| |
| |
| |
Drie kerken in Centraal-Amerika
Ignacio Ellacuría
Er gaat bijna geen dag voorbij of in de media is sprake van Centraal-Amerika. En telkens weer blijkt dat de kerk in dit gebied een van de belangrijkste maatschappelijke krachten vormt. In de dramatische situatie waarin vooral landen als El Salvador, Nicaragua, Guatemala zich bevinden, kàn zij zich niet onttrekken aan de invloed die zij nu eenmaal heeft op een bevolking die fundamenteel gelovig en grotendeels praktizerend katholiek is. Maar welke rol speelt zij precies? Wat doet de hiërarchie, wat doen priesters en religieuzen, wat is de rol van de ‘delegados de la Palabra’ (catechisten, pastoraal werkers) en van de basisgemeenschappen? We horen echo's van prachtige evangelische getuigenissen, maar eveneens van onderlinge spanningen en verdeeldheid.
Om een goed beeld te krijgen van dé kerk in Centraal-Amerika is het absoluut nodig eerst een blik te werpen op de aparte situatie van de verschillende landen in dit gebied. Alleen zo kunnen we ook de aparte kerkelijke situatie en haar theologische relevantie beoordelen.
| |
De Centraalamerikaanse situatie
De landen van Centraal-Amerika bevinden zich niet allemaal in dezelfde situatie. In Panama en Costa Rica b.v. zijn er nauwelijks sociale conflicten, of die bepalen ten minste niet het beeld van het land. Panama, met zijn ongeveer 2 miljoen inwoners op een oppervlakte van meer dan 75.000 km2, een bevolkingsdichtheid dus van 24,3 inwoners per km2, bezat in 1980 een BNP van 1.730 dollar per hoofd. Het is een overwegend ‘verstedelijkte’ natie. In vergelijking met andere landen in de regio kan men hier nauwelijks gewagen van met geweld onteigende en onderdrukte meerderheden. De populistische actie van Omar Torrijos heeft, min of meer paternalistisch, toch enige sociale vooruitgang bewerkt. De enorme kapitaalstroom en de sterk bewapende aanwezigheid van de VS in de kanaalzone zorgen voor een relatief stabiele situatie.
| |
| |
Ongeveer hetzelfde kan men van Costa Rica zeggen, met zijn iets meer dan 2 miljoen inwoners op een oppervlakte van 50.000 km2. Met een bevolkingsdichtheid van 44 inwoners per km2, bezit het eveneens een BNP van 1.730 dollar per hoofd. Costa Rica staat bovendien bekend om zijn pacifistische gezindheid, zijn relatief hoog onderwijsniveau en zijn onmiskenbare sociale vooruitstrevendheid, die in de jaren 40 krachtig bevorderd werd door een opmerkelijke samenwerking tussen de aartsbisschop Sanabria, de christendemocratische president Calderón Guardia en de wettelijk erkende communistische partij. Vandaag de dag maakt Costa Rica echter een diepe economische crisis door: het heeft gewoon te lang boven zijn stand geleefd en dat maakt het land nu bijzonder kwetsbaar ten aanzien van de eisen van de VS en de druk van het Internationaal Muntfonds. Heel anders reeds is de situatie van Honduras, met zijn bevolking van 3,7 miljoen inwoners op een oppervlakte van 112.088 km2. Met een bevolkingsdichtheid van 33 inwoners per km2, bedraagt zijn BNP slechts 560 dollar per hoofd, minder dan 1/3 dus van wat Panama en Costa Rica bezitten. Honduras behoort niet tot de armste maar wel tot de echt arme landen van de wereld. Zijn rijkdom is bovendien slecht verdeeld en de meerderheid van de bevolking heeft een minimaal aandeel in het inkomen en de besluitvorming door de oligarchische klassen, de militairen en de politieke bewindvoerders. Het analfabetisme ligt er zeer hoog (meer dan 40%), de overgrote meerderheid van de jeugd komt niet verder dan de lagere school. Mede door dit gebrek aan ontwikkeling zijn revolutionaire bewegingen van enige omvang er nog niet van de grond gekomen. Na vele jaren van militair bewind heeft het land nu een burgerpresident. Maar nog steeds zijn het de militairen en de (grote) economische belangen die met de VS overeenkomen wat er in het
land dient te gebeuren. Met het gevolg dat Honduras in enkele jaren tijds voor de VS precies dat geworden is wat het Nicaragua van Somoza eertijds was: de plaats bij uitstek van waaruit de hele regio militair gecontroleerd kan worden. Honduras is een militaire en logistieke basis van de VS geworden van waaruit toezicht wordt gehouden op de ‘evenwichtsverstoringen’ die van Nicaragua, El Salvador en Guatemala zouden kunnen uitgaan.
Guatemala en El Salvador vormen een andere specifieke groep, vooral omdat in beide landen sterke revolutionaire bewegingen aanwezig zijn. Maar gezien hun belang én hun verschillen verdienen ze een afzonderlijke behandeling.
Guatemala beslaat ongeveer 109.000 km2, heeft een bevolking van om en bij 7 miljoen en een bevolkingsdichtheid van 65 inwoners per km2. En we stoten hier meteen op een heel typische trek: meer dan de helft van de
| |
| |
bevolking behoort tot de strikt inheemse bevolking met hun eigen talen (en daarin nog onderling grote verschillen), eigen gewoonten, mentaliteit en samenlevingsvormen. Het BNP per hoofd ligt tamelijk hoog (1.110 dollar), maar de nationale rijkdom en de inkomens in het algemeen zijn uiterst ongelijk en ongerecht verdeeld. Kan men in Honduras gewagen van een chronisch en latent structureel onrecht, dan heerst in Guatemala een echte staat van geweld ten gevolge van een openlijk erkend staatsterrorisme en het terrorisme van extreem rechts. Tegelijk is hier het revolutionair bewustzijn sterk ontwikkeld en kan men Guatemala sinds enkele decennia beschouwen als de voornaamste haard van de guerrillabeweging. Die beweging is ontstaan - ze werd al een keer verpletterd, maar herrees met nieuwe kracht - als een reactie op het structurele onrecht en het repressieve geweld waarmee intellectuelen, vakbondsleden, religieuzen en vooral de inheemse bevolking te lijf worden gegaan. Alleen al door de numerieke meerderheid van de Indiaanse bevolking voelen de ladinos en de blanken hun positie bedreigd. Gevolg: het land leeft al jarenlang in een staat van geïnstitutionaliseerde terreur. Tot zelfs de voorzitter van de bisschoppenconferentie, de bisschop van Quiché, werd met de dood bedreigd en vluchtte, op aanraden van de Indianen zelf, met al zijn priesters weg.
El Salvador bevindt zich in een mogelijk nog moeilijker situatie. Het is een klein land, meer dan 4,5 miljoen mensen leven er samengepakt op een oppervlakte van 21.000 km2, meer dan 200 per km2. Het BNP per hoofd bedroeg in 1980 590 dollar, op het ogenblik zal het wel veel lager liggen, beneden dat van Honduras. De grote bevolkingsdichtheid en de verschrikkelijk ongelijke verdeling van de nationale hulpbronnen (land, inkomen enz.) hebben het land in een grenssituatie gedreven, die iedereen thans bij haar naam durft te noemen: El Salvador bevindt zich in een staat van burgeroorlog. Aan de ene kant zij die beweren de met de voeten getreden rechten van de onderdrukte meerderheden te verdedigen, aan de andere kant de vertegenwoordigers van de institutionele orde, die gebruikt wordt om, samen met gewettigde belangen, de onrechtmatige belangen te beschermen van de heersende klassen en van de zogenaamde veiligheid van de VS, zoals de Reagan-administratie steeds weer herhaalt. De ernst van de situatie wordt voldoende geïllustreerd door de meer dan 40.000 burgers die in de laatste drieënhalf jaar vermoord zijn en de meer dan een half miljoen Salvadorianen die naar het buitenland gevlucht of uitgeweken zijn. In 1982 lag het aantal dodelijke slachtoffers iets lager dan in 1980 en 1981, in april en mei van dit jaar is het opnieuw onrustbarend gestegen, niet alleen in de gevechtzones maar ook elders door het optreden van militaire en paramilitaire groepen.
| |
| |
Nicaragua tenslotte is een geval apart. Met zijn 130.000 km2 oppervlakte en nauwelijks meer dan 2,5 miljoen inwoners, telt het slechts 20 inwoners per km2. Het BNP per hoofd ligt hoger dan dat van El Salvador en Honduras, maar lager dan dat van Panama, Costa Rica en Guatemala. Men schat het op zo'n 720 dollar. Onder de arme landen is Nicaragua iets minder arm. Het analfabetisme is door de sandinistische revolutie praktisch uitgeroeid. Het meest significatieve feit is echter dat Nicaragua het eerste Middenamerikaanse land is geweest waarin de revolutie het niet alleen op het somozisme maar eveneens op de kapitalistische structuur van de staat en de maatschappij heeft gehaald. Het was een marxistische revolutie, die het leven heeft gekost aan zowat 50.000 mensen uit alle sociale klassen, maar vooral uit de laagste. Maar het was ook de meest grootmoedige revolutie, die direct na de overwinning de doodstraf als wettelijke vorm van bestraffing afschafte. Velen hadden verwacht dat het sandinisme naar een democratisch socialisme naar westers model zou evolueren. Het heeft een andere koers gevolgd, ten dele door zijn marxistische inspiratie, ten dele ook uit verweer tegen de druk van binnen en van buiten, vooral van de VS, die Nicaragua beschouwen als een model voor andere anti-imperialistische revoluties in de regio.
Dit is dan in grote trekken de ‘wereld’ waarin de kerk haar zending heeft waar te maken. Het is een dramatische, ongewone, uitermate complexe wereld, ten aanzien waarvan veel helder doorzicht en een flinke dosis durf nodig zullen zijn. Heeft de kerk beide gehad? Heeft ze die op het ogenblik? Welke verantwoordelijkheid heeft ze op zich geladen door wat ze verzuimde te doen? Is zij in bepaalde gevallen medeplichtig geweest aan het kwaad en de zonde, aan het structurele onrecht, doordat zij niet in staat was tot een gepaste analyse van de situatie of niet de nodige durf opbracht om ze het hoofd te bieden?
| |
Reacties van de kerk: drie types
Reeds vóór Vaticanum II waren enkele prominente bisschoppen zich scherp bewust van de diepe sociale kwalen van de landen in Centraal-Amerika: naast de reeds genoemde Mgr. Sanabria van Costa Rica bijvoorbeeld aartsbisschop Mgr. Chávez in El Salvador en Mgr. Rosell in Guatemala. Op grond van de sociale leer van de kerk formuleerden zij felle aanklachten tegen de ongelijkheid en onrechtvaardigheid en ernstige, zij het niet erg radicale noch effectieve voorstellen om de wantoestand te verhelpen. Zij hadden het probleem ten minste duidelijk gesteld en eisten met klem een
| |
| |
oplossing. Zij waren niet vervreemd van het lijden van hun volk, waren niet bang voor de machthebbers en zagen het verband tussen geloofsverkondiging en bevordering van rechtvaardigheid, tussen evangelisatie en actie ten bate van de overweldigende meerderheid van de Centraalamerikaanse bevolking.
Met de bisschoppenconferentie van Medellín (1968) werd de uitdaging scherper. Daar werd een heldere diagnose gesteld en werden duidelijke actielijnen uitgestippeld. De vraag was echter: zou de kerk in haar geheel - hiërarchie, kerkleden, basisgemeenschappen en verschillende kerkelijke bewegingen - op die oproep kunnen ingaan en zich bekeren tot een waarachtige kerk van de armen, een kerk die de situatie van onrecht aanpakt en overwint vanuit de kracht van het evangelie, over alle institutionele voorzichtigheid heen? Onmiddellijk al dook één voorwendsel op dat die gedragslijn zou bemoeilijken: het schrikbeeld van het communisme. Een communisme dat in Costa Rica, Panama en zelfs Honduras de platgetreden paden van de partijbureaucratie en de vakbeweging volgt, maar in Nicaragua, Guatemala en El Salvador als volksbeweging en gewapend verzet een eigen vorm aanneemt. Die omstandigheid was oorzaak van conflicten en verdeeldheid binnen de kerk, en riep drie duidelijk onderscheiden reacties of groepen in het leven.
1. Een heel deel van de kerk gaat blijkbaar uit van het principe: ‘Om het even wat is te verkiezen boven het communisme’. Het communisme is een intrinsiek kwaad, het is atheïstisch, materialistisch en preekt de klassenstrijd. Met het communisme aan de macht komt de kerk in een ondraaglijke situatie. De uitdrukkelijke of stilzwijgende verdedigers van dit standpunt verwijzen voortdurend naar wat er in de Oostbloklanden - vooral Polen, Hongarije en Tsjechoslovakije - en in Cuba gebeurt en naar wat er, volgens hen, in Nicaragua zal gebeuren. Deze mensen erkennen wel dat de huidige situatie in sommige landen echt onrechtvaardig is, echt zondig en in tegenspraak met het Rijk Gods. Zij erkennen dat er een ten hemel schreiende armoede bestaat en een onduldbare repressie, dat de kerk de moorden, folteringen en verdwijningen niet kán tolereren. Maar tussen dit kwaad en dat van het communisme is de keuze aan geen enkele twijfel onderhevig: beter dit kwaad verdragen dan in de handen van het communisme vallen. Tevergeefs herinnert men deze mensen eraan dat er in Cuba nog geen enkele priester of catechist vermoord werd, dat er in Nicaragua nog geen enkele pastoraal werker, priester of bisschop is omgebracht. Dat is niet ter zake. Ze zúllen die wel vermoorden en als ze het nog niet gedaan hebben, dan alleen omdat het niet in hun kraam past. Zodra het wel voor ze uitkomt, slaan ze ook aan het moorden, want het zijn mensen zonder
| |
| |
menselijkheid en zonder hart, mensen zonder God. Wat op het ogenblik in El Salvador en Guatemala gebeurt, is slecht, maar het zal voorbijgaan: niet-communistische regimes zijn immers voor verandering vatbaar. Val je echter eenmaal in de handen van het communisme, dan geraak je daar nooit meer uit.
Deze groep klaagt ook aan. Hij beweert dat het marxisme al een deel van de kerk geïnfiltreerd heeft: rijken worden in staat van beschuldiging gesteld en het volk wordt het recht toegekend om zijn bevrijding in eigen handen te nemen en zich te verzetten tegen het geweld dat het ondergaat. Volgens deze anticommunistische kerkfractie is het andere deel van de kerk, dat zij de volkskerk noemen, al evenzeer verantwoordelijk voor het heersende geweld: men heeft verzuimd toenadering te zoeken tot de rijken om ze te bekeren en heeft in plaats daarvan de armen aangezet tot revolutie. Zoveel is intussen duidelijk: deze groep binnen de kerk doet niets anders dan het schema herhalen dat ook de Reagan-administratie hanteert bij de interpretatie van en de reactie op de Centraalamerikaanse situatie. Ook Reagans betoog neemt theologische allures aan, ook hij beschrijft de situatie als een strijd tussen goed en kwaad, waarin het kwaad overduidelijk het Sovjet-marxisme is en het goede het kapitalistisch systeem van Noord-Amerika.
Tot deze groep behoren bisschoppen, priesters, gelovige leken en religieuze bewegingen. Misschien zijn ze niet zo talrijk, maar ze hebben wel veel macht. Tot de groep van de leken behoren in het algemeen de gegoede klassen die heroïsche pogingen doen om rijkdom en christelijk geloof met elkaar te verzoenen. Tot de groep van de priesters behoren de niet weinigen - niet weinig als je bedenkt dat er in Midden-Amerika heel weinig rijken zijn - die deze rijken onvoorwaardelijk toegedaan zijn. Misschien zijn er niet zoveel uitgesproken kerkleden die het onomwonden standpunt ‘Om het even wat liever dan het communisme’ zo uitdrukkelijk formuleren of praktizeren. Maar de latente invloed van deze mentaliteit blijft erg groot. Met de verzwarende omstandigheid dat elke aanklacht of iedere georganiseerde beweging van het volk gemakkelijk als communisme bestempeld wordt of, al een tikje subtieler, geen onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende vormen van marxisme.
2. Het fundamentele uitgangspunt van een tweede groep in de kerk zou je kunnen omschrijven als: ‘Noch het een, noch het ander’. Neen aan het structurele onrecht, de verdrukking, de staat van geweld, maar evengoed neen aan het communisme, het marxisme-leninisme. Deze groep is het niet eens met de interventie van de VS, noch met de wapenleveringen, noch met de verborgen bedoeningen van de CIA, noch met de paramilitaire
| |
| |
organisaties, noch met de duizenden moorden en verdwijningen. Maar weigert even stellig de andere zijde te kiezen, vooral in Guatemala, El Salvador en Nicaragua, omdat die andere zijde marxistisch heet te zijn en een marxisme zou opleggen dat noch de kerk noch het volk ten goede komt.
Dit standpunt is subtieler en laat vele, erg verschillende varianten toe. Zo zal men in Nicaragua stellen dat het somozisme een echt kwaad was, maar dat hetzelfde geldt van het sandinisme. In El Salvador zal men erkennen dat wat de staat daar de jongste jaren heeft aangericht, kwaad is, maar dat er tússen de uitersten een middenweg moet worden gezocht, een democratisch en progressistisch centrum moet worden gevormd dat rechtvaardigheid en vrijheid verenigt en de institutionele kerk haar bewegingsvrijheid laat. In Guatemala stelt men dat de guerrillabeweging niet te vertrouwen is vanwege haar marxistische inspiratie en haar gewelddadig karakter, en dat men het inderdaad tragische verleden moet zien te boven te komen door middel van verkiezingen. In Costa Rica en Panama schijnt men nog meer reden te hebben om de min of meer progressistische democratische weg te bevorderen, zonder dat men zich afvraagt of enige vooruitgang op die weg wel heel ver kan leiden in de bestrijding van de kwalen van het kapitalisme: een kapitalisme dat vooral door het recente leergezag van de kerk evenzeer veroordeeld werd als het communisme. Een soortgelijke houding verlamt de kerk van Honduras, die wel eens schijnt te denken dat het regime dat ze nu hebben al een aanvaardbaar goed is, dat verdient in stand gehouden en gesteund te worden.
Voor deze kerk is het principe ‘Noch het een, noch het ander’ duidelijk genoeg. Maar lang niet zo duidelijk is wat zij, historisch gezien, moet doen om het haar toevertrouwde volk vrede en rechtvaardigheid te geven. Neemt deze kerk het ‘noch het een, noch het ander’ ernstig en laat zij zich in werkelijkheid niet afleiden naar een bevoorrechting van de status possidentis, dan verricht zij goed werk. Haar verkondiging van het evangelie overstijgt zowel de kapitalistische als de marxistische horizon, zij klaagt het onrecht dat de enen de anderen aandoen aan als volkomen in strijd met het christelijk geloof en met de waardigheid van de mensen als kinderen Gods. En aangezien de schendingen van de mensenrechten, zowel kwantitatief als kwalitatief, veel meer voorkomen bij de partij die aan de macht is dan bij de oppositie - in het geval van El Salvador is dat voor iedereen zonneklaar - kan deze kerk, als zij ten einde toe consequent blijft met haar uitgangspunt, zelfs te voorschijn treden als een progressistische en profetische kerk. Het is een kerk waarin de ethische voorzichtigheid meer gewicht krijgt dan het evangelisch profetisme, maar zij realiseert
| |
| |
vaak vrij goede dingen en draagt enigermate bij tot een verbetering van de situatie.
Je kunt zeggen dat een aanzienlijk deel, in sommige gevallen de meerderheid van de Middenamerikaanse kerk dit tweede standpunt deelt, zij het met een aantal schakeringen. Maar in Nicaragua bijvoorbeeld legt zij meer nadruk op haar strijd tegen het sandinisme dan op de veroordeling van het geweld waarmee gewapende anti-sandinistische groepen de regering omver willen werpen. Het principe ‘noch het een noch het ander’ wordt hier toch weer een voorkeur: liever het ander (het door het kapitaal en de VS gesteunde project) dan het een (het sandinistisch volksproject). In Nicaragua kijkt een groot deel van de kerkelijke hiërarchie op zijn minst met toegeeflijkheid tegen het anti-sandinistische geweld aan. Elders daarentegen leidt de verwerping van het geweld ‘waar het ook vandaan komt’ tot een argwanende en zelfs veroordelende houding ten aanzien van het revolutionaire geweld. Revolutionair geweld kán gerechtvaardigd zijn, wordt gezegd, maar het is een verwerpelijk middel om de beoogde rechtvaardigheid dichterbij te brengen. En op die manier slaat het precaire evenwicht tussen ‘noch het een noch het ander’ in de praktijk toch door naar een opstelling die de heersende regeringspraktijken ten minste tolereert... met als merkwaardige uitzondering het geval van Nicaragua.
3. In de confrontatie met het onrecht gaat een derde groep in de kerk uit van één richtingwijzend principe, dat niet zo makkelijk te formuleren is. Enigszins simplificerend kunnen wij het als volgt omschrijven: ‘We moeten de risico's aandurven die nodig blijken te zijn om een einde te maken aan de toestand van onrecht en geweld die in de regio heerst, vooral in landen als Guatemala en El Salvador’. Tot die risico's behoort de mogelijkheid dat de revolutionaire groepen, als die in staat zijn een einde te maken aan onrecht en geweld, aan de macht komen. Als dat in de Oost-West-confrontatie in het voordeel van het Oosten uitvalt en de positie van de VS in de regio verzwakt, als het de gegoede en middenklassen, de habituele cliënteel van de kerk, benadeelt, als het belangrijke politieke offers vraagt op het gebied van vrije partijvorming, enz., dan is dat maar de prijs, de boete die men ervoor moet betalen. Al die te verwachten kwalijke gevolgen zijn lang niet zo erg als het nagenoeg absolute kwaad dat nu heerst. Waar het recht op leven op het spel staat, kunnen andere rechten naar het achterplan verhuizen; waar het recht op de bevrediging van de materiële basisbehoeften op het spel staat, kunnen andere rechten een tijdje wachten op hun volledige vervulling; waar het gaat om de fundamentele, sinds eeuwen met de voeten getreden rechten van de overweldigende meerderheid van de bevolking, kunnen de rechten - in feite de privi- | |
| |
leges - van de minderheden, die hun huidige status met een natuurrecht verwarren, wel even uitstel lijden.
Vanuit dit perspectief en deze oriëntering sympathiseert het deel van de kerk dat dit standpunt inneemt, met de revolutionaire bewegingen als de voornaamste tegenstanders van het heersende kapitalistische systeem. Ze zijn het niet eens met hun ideologie noch met veel van hun praktijken, maar ze beschouwen ze wel als de meest representatieve dragers van een mogelijk volksproject, die makkelijker gecorrigeerd kunnen worden dan hun tegenstanders die nu aan de macht zijn. Zo oordeelde de kerkelijke hiërarchie van Nicaragua in de laatste jaren van het somozistisch bewind, al mogen wij niet vergeten dat het somozisme meer dan veertig jaar lang vreedzaam met de kerk samenleefde: de hiërarchie erkende de rechtmatigheid van de gewapende opstand tegen een gewelddadig en onrechtvaardig regime. Zo oordeelde vooral Mgr. Romero, die zich openlijk verzette tegen het geïnstitutionaliseerde onrecht en geweld, en tegelijk niet naliet kritiek uit te brengen op de revolutionaire bewegingen, die hij prees voor hun engagement voor de bevrijding van het volk, maar afkeurde voor hun ideologische vernauwingen en sommige van hun weinig menselijke praktijken.
Kwantitatief stelt dit deel van de kerk niet veel voor, maar kwalitatief was en is het zeer belangrijk. Het valt niet in de smaak van de nuntii noch van de Celam (de Latijnsamerikaanse bisschoppenconferentie) maar wordt ten minste door enkele bisschoppen getolereerd en door basisgemeenschappen, bevrijdingstheologen, geëngageerde priesters en religieuzen aangemoedigd. Sommigen van hen zijn wel eens te ver gegaan in hun identificatie met de revolutionaire bewegingen en hun gebrek aan kritiek. Maar die excessen doen niets af aan de waarde van de houding van vele anderen, die hun gedrag niet laten dicteren door politieke voorzichtigheid en institutionele belangen, maar zich gedreven weten door het geloof en de inspiratie van het Rijk Gods. Dit is de vervolgde kerk, die al een bisschop-martelaar heeft, die tientallen vermoorde priesters en religieuzen telt en honderden omgebrachte, gemartelde, gevangen of ‘verdwenen’ catechisten en ‘delegados de la Palabra’. Dit is de kerk die de wereld voor luide vragen stelt en schokt, een ergernis voor de machtigen, hoop voor de vernederden. Deze kerk is het die het probleem van de zogenaamde Iglesia popular of volkskerk heeft opgeroepen en die vaak het verwijt te horen krijgt dat ze de verdeeldheid en het conflict binnen het kerkinstituut in de hand werkt. In de Middenamerikaanse kerk is dit probleem zo belangrijk, dat het een aparte behandeling verdient.
| |
| |
| |
Volkskerk, kerk van de armen en binnenkerkelijk conflict
De kerk die zich in sterkere mate geëngageerd heeft voor de armen en de zaak van het volk, pleegt men, in pejoratieve zin, ‘volkskerk’ te heten. Een benaming die noch de Puebla-conferentie noch Johannes-Paulus II graag horen. De kritiek op deze kerk geeft te verstaan dat de volkskerk zich kant tegen de hiërarchie, gecontamineerd is door de klassenstrijd en zich te veel vereenzelvigt met de politieke strijd van de revolutionaire bewegingen. Ongetwijfeld zijn er leden van de kerk voor wie die beschuldigingen enigermate opgaan, maar het zou volstrekt onrechtvaardig zijn daarom deze hele groep te diskwalificeren. Om alle misverstanden uit de weg te ruimen is het beter van een kerk van de armen te spreken dan van een volkskerk. Voor zo'n kerk van de armen namen Kardinaal Lercaro en anderen het reeds uitdrukkelijk op tijdens Vaticanum II en niemand minder dan Johannes XXIII beschouwde deze term als een uitstekend ideaal voor heel de kerk. En de in Medellín en Puebla zo duideljijk vooropgestelde voorkeur voor de armen verplicht de kerk tot verreikende veranderingen in haar zelfverstaan en zending. Een kerk van de armen ziet in de materiële armoede van haar mensen de plaats bij uitstek voor de verkondiging van het evangelie, een van de geprivilegieerde plaatsen om Christus te ontmoeten en de historische opdrachten van de kerk te onderkennen. Zij verkondigt de voorrang van het Rijk Gods boven het kerkelijk instituut, verwerpt de opeenvolgende ‘verwereldlijkingen’ die de kerk op haar tocht door de westerse kapitalistische wereld heeft ondergaan, en stelt zich metterdaad bij voorkeur in dienst van de meerderheid van het volk in zijn strijd voor bevrijding... Niets van dit alles negeert het hiërarchisch karakter van de kerk, al impliceert het soms ernstige kritiek op de houding van de hiërarchie. Niets van dit alles veronderstelt een ‘parallel’ leergezag, maar wel de uitoefening van het
recht en de plicht van de kerk om een profetische taak te vervullen en met het eigen charisma tot het gemeenschapsleven bij te dragen. Niets van dit alles veronderstelt een contaminatie door het marxisme, al worden sommige elementen van de marxistische analyse gebruikt, zoals anderen elementen van de kapitalistische analyse gebruiken zonder meteen met alle zonden van het historisch kapitalisme beladen te worden. Niets van dit alles veronderstelt een breuk met het noodzakelijk hiërarchisch karakter van de kerk, maar het maakt die institutionele elementen wel ondergeschikt aan diepere waarden, die nauwer aansluiten bij de historische Jezus.
Het is duidelijk dat deze kerk van de armen gemakkelijk in conflict komt met haar maatschappelijke omgeving. Zij komt in conflict met de geves- | |
| |
tigde machten, die in laatste instantie verantwoordelijk zijn voor de tragedie van de Middenamerikaanse volkeren. In Nicaragua neemt zij het op voor de sandinistische revolutie en wordt door de tegenstanders daarvan met geweld bestreden. In sommige gevallen echter raakt deze kerk ook in conflict met bisschoppen en kerkelijke autoriteiten uit hoofde van politieke meningsverschillen, die berusten op een verschillend begrip van wat de ‘voorkeur voor de armen’ inhoudt. Het hevigst is dat conflict in Nicaragua. De menigsverschillen wortelen hier eigenlijk niet in dogma of abstracte moraal, maar in de vraag welke houding de kerk moet aannemen ten aanzien van de sandinistische revolutie, concreter nog ten aanzien van het geweld van allerlei aard dat die revolutie wordt aangedaan. In Nicaragua heerst derhalve een toestand van verregaande politieke polarisatie, die het wederzijds begrip en de eenheid bemoeilijkt en die men soms zoekt te verhelpen door middel van organisatorische en administratieve dwang. Eigenlijk komt ook hier weer het probleem van het communisme als het voornaamste kwaad op de proppen. Wat het communisme in de kaart speelt, moet veroordeeld worden, of het het volk dient of niet. Wat het communisme weerstaat, moet gesteund worden, of het het volk en de eeuwenlang verontrechte en gemarginaliseerde meerderheden schaadt of niet. Die instelling is het die het probleem vervalst en de gemoederen polariseert. En daar bovenop komt een diepe tegenstelling in de theologische opvatting van de kerk. De enen beklemtonen de verticale, hiërarchische, institutionele en organisatorische aspecten ervan; de anderen beklemtonen de communautaire aspecten, die het volk Gods een geprivilegieerde plaats toekennen in de opbouw van het Rijk Gods en de vormgeving van de kerk. De enen beklemtonen de
orthodoxie in de leer en de exclusiviteit van het leergezag, de anderen beklemtonen de noodzaak om naar elkaar te luisteren, om samen tot een onderscheiding der geesten te komen, om de verscheiden gaven van de Geest te respecteren. De enen onderstrepen het ambt van de herders die de kerk besturen, de anderen onderstrepen de vrijheid en volwassenheid van de kinderen Gods. Dezen hebben in de kerk een eigen plaats, die nu niet bepaald die van onmondigen is, die slechts dienen te luisteren, te gehoorzamen en uit te voeren wat hun bevolen wordt.
Dit alles bemoeilijkt de vreedzame eenheid van de kerk, al bestaat er nog steeds een soort eenheid-in-conflict. Het probleem is niet even acuut in heel Centraal-Amerika. In Costa Rica wordt men stilaan beducht voor de invloed van het theologisch centrum van de religieuzen, dat beter voor zijn taak uitgerust is dan het seminarie van het aartsbisdom. Ook in El Salvador kunnen problemen rijzen - ze zijn er eigenlijk al - van de kant van
| |
| |
enkele leden van de zogenaamde volkskerk; maar een aanzienlijk deel van de kerk, dat terecht kerk van de armen heet, getuigt van een grote, zowel theoretische als praktische vitaliteit, en kan het heel goed vinden met haar hiërarchische overheid, vooral in het aartsbisdom van San Salvador. Tot in de door de guerrilla bezette gebieden wordt pastorale bijstand verleend door geëngageerde priesters en leken, die helemaal geen tegenspraak zien tussen hun steun aan de revolutionaire bewegingen en hun volledig toebehoren aan de hiërarchische kerk en haar leer. In Guatemala zijn eveneens enkele excessen voorgekomen, waardoor een deel van de volkskerk haar primaire evangelisatiezending opgaf om zich exclusiever aan de politieke en zelfs militaire actie te wijden. Zoals in El Salvador verloor de kerk ook hier op die manier een aantal gekwalificeerde pastoraal werkers. Maar in beide landen keert het tij en wint het inzicht veld dat de specifieke autonomie van de dienst aan het geloof in de kerk gevrijwaard dient te blijven, mede als een onontbeerlijke dienst aan de historische taak van het volk. In Nicaragua zijn de posities het meest verhard. Maar zelfs hier geven zij die het verst gaan in de veeleisende consequenties van de optie van de armen, er helemaal geen blijk van dat zij de kerk willen verdelen en een parallelle kerk willen oprichten. De felste voorvechters van een kerk voor de armen zijn God-verbonden, Christus en de kerk toegedane mensen. De scherpte van het conflict is niet in de eerste plaats aan hen te wijten. Voorzeker, de paus heeft de noodzaak van de eenheid beklemtoond, de eenheid met de bisschoppen, maar vernoemde in één adem vooral de nood aan onderlinge eenheid tussen de bisschoppen. En daarin heeft de Centraalamerikaanse hiërarchie niet altijd uitgeblonken, men herinnere zich slechts de gespannen verhouding tussen de bisschoppen van El Salvador en Mgr. Romero en zijn opvolger Rivera. De paus vroeg
van de bisschoppen dat zij waarachtige bisschoppen zouden zijn, in de lijn van Vaticanum II, Medellín en Puebla, en van de grote tradities van de kerk. Vaak zoekt men de wortels van de verdeeldheid waar ze niet zijn of bij mensen die niet aan de oorsprong ervan liggen.
Ziedaar in grote trekken enkele kenmerken van de situatie van de kerk in Centraal-Amerika. Deze kerk heeft de laatste tien jaar hoogtepunten gekend die in de universele kerk bewondering en zelfs navolging wekten: de arme kerk van Centraal-Amerika werd gegrepen door de Geest en ontpopte zich, als het geringe Bethlehem, tot de plaats van waaruit de verlossing van de wereld op gang komt. Zij kende ook momenten van vreesachtigheid, passiviteit en teruggang. Vandaag de dag weifelt zij enigszins om, arm als ze is, een gepast antwoord te vinden op de zo complexe en
| |
| |
‘geïnternationaliseerde’ historische uitdaging. De geest is sterk, maar het vlees is zwak: de inspiratie en de kracht Gods blijven niet in gebreke, maar het door de historische omstandigheden vereiste, menselijke potentieel blijft beneden de maat van het belang van de opdracht. En wat erger is, een zekere vrees maakt zich meester van de kerk en noopt haar, via eindeloze voorzorgsmaatregelen (vooral op het vlak van de vorming van de seminaristen en de controle over de intitiatieven) tot bepaalde vormen van een regressieve evolutie, die we best kunnen missen.
|
|