Streven. Vlaamse editie. Jaargang 51
(1983-1984)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |
ForumVan Dale Frans-Nederlands‘Het staat in Van Dale’ - ‘Kijk eens na bij Van Dale’: vooral voor Vlamingen die niet vast in hun taalschoenen staan, en heel veel andere zijn er nog altijd niet, is het een vuistregel geworden. Natuurlijk vertoont die Grote Van Dale ook leemten en gebreken en wie hem als een onaantastbare en exclusieve norm beschouwt, laat zijn taalbewustzijn vernauwen. Zoals de Autoriteit zelf zegt: ‘Het gezag van Van Dale is, als ieder ander woordenboek, in beginsel niet groter dan de taalgebruiker er zelf aan wil toekennen’ (Bericht voor de tiende uitgave). Een taalgebruiker als ondergetekende zal zeggen: we hebben voor ons Nederlands nu eenmaal geen Oxford Dictionary, geen Webster, geen Robert, maar Van Dale is dan toch altijd nog het beste. Nu is onder hetzelfde vaandel (officieel Van Dale Lexicografie bv) een reeks vertaalwoordenboeken opgezet: Frans-Nederlands, Nederlands-Frans, Duits-Nederlands, Nederlands-Duits, Engels-Nederlands, Nederlands-Engels, plus een Groot Woordenboek voor Hedendaags Nederlands (intekenprijs 1983 voor de 7 delen: BF. 13.400, f 700). Het is een ambitieus project, er is tien jaar aan gewerkt door vier hoofdredacties en ruim 200 medewerkers. In oktober 1985 moet het voltooid zijn. In maart 1983 verscheen het eerste deel, Frans-Nederlands; het tweede, Duits-Nederlands, is beloofd voor oktober 1983. Dat eerste deel, Groot Woordenboek Frans-Nederlands (hoofdredacteur Prof. Dr. B.F.F. Al)Ga naar eind1 heb ik dus al enkele maanden kunnen gebruiken. Dat is een minimum, dunkt me, om zich een enigszins verantwoord oordeel over een woordenboek te kunnen vormen. Mijn oordeel is immers niet dat van een taalkundige of lexicograaf, maar van een druk woordenboekgebruiker en, om het nog wat nader te preciseren, een gebruiker die in de dagelijkse praktijk een hulpmiddel als dit minder nodig heeft om het Frans dat hij leest of hoort te verstaan, dan om uit te zoeken of na te gaan hoe je het in goed Nederlands vertaalt. Welnu, die enkele maanden van regelmatig gebruik en enkele dagen van wat amateuristisch speurwerk hebben mij er zonder moeite van overtuigd: ook deze Van Dale is op zijn gebied ongetwijfeld en veruit het beste wat we hebben. De kwaliteiten zijn vlug op een rijtje gezet: volledigheid, uitvoerigheid, overzichtelijkheid. Geen van die kwaliteiten is in deze eerste uitgave helemaal vlekkeloos, maar ik ken geen ander Frans-Nederlands woordenboek dat het ideaal zo dicht benadert. Volledig, zeg ik. Helemaal volledig is een onbereikbaar ideaal en niet eens wenselijk waarschijnlijk, want je zou veronderstellen dat een taal stil ligt. Bescheidener uitgedrukt, zoals de Petit Robert van zichzelf zegt, en het understatement is fraai, krijgen we hier toch | |
[pagina 80]
| |
‘un tableau assez riche du français contemporain’. In mijn dagelijkse bezigheid, die nogal wat vertalingen van teksten over de meest uiteenlopende onderwerpen meebrengt, ben ik één woord tegengekomen dat ik in deze Van Dale niet gevonden heb: écouane = een grove vijl voor harde steensoort, en Prévert herlezend vond ik geen vertaling voor Dîner de têtes, maar het eerste staat niet eens in de Robert of de Larousse. Je kunt naar de meest gevarieerde programma's op de Franse tv kijken - het nieuws, een doordeweekse film of een praatshow als Apostrophes over nieuwe Marx-studies - en je hoort geen woord of uitdrukking waar je geen goede Nederlandse vertaling voor vindt (ja, twee heb ik er opgemerkt: dame de nage = dol, roeipen en survaleur, dat tegenwoordig plus-value schijnt te verdringen). Of lees er een paar bladzijden van een toch niet zo gemakkelijk auteur als Marguerite Yourcenar op na. Dat je niet àlle argot van Le Canard enchaîné terugvindt, is normaal, want wat die wekelijks uit het Frans weet te brouwen is irrésumable, gewoon niet bij te houden. Toch is de voorraad ‘informele of platte woorden en uitdrukkingen’ bijzonder groot, ‘waarbij ernaar gestreefd is vertalingen van een vergelijkbaar taalniveau te geven’. Het woordenboek richt zich met name op het hedendaagse taalgebruik. Het bevat dan ook tal van nieuwe woorden als lèche-vitrines en oléoduc, die onlangs ingevoerd zijn om het franglais shopping en pipe-line te keren. Jammer vind ik het dat convivial en convivialité, die toch al in het supplement van de Larousse zijn opgenomen, hier nog ontbreken, maar dat is slechts een lubie van een Illich-lezer. Vreemder is echter dat ook surcroissance nog ontbreekt, dat onder vert de betekenis ‘de groenen’ niet mee opgenomen is en dat een toeristen toch langzaam wel bekend begrip als le bison futé, de alternatieve route voor de te drukke autowegen, geen aparte ingang krijgt. Tot die min of meer volledige inventaris van de hedendaagse taal hoort o.m. een heel groot aantal courante afkortingen of letterwoorden, die krantelezers nu eenmaal moeten verstaan: C.E.R.N., C.G.T., C.N.R.S., C.R.S., H.L.M., O.S. enz. enz. Frans-Belgische equivalenten zijn evenwel niet opgenomen (F.G.T.B. en C.S.C. bijvoorbeeld). O.L.P. (voor PLO) en vooral C.E.E. (voor EEG) ontbreken, terwijl onder communauté nog sprake is van de communauté européenne de charbon et de l'acier die niet meer bestaat. (Tussen haakjes: hoort het ook tot het hedendaagse Nederlandse taalgebruik of is het alleen maar een Hollandse hebbelijkheid, dat je vrouwelijke zelfstandige naamwoorden met hij aanduidt? Mange ta soupe, elle va être froide = eet je soep op, hij wordt koud.) Die bijzondere aandacht voor het hedendaagse Frans kun je een kwaliteit noemen. Ze heeft echter ook een keerzijde. Ze veronachtzaamt nogal eens de historische, beter de organische, ontwikkeling van een woord en zijn betekenis. Terwijl b.v. in de Robert de oudste betekenis en het oudste gebruik steeds voorop staan, gaat Van Dale omgekeerd te werk. Environnement, om maar één voorbeeld te noemen, krijgt als eerste betekenis (leef)milieu, terwijl Robert zegt dat het pas in 1964 voor het eerst in die betekenis gebruikt is. Maar goed, het is een keuze. Een nogal fundamentele, dunkt me. Wie in die organische groei van de taal geïnteresseerd is, komt ook in de Nederlandse Grote Van Dale niet aan zijn trekken. Dat zegt iets over onze cultuur, geloof ik. In ieder geval, vertalers van niet eens zo heel oude teksten zullen met deze Van Dale niet uit alle moeilijkheden komen, maar daar is hij ook niet voor bedoeld. Voor lezers en vertalers van hedendaagse teksten daarentegen is de uitvoerigheid van de vertaalmogelijkheden, vooral van de meest frequent gebruikte woorden (achteraan een lijst van ongeveer 5.000), een hulp die zij | |
[pagina 81]
| |
elders tevergeefs zullen zoeken. Naast een of meer hoofdvertalingen van een woord worden de nodige Nederlandse varianten en een uitgebreid (soms wel eens overbodig uitgebreid) aantal voorbeelden of toepassingen gegeven. Terecht wordt op die manier een beroep gedaan op het Nederlandse taalvermogen van de gebruiker, dat hem in staat moet stellen de in de context meest geëigende vertaling te kiezen. Maar even terecht wordt dat taalvermogen ook niet overschat. Hoe vertalen Vlamingen b.v. doodgewone uitdrukkingen waarvan het Frans krioelt en die ze perfect verstaan als: mettre en question, mise en place, prendre en charge, faire le point? Je vindt er telkens een behoorlijk aantal Nederlandse varianten voor. Jammer vind ik het dan wel (altijd weer voor ons, taalonzekere Vlamingen) dat bij woorden als argot, néfaste, substitut, solution (nat. schei.) niet ook gewoon argot, nefast, substituut, solutie als vertaling wordt gegeven, terwijl dat volgens de Grote Van Dale toch bruikbare Nederlandse woorden zijn. De meest opvallende en tevens de nuttigste kwaliteit van dit woordenboek, zo blijkt alweer uit de praktijk, is de overzichtelijke opbouw van de lemma's. Door middel van een nieuwe cijferpunt-cijfercode, die in de Gebruiksaanwijzing duidelijker verklaard wordt dan ik het hier kan doen en die je op een leeswijzer voortdurend voor ogen hebt, weet je bijna onmiddellijk waar je in een uitvoeriger lemma de contextuele betekenis van een woord moet zoeken. Ik moet toegeven, het leek me aanvankelijk nogal ingewikkeld, maar heel spoedig blijkt het een reële hulp te zijn. De heldere typografische vormgeving draagt enorm veel bij aan een lemma-geleding in vergelijking waarmee vele grote lemma's in de Grote Van Dale slechts één grote brij, een magma vormen. Ik heb echter de indruk dat juist die markante vernieuwing, waarop de auteurs ook het meeste prat schijnen te gaan, nog wel enige kinderziekten vertoont. Onder het trefwoord fil b.v. zou ik fil électrique onder 2.1 zoeken: het cijfer na de punt geeft aan dat ik te maken heb met de eerste betekenis van fil: draad; belangrijker voor het zoeken is echter het cijfer vóór de punt: daarmee immers wordt het contextuele element van het trefwoord aangegeven dat inhoudelijk het meest van belang is, in dit geval dus een bijvoeglijk naamwoord, en dat wordt aangeduid door een 2. Waarom staat het dan bij 1.1? Op dezelfde bladzijde staat figure géométrique toch netjes onder 2.1? Donner du fil zou ik onder 3.1 zoeken, het contextuele element is hier een werkwoord. Waarom staat het dan onder 1.1? Zo zijn er meer curiositeiten te vinden of dingen waar je een vraagteken bij kunt zetten. Om een woordenboek te beoordelen, moet je vooral naar de voorzetsels kijken, is me vroeger geleerd. Dehors, dessus, dessous hebben telkens twee ingangen: 1 als zelfstandig naamwoord, 2 als bw of vz (maar waarom staat in de uitdrukking au dehors de ce pays ook ce pays vet gedrukt?). Dedans daarentegen heeft er maar één (als bijwoord, ook zelfstandig naamwoord). Waarom staan avoir un bon fromage (= een gemakkelijk vet baantje hebben) en il s'est trouvé un bon fromage (= hij doet het op zijn gemak) onder 3 (bepalende context een werkwoord: avoir of il s'est trouvé) en niet onder 2 (bepalende context een bijvoeglijk naamwoord, bon)? (Tussen haakjes: er zijn in het Frans, heb ik me laten wijsmaken, een 400-tal kaasnamen. Ik zal niet zeggen dat je ze allemaal in deze Van Dale vindt, maar het assortiment is behoorlijk uitgebreid. Als je echter op dit gebied een Beotiër bent en je komt een châteauneuf du pape tegen, weet je niet of het een kaas, een wijn of een nieuw pauselijk buitenverblijf is.) Kortom, ik heb enkele vraagjes en twijfels, er zijn een paar dingen die ik - ik moet bekennen: na veel vitterig napluizen - mis. De indruk zou kunnen ontstaan dat er op dit Groot Woorden- | |
[pagina 82]
| |
boek Frans-Nederlands nogal wat aan te merken valt. Dat zou een totaal verkeerde indruk zijn. Ik kan de lezer verzekeren: het is een prachtig werkinstrument. Een geestdriftig woordenboekgebruiker als ondergetekende beleeft er ontzaglijk veel plezier aan. Wat de andere delen worden moeten we afwachten. Maar ik ben er al redelijk gerust op.
Frans Van Bladel | |
De Vrije Katheder (1945-1950): een onmogelijk verbondIn Groningen promoveerde in juni ll. Fenna van den Burg op een proefschrift over het blad De Vrije Katheder, een links tijdschrift dat was ontstaan in het verzet en in 1950 werd opgeheven. Van het proefschrift verscheen ook een commerciële uitgaveGa naar voetnoot1. | |
Belangrijke thematiekEen blad uit Nederland dat al lang ter ziele is, dat nooit meer dan 7.000 abonnees had: het lijkt op het eerste gezicht irrelevant. Ten onrechte! Nederlanders die toen al beroemd waren (De Gaay Fortman sr., Vestdijk, J.C. van Schagen, de Romeins, ds. Buskes, Theun de Vries...) of het later werden (de Van het Reves) publiceerden er belangrijke artikelen of zetten hun eerste schreden als publicist. Zo vernemen we dat Simon (later Gerard Kornelis, later markies) van het Reve een artikel publiceerde over de sociale positie van Sinterklaas, en dat hij ondanks kritiek op de Sovjetunie niet twijfelde aan de schuld van de beklaagden op de Moskouse processen. Broer Karel vond het toen in Moskou nog best leuk. Veel interessanter dan deze anekdotiek is echter het historische en het exemplarische belang van het blad. De periode was voor de linkse beweging in Nederland zeer belangrijk. Voor de Tweede Wereldoorlog werd zelfs de SDAP (die later de PvdA werd) door velen als gevaarlijk revolutionair beschouwd (in 1918 had de leider Troelstra immers gepoogd een soort Russische revolutie te ontketenen!). De communistische partij (CPN) was klein en volstrekt marginaal: voor de burgerij vormde zij het gevaar bij uitstek, en in haar onvoorwaardelijke trouw aan Moskou verketterde zij allen die niet onvoorwaardelijk het Russische model verheerlijkten (zoals de trotskisten); de Komintern-richtlijnen leidden tot volkomen afwijzing van de ‘sociaal-fascisten’, zoals de sociaal-democraten met een cliché werden aangeduid. Er was dan ook geen gecoördineerde linkse strijd tegen fascisme en nazisme. De oorlog veranderde alles. In Politiek en Cultuur, het cultureel orgaan van de CPN, verscheen wel een curieus artikel dat de neutraliteit van de arbeidersklas- | |
[pagina 83]
| |
se bepleitteGa naar voetnoot2, maar men mag stellen dat de partij als geheel vanaf het begin verzet pleegdeGa naar voetnoot3. De partij bracht grote offers (tweemaal werd vrijwel het volledige bestuur uitgemoord), en om hun verzetsprestaties stonden de communisten bij de bevolking in hoog aanzien. Tijdens de oorlog was er in het verzet een discussie op gang gekomen over de toekomst van de Nederlandse samenleving; ook onder invloed van de communisten was er een mentaliteit ontstaan die de traditionele democratie voor achterhaald hield en voor een grondiger, vooral economische democratie pleitte. In die discussie had De Vrije Katheder reeds toen een rol gespeeld. Het blad was eind 1940 opgericht als protest tegen o.a. de ariër-verklaringen en het ontslag van joodse professoren. Het was communistisch geïnspireerd, maar had geen grondige contacten met de CPN. Het veranderde tijdens de oorlog van vorm en van medewerkers, maar werd tegen het eind van 1944 een blad van linkse strekking, waarin leden van de CPN samenwerkten met verzetsmensen van allerlei linkse gezindheden en dat zich richtte op een specifiek intellectueel en artistiek publiek. De problematiek die Fenna van den Burg behandelt, is interessant als vergelijkingsmateriaal. Bestond er in andere landen iets dergelijks, was de beginsituatie identiek, is er elders een soortgelijke evolutie geweest? Hebben er in andere perioden zulke vormen van samenwerking bestaan? Hoe verliep de samenwerking tussen de communistische ‘zuil’ en de niet-partijgebonden medewerkers? Een vergelijking met 1968 en de uitlopers ervan zou interessant zijn; hetzelfde geldt voor de samenwerking tussen linkse bewegingen nu. En we hoeven ons niet te beperken tot linkse stromingen; ook voor de verschillende vormen van oecumene, waarin grote kerkgemeenschappen de dialoog aangaan met niet-georganiseerde christenen, is de studie van De Vrije Katheder leerrijk. Overal waar een basisstreven naar vernieuwing geconfronteerd wordt met geïnstitutionaliseerde organen van oorspronkelijk gelijkaardige strekking, zijn er raakpunten met de geschiedenis van het tijdschrift. | |
Bronnen en inhoudNadat Fenna van den Burg de oorlogsgeschiedenis van het blad heeft samengevat, komt ze tot haar eigenlijke onderwerp: de naoorlogse evolutie. Ze heeft gesprekken gevoerd met twintig betrokkenen en heeft de archieven van het blad geraadpleegd in het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie en bij mevrouw De Swaan, weduwe van een medewerker (en geldschieter). Vooral het laatste archief bleek een goudmijn; daaruit kwam ze bijvoorbeeld ook te weten wat er niét werd opgenomen (als één redacteur tegen een artikel ernstige bezwaren had, werd het niet geplaatst). Van den Burg hecht veel belang aan de rol van het individu. Een volledig hoofdstuk wordt besteed aan de levensbeschrijving van de redacteuren en de niet-redactionele staf. Telkens wanneer een buitenstaander zich in de discussie mengt, wordt die op zijn beurt uitgebreid gesitueerd. Er ontstaat zo een bont beeld van de linkse beweging in Nederland, en onderlinge sympathieën of tegenstellingen worden begrijpelijker. Velen kenden elkaar al sedert hun | |
[pagina 84]
| |
studietijd aan het Vossius Gymnasium in Amsterdam; de toen ontstane banden bleken soms sterker dan partijrichtlijnen. Maar deze belangstelling voor de individuele medespelers leidt nogal eens af van de hoofdlijn, de ontwikkeling van het blad, en er zijn nogal wat herhalingen. De bedoeling van De Vrije Katheder wordt omschreven als ‘het idee dat het blad een naoorlogs forum kon zijn waarop de tijdens de oorlog ontstane dialoog tussen communistische en vernieuwingsgezinde niet-communistische intellectuelen en kunstenaars over belangrijke maatschappelijke problemen kon worden voortgezet zodat het op deze manier een bijdrage kon leveren aan de noodzakelijk geachte vernieuwing van de maatschappij in socialistische zin’ (21). De oorlog had daarvoor een gunstig klimaat geschapen: door de strijd tegen de gemeenschappelijke vijand was er een toenadering ontstaan tussen alle linkse groepen en de CPN was niet langer een paria, maar een grote en geëerde partij. Dat leidde tot een soort euforie, waarin werd afgestapt van de traditonele structuren: de partij werd voor korte tijd vervangen door de vereniging De Vrienden van De Waarheid, een vereniging van lezers van de partijkrant (die toen een oplage van 100.000 exemplaren had!), en opteerde voor een breed volksfront. Na de beschrijving van het ontstaan van het blad en de afzonderlijke redacteuren (in een bijlage wordt hun levensloop na de opheffing van het blad beschreven) geeft het boek een voortreffelijke schets van het politieke klimaat in Nederland vanaf het eind van de oorlog tot 1948. En in vier hoofdstukken volgt een overzicht van de belangrijkere thema's die in het blad aan bod kwamen. Hoofdstuk vier heet Ideologische knelpunten bij een linkse samenwerking en behandelt de relatie tussen communisme en vrijheid en communisme en moraal. Hoofdstuk vijf situeert de intellectueel in de arbeidersbeweging. Hoofdstuk zes heet Kunst en maatschappij; vooral de rol van de muziek wordt erin behandeld, en ook de relatie tot experimentele kunstrichtingen. In hoofdstuk zeven wordt verklaard hoe dit blad op de Koude Oorlog reageerde, en hoofdstuk acht gaat bijna onmerkbaar over in het vervolg van de historische uiteenzetting: het blad wordt in de groeiende politieke polarisering gesitueerd, en het sterft een wat pijnlijke dood in 1950. In hoofdstuk negen worden de conclusies duidelijk geordend. | |
MethodeDe methode die Van den Burg voor haar ‘rapportage’ gebruikt, leidt ertoe dat die ordening in het corpus van het boek nagenoeg geheel ontbreekt. Zij probeert immers de belangrijke thema's tot leven te brengen door telkens een artikel of discussie exemplarisch te behandelen. Bezwaren tegen deze methode liggen voor de hand. De selectie van artikelen moet wel subjectief zijn. Schrijfster heeft wel oog voor wat er in het tijdschrift ontbrak (zo werd de economie stiefmoederlijk behandeld, omdat er geen goede economische medewerker was; er worden acht pagina's besteed aan recensies van het boek van W. van Ravesteyn, De Wording van het Communisme in Nederland die door communisten geweigerd werden). Maar we vernemen vrijwel niets over de dikwijls heel goede besprekingen van actuele boeken of voorstellingen, de spotprenten en hekeldichten, en zelfs over de disputen of uitvoeringen die door of met medewerking van het tijdschrift werden gerealiseerd. Wie het blad niet uit eigen ervaring kent, krijgt een wat eenzijdig beeld van de inhoud. En op welke basis heeft Fenna van den Burg precies haar thema's en teksten geselecteerd? Ze verantwoordt haar keuze niet of nauwelijks. Wat ‘De intellectueel en de arbeidersbeweging’ betreft, stelt ze in de inleiding terecht dat | |
[pagina 85]
| |
het onderwerp in het blad zeer weinig aan bod kwam (158), maar toch neemt zij het tot een van haar vijf onderwerpen. Het is uiteraard haar recht die thema's te kiezen die haar na aan het hart liggen, of die vooral voor onze tijd relevant zijn; het betekent wel dat de algemene geldigheid van haar overzicht steeds ter discussie staat.
Zij ‘rapporteert’, zij probeert ‘de essentie van de diverse artikelen, via samenvatting en citeren, zo getrouw mogelijk weer te geven’ (11). Ook hierbij kunnen vraagtekens geplaatst worden. Wel beheerst Fenna van den Burg uitstekend de narratieve techniek; ze kan de verschillende artikelen samenbundelen tot een coherent geheel. De aard van het blad bood op dat vlak grote mogelijkheden. De Vrije Katheder nam geregeld bijdragen en replieken op van buitenstaanders of toevallige medewerkers, en gebruikte die dan als uitgangspunt voor de discussie; er was dus een interessante wisselwerking met de lezers van het blad. Al is de methode wetenschappelijk gezien betwistbaar, toch is ze voor de lezer boeiend: de problemen hebben niets aan actualiteit ingeboet, de marxist herkent er de grote uitdagingen in waarmee hij in de Westese maatschappij wordt geconfronteerd, de niet-marxistische intellectueel herkent mechanismen waarmee ook hij in zijn dagelijks leven te maken heeft (de soms krampachtige manier waarop niet-intellectuelen op zijn levenshouding reageren, de agressiviteit waarmee zijn verdediging van bepaalde ‘ouderwetse’ of transcendente waarden wordt bejegend, de samenwerking met intellectuele andersdenkenden, de botsingen tussen de Einzelgänger en de zuil waaruit hij is voortgesproten, of waartegen hij zich het sterkst verzet omdat hij er het meest mee verwant is). De lelijke bladspiegel (in Nederland een specialiteit van linkse uitgeverijen) en de centrifugale rapportagevorm kunnen niet beletten dat de ontwikkelde lezer soms ademloos het relaas volgt. | |
Het eindeIn hoofdstuk acht wordt de historische uiteenzetting voortgezet. Het is de zwanezang van De Vrije Katheder: het blad wordt door een meerderheid van de bevolking beschouwd als een marionet van de CPN (de standpunten geven in de Koude Oorlog daartoe aanleiding), en de CPN vond dat de redactie veel te zelfstandig was. Deze laatste kritiek deed het blad de das om. In december 1949 schreef Marcus Bakker in de partijkrant De Waarheid het artikel De Vrije Katheder. Vriend of tegenstander? Over zwijgende intellectuelen en valse progressiviteit, waarin hij stelde dat het blad verwarring zaaide, ontmoedigend werkte, en gevaarlijke elementen publikatiemogelijkheid gaf. De communistische medewerkers gingen daarvoor door de knieën; pogingen om de breuk te lijmen mislukten, en het blad ging ten onder. Het einde van het blad roept de meeste vragen op. Natuurlijk vormde de CPN op dat moment een strak, monolitisch blok, maar waarom moesten de communistische medewerkers zo nodig hun medewerking opzeggen? Fenna van den Burg heeft slechts evasieve antwoorden gekregen, en ze heeft niet kritisch doorgevraagd. Marcus Bakker zou, volgens zijn verklaringen, het artikel op eigen houtje geschreven hebben; het lijkt niet aannemelijk dat zoiets kon gebeuren in een organisatie met een ongelooflijke kadaverdiscipline. Dan blijkt ook dat er te weinig achtergrondinformatie werd verzameld. De financiën van het blad, het aantal abonnees worden wel terloops vermeld, maar de lezer weet eigenlijk niet veel meer: was het blad rendabel in het begin, en niet meer aan het einde? Wie gaf er geld? Igor Cornelissen schrijft in Vrij Nederland van 25 juni 1983 dat het blad financieel gesteund werd door Meik de Swaan, die misschien geheim lid was van de CPN. Ook Henri Wiessing, een van de ‘onafhankelijke’ re- | |
[pagina 86]
| |
dacteuren, zou in feite een CPN-lid zijn geweest. Was het blad dan toch minder een onafhankelijk forum, en gedeeltelijk een mantelorganisatie? Dat zou dan kunnen betekenen dat het blad voor de CPN een welbepaalde functie had die de echte onafhankelijken niet vermoedden, en dat de partij boos werd toen de niet-communisten te zeer doorwogen. Dat het blad dan ten onder ging aan de aanval, heeft de CPN waarschijnijk zelf niet gewild: het commentaar achteraf was bijzonder zuur, en de partij had een belangrijk discussieplatform verloren. Het boek van Fenna van den Burg heeft veel gebreken. Toch is het bijzonder belangwekkend voor al wie geïnteresseerd is in de behandelde periode en wie oog heeft voor de historische mechanismen die zich ook in een totaal andere context toch herhalen.
Jaak De Maere |
|