te verwerven. Deze zoektocht naar een eigen identiteit - die de Latijnsamerikaanse literaire ‘boom’ kenmerkt, precies zoals de romanexplosie het Rusland op het einde van vorige eeuw - heeft niet alleen te maken met de linguïstische eigenaardigheden van het Sranan Tongo of het Papiamentu, maar ook met een afwijkende aanpak van de traditionele vertelstructuren. Zoals Edgar Cairo zegt: ‘Zoek in de zwarte powesie de zwarte man zoals die is en niet zoals die zich volgens blank-Europese tradities uit’. Juist de paradox, dat men algemeen-geldend wil spreken, maar vanuit een zeer herkenbare, zij het tot nog toe miskende eigenheid, maakt de nieuwere literatuur uit de Nederlandse ex-kolonies zo boeiend. |
|