| |
| |
| |
De Tekenkunst van Jos Hendrickx
Bernard Spaapen S.J.
Wat hier volgt is een voor Streven ietwat ongewone tekst: een brief die Ludo Simons, de conservator van het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, onlangs vond in een schenking aan het Archief en die hij, met instemming van de geadresseerde, graag gepubliceerd zag.
De brief gaat over de tekenkunst van de Antwerpse grafisch kunstenaar Jos Hendrickx (1906-1971), over wiens ‘geestelijke energie’, ‘mystieke beleving’ en ‘grafische intensiteit’ ook Maurice Gilliams in zijn opstel Wasdom (in Vita Brevis. Verzameld Werk, III, pp. 209-228) reeds zulke fijnzinnige dingen schreef. Hendrickx was niet alleen een begaafd kunstenaar, maar als leraar aan de Academie, later hoogleraar aan het Nationaal Hoger Instituut voor Schone Kunsten te Antwerpen, ook een heel bijzonder leermeester. In klas- en privé-onderricht liet hij tal van leerlingen delen in wat zijn kunst en techniek ten diepste bewoog.
Een van zijn privé-leerlingen was Bernard Spaapen S.J. (1912-1977), de schrijver van de brief. Ook B. Spaapen was een bijzonder man. Hij was lid van het Ruusbroec-Genootschap te Antwerpen en wijdde zijn hele zieke leven aan de studie van de Nederlandse mystiek. Zijn artistieke aanleg kon hij daardoor slechts spaarzaam tot ontwikkeling laten komen en de vrije loop geven. Maar met zijn meditatief indringingsvermogen tracht hij in deze brief - ongeveer het laatste dat hij heeft geschreven - onder woorden te brengen wat de kunst van zijn leermeester voor hem betekende.
De brief is gericht aan Cecilia, een Antwerpse kunstenares die haar werk ondertekent met C. Vanderbeek en in haar ontwikkeling ook veel aan het persoonlijke contact met Jos Hendrickx te danken heeft.
Redactie
| |
Wilrijk, 18-12-'76
Cecilia,
Hier is dan eindelijk het schrijven, dat ik U had toegezegd in verband met Jos Hendrickx (...). Het is niet geworden wat ik er mij van had voorgesteld: een synthetisch inzicht in het werk van onze zo hoog gewaardeerde vriend en kunstenaar. Het is veeleer beperkt gebleven tot een samenstel van losse beschouwingen, die mij door zijn werk zijn ingegeven (...).
Alvorens een aanvang te maken met mijn eigenlijke brief, een opmerking. De kunst van Jos Hendrickx berust, zoals U weet, op enkele vroeg ontdekte, langzaam gerijpte en consequent doorgevoerde princiepen. Deze prin- | |
| |
ciepen zijn door de kunstenaar zelf, bij monde en in geschrifte, aan zijn kennissen en leerlingen overgeleverd, jammer genoeg echter niet zo overzichtelijk en systematisch, dat ze als een klare, vastomlijnde leer konden overkomen. Het ware te wensen dat de vele fragmenten van deze kunstleer, die nu links en rechts zijn verspreid, door een ondernemende hand werden bijeengebracht en door een oordeelkundig verstand werden geordend. Dit zou een daad van grote piëteit zijn jegens de kunstenaar en tevens van algemeen nut voor diegenen die zich door zijn werk voelen aangetrokken en in zijn geest verder willen werken.
En nu mijn eigen kleine bijdrage. Zoals ik reeds zei, zal zij bestaan uit enkele losse beschouwingen - overpeinzingen zou ik eerder moeten zeggen - die de herinnering aan de kunstenaar en zijn werk in mij hebben opgeroepen.
| |
Geestelijk aspect
Een eerste overpeinzing richt zich op het geestelijk aspect in de kunst van Jos Hendrickx. Wat ik hiermee bedoel, zal gaandeweg duidelijk worden. Voor vele kunstenaars en ook wel kunsthistorici - ik denk b.v. aan Berenson in zijn Aesthetics and History, New York, 1948, p. 246 - liggen de eigenlijke ‘waarden’ die de kunst tot uitdrukking brengt, louter op materialistisch niveau. Voor anderen daarentegen - ik denk b.v. aan de in het Taoïsme wortelende Chinese kunst - liggen die ‘waarden’ in eerste instantie op geestelijk vlak. Voor de eersten is kunst er enkel om de primaire behoeften, lusten en impulsen van de mens te bevredigen. Voor de tweeden is kunst er voornamelijk om aan de diepere verzuchtingen van de menselijke geest te voldoen. De eersten beleven de realiteit vrijwel uitsluitend in het zichtbare, stoffelijke. De anderen beleven haar ook in het onzichtbare, geestelijke.
Nu is het wel duidelijk dat ook de in hoofdzaak zinnelijk gerichte kunstenaar geen echte kunst zal voortbrengen zonder behulp van de geest en evenzeer dat de geestelijk ingestelde kunstenaar geen kunstwerken zal scheppen als hij er de zinnen niet bij betrekt. In beide richtingen kan men dan ook wijzen op kunstprodukten van het hoogste gehalte. In de ene richting - nemen we b.v. bij Rubens - is het de geest die zijn hoogste potentie uitviert binnen het zintuiglijke. In de andere richting - ik neem als voorbeeld de Chinese schilder Ni Tsan († 1374), wiens bamboetakken tot de allerschoonste behoren die de Chinese kunst heeft voortgebracht - is het eerder het zintuiglijke dat in hoogste potentie geactiveerd wordt binnen de
| |
| |
geest. Bij de eersten zijn het dus meer de zinnen die de steun inroepen van de geest, bij de tweeden is het meer de geest die zich bedient van de zinnen. Nu is het mijn indruk dat we Jos Hendrickx eerder tot de geestelijk ingestelde dan tot de zinnelijk gerichte kunstenaars moeten rekenen. Hij zag de dingen niet enkel met zijn zinnelijk oog, zag er niet enkel de veelvoudige buitenzijde van. Nee, hij probeerde erin door te dringen met zijn geestelijk oog, om er de organische eenheid, de innerlijke waarheid, het eigenlijke wezen van te ontdekken. Als hij de dingen tekende, bleef hij niet hangen in hun uiterlijke verschijning, maar zocht hij ze waarlijk te verbeelden, ze in beeld te brengen, d.i. ze tot hun oerbeeld terug te brengen, d.w.z. tot dat beeld waar de dingen volkomen gelijk zijn aan zich zelve. M.a.w. Jos Hendrickx zocht te tekenen niet wat hij zag, maar wat er is. Hij perkte de dingen niet af met zijn zinnelijk oog, maar hij vormde zijn oog op wat de dingen inhielden.
Al tekenend drong hij door tot het ‘zijn’ der dingen, tot hun inwendige ‘ghetoenlijcheit’ - om het met een woord van Hadewijch te zeggen - d.i. tot hun binnenste wezenskern, tot hun ‘inscape’ zoals de Engelse dichter Hopkins het noemde, tot hun ‘vérité enfouie’ zoals Baudelaire het zegt, tot hun ‘logos ou parole intérieure’ zoals de orthodoxe theoloog Evdokimov het verwoordt, tot hun ‘ultimate reality’ zoals de Chinese kunstcritici het duiden, tot hun ‘fundamentele waarheid’, zoals ik het voor mij zelf wel eens heb omschreven. En dit inwendig woord, let wel, Cecilia, dat in de dingen ligt opgesloten, is niet los te denken van hun concrete verschijning naar buiten. Nee, het is er op de innigste en geheimvolste wijze mee verweven, zo zelfs dat dit binnenste woord niet denkbaar is zonder zijn uiterlijke verschijning en ook omgekeerd de uiterlijke verschijning eenvoudig niet bestaat zonder haar inwendig woord.
Wanneer Jos Hendrickx op een vroeg tijdstip in zijn kunstenaarsleven alles wat hij tot dan toe geleerd had, overboord gooide om, zoals hij zei, met een schone lei opnieuw te beginnen, dan was dit, in de grond, omdat hij zich niet met de uiterlijke schijn van de dingen tevreden kon stellen, maar zich gedrongen voelde tot hun fundamentele zijnswaarheid door te dringen. In feite ontsproot deze instelling aan dat diepe respect voor het ‘mysterie’ der schepping dat de mens is ingeboren. De kunstenaar kan het erop aanleggen deze zin voor het mysterie in zijn geest te vernietigen. Dit zal zich dan in zijn kunst weerspiegelen. Hij zal niet in staat blijken de natuur der dingen naar waarheid weer te geven. Hij zal ze vervormen naar het ‘imago’, het beeld dat hij er zich zelf van heeft gemaakt. Zijn kunst wordt er een van verval en ontbinding. Welnu, het mysterie vernietigen is niet de roeping van de kunst, maar wel: het mysterie oproepen, het zicht- | |
| |
baar maken. Kunst begint maar daar waar zij het mysterie openbaart, of dit nu is in de stoffelijke, zinnelijke verschijningsvorm der dingen of in de geestelijke kracht van hun structuur en de vloeiende beweeglijkheid van hun ritme. In een oud gebed van de Kerk wordt gevraagd dat wij, mensen, ‘per visibilia ad amorem invisibilium rapiamur’, wat betekent: dat wij langs het zichtbare tot de liefde (er kon ook staan: tot het geloof of tot de hoop, maar er staat tot de liefde, en dit zegt veel meer) voor het onzichtbare (d.i. voor het mysterie) zouden vervoerd worden. De Kerk gebruikt hier de term vervoeren. De schoonheid der dingen voert ons niet enkel tot het mysterie, zoals b.v. hun waarheid en hun goedheid dat doen, maar zij vér-voert ons, d.i. zij maakt ons los van ons beperkte en beperkende zelf, om ons in het mysterie binnen te voeren, dat wij dan in genietende bewondering nog slechts aan kunnen staren.
Naast de zichtbare weergave van zichtbare dingen zag Jos Hendrickx een andere kunst, waar het beeld ‘het zichtbare van het onzichtbare’ weergeeft en zich zo openbaart als een authentiek symbool. Hij zocht het beeld der dingen achter hun onmiddellijk waarneembare vormen in de harmonie van de zich ritmisch op elkaar toespelende verhoudingen van hun interne kenmerken.
Voor hem werd kunst als ‘een wijze van geestelijke ervaring’ (cfr. Tosjinnitsu Hasumi, Zen in de Japanse kunst). Hij bracht een geestelijke dimensie in de kunst doordat hij haar transformeerde in een in wezen beschouwende ervaring. Woord en geschrift geven slechts onvolkomen de gedachten weer, maar door de beelden - wij zouden, in navolging van Platoon, zeggen de ‘ideeën’ - en de daaraan ontspruitende bewegingsimpulsen wordt een geestelijke kracht geactiveerd die boven de grenzen van de tijd uit werkzaam is.
Deze geestelijke kracht hebben we in Jos Hendrickx aan het werk gezien. Hij bezat ze van nature en hij ontdekte ze buiten zich zelf in de dingen van de natuur. Als geen tweede zocht hij, in de stilte van zijn wezen, maar ook in de beweeglijkheid van zijn gestel, in communicatie te treden met dit leven van de geest in het ritme der dingen. Om dit te kunnen moest hij zelf beschikken over een naar ziel en lichaam steeds volkomener geharmoniseerde natuur. Hij ontwikkelde deze harmonie niet enkel met de hand die tekende maar ook nog, als ik zo mag zeggen, met de voet die sprong. Liet hij zijn modellen en leerlingen geen bewegingsoefeningen maken tussen de tekenlessen door? Dit deed hij niet enkel om het lichaam uit zijn stramheid te bevrijden, maar ook en misschien wel vóór alles om de geest tot die soepelheid en beweeglijkheid te brengen, dat hij kan communiceren met de geest, met de essentie der dingen die de tekenstift op het papier moet
| |
| |
Zittend naakt, penseeltekening Oostindische inkt, 524×280.
Sint Pauluskerk Antwerpen, aquarel en krijt op papier, 47,5×64,5
Bomen en serre Beveren, zwart krijt op Japans papier, 99×129, 1932.
| |
| |
Bloementak, Oostindische inkt, gewassen, op papier, 166×81.
Park Cortewalle Beveren, zwart krijt op papier, 45,5×55,5, 1931.
| |
| |
overbrengen. Dialogeren met de dingen, de menselijke geest doen rijpen aan hun geest, om zo de diepste realiteit der dingen te ontdekken en hun geheimste, meest verbogen wezensaspecten te openbaren, het is een gave die aan weinig kunstenaars is geschonken. ‘Among the painters of this world’, zegt Su Tung-p'o, een Chinees kunstcriticus van naam, ‘some know how to represent form, but only gentleman and man of genius can grasp the profound essence of things’.
Jos Hendrickx zou verlegen zijn geweest, als men hem voor een genie had gehouden. Maar hoezeer hij een ‘gentleman’, een edel mens in de zin van Su Tung-p'o is geweest, dat weten wij allen. Sterk, vastberaden, van een niet te stuiten doorzettingsvermogen, rechtlijnig en ongebroken, niet afhankelijk van anderen, was hij, de dynamische kunstenaar, toch vóór alles een deemoedig zoeker naar de vorm, die hij in, maar ook weer altijd achter de uiterlijke vorm der dingen wist verborgen. Hij accapareerde de vorm niet. Hij trad ermee in gesprek. Hij maakte hem langzaam tot de zijne. Zijn langzaam, zorgvuldig tekenen was een eindeloos dialogeren met de dingen, opdat hun binnenste, hun eigenlijkste ‘forma’, opdat hun geest in de zijne zou overgaan en zich van zijn geest aan zijn hand zou meedelen en van zijn hand uit op het papier zijn vaste stede zou krijgen.
En hiermede beëindig ik mijn eerste overpeinzing over het geestelijk aspect van de kunst van Jos Hendrickx (...).
| |
Technisch aspect
Mijn tweede overpeinzing geldt meer het technisch aspect van zijn kunst. Mijn bevoegdheid, ik moet het bekennen, is hier uiterst gering. Toch zal ik proberen er iets zinvols over te zeggen. In mijn eerste overpeinzing sprak ik over de ‘logos’, de ‘inscape’ of de fundamentele waarheid der dingen. Men zou dit alles ook onder de Chinese term TAO kunnen onderbrengen. Het TAO (de weg, de loop, de zin) is dat wat al het beweeglijke in de schepping, al het veranderlijke (het Jin en het Jang, het weke en het vaste, het vlak en de lijn) regelt. Ook de mensengeest is een TAO: hij richt de dingen op een zin toe. Het geheim van het TAO nu bestaat hierin, dat het al het beweeglijke, al het veranderlijke zo op gang houdt, dat er geen verstarring optreedt, doch de innerlijke samenhang, de interne eenheid doorlopend (d.i. op continuë wijze) bewaard blijft. Wie erin slaagt, datgene wat hij schept deze regeneratiekracht mee te geven, schept iets ‘organisch’ en het zo geschapen werk heeft zijn reden van bestaan en zijn duur in zich zelf.
| |
| |
Nu komt het mij voor dat Jos Hendrickx tot op respectabele hoogte deze interne scheppingswet in zijn werk heeft verwezenlijkt. Als hij voor een goede tekening van een van zijn leerlingen stond, zei hij vaak: dat is goed ‘begrepen’. Het ‘begrijpen’ van de dingen, niet enkel verstandelijk maar ook manueel - zeggen we: geheel, van wezen uit - ging hem vóór alles ter harte. Een ding wordt ruimtelijk ‘waargenomen’ door zijn lichamelijke begrenzing, maar het wordt maar ‘begrepen’ dank zij, wat we noemden, het TAO. ‘Een Chinees schilderij’, schrijft een bekend criticus, ‘omvat niet slechts de zichtbare vormen en krachten der natuur, maar toont ook aan dat de schilder “begrijpt” hoe zij werken. Hij wil de subtiele, complexe krachten der natuur uitbeelden in een harmonische wisselwerking’. Welnu, wat de Chinese schilders verwezenlijkten volgens de hun eigene, meer irrationele methodes, realiseerde Jos Hendrickx in zijn beste werken langs rationele weg. Ook hij schiep vormen die vast en gesloten zijn in zich zelf en terzelfdertijd de op elkaar inwerkende spankrachten die ze tot leven brengen, in het beeld betrekken. In zijn tekeningen ziet men de dingen pulseren, d.i. ziet men ze uitdijen en inkrimpen, ziet men ze ‘leven’. Zijn werk bereikt geen hoogtepunt in de vorm in deze zin dat hij het schijnbaar voltooide vasthoudt, tot verstarring brengt of belet tot een nieuwe van nog grotere levensspanning getuigende vorm over te gaan, nee, zijn werk is gekenmerkt door een bij alle leven horende gespannenheid op de vorm, d.w.z. dat het blijft openstaan voor een steeds grotere objectivering, een steeds nauwer op elkaar toetrekken van de uiterlijke verschijning en de innerlijke waarheid, zeggen we: de binnenste realiteit der dingen. Zijn vormen hebben maar die schone doorzichtigheid die ze kenmerkt, omdat zij betrokken zijn op dat wat buiten en achter de
vorm ligt: het wezen. Zijn vormen - en we denken hier niet slechts aan zijn grafische vormen, maar ook en bijzonder aan zijn aquarellen - zijn ‘doorlaters’ d.i. transparanties van wezen.
Als we ons nu afvragen langs welke technische procédés hij deze vormentaal ontwikkelde, dan zou ik het volgende zeggen. Hij zocht de natuur niet na te zeggen, hij zocht ze uit te spreken. Anders gezegd: hij zocht niet het uiterlijke voorkomen der dingen weer te geven, hij zocht veeleer hun verhoudingen vast te leggen. Verhoudingen vastleggen, d.i. levenskrachten, geestelijke krachten los maken, ze met elkaar in verbinding brengen, ze op elkaar laten inwerken, ze tot een nieuw en hoger leven brengen. Tekenen voor Jos Hendrickx was: krachtvelden doen ontstaan, de dingen uit hun een-zelvigheid verlossen, ze tot hun vrijheid, tot hun eenheid brengen. Twee soorten verhoudingen had hij voornamelijk op het oog: de verhouding tussen vlak en lijn en de verhouding tussen de toonwaarden. Daar hij
| |
| |
de tweede soort verhouding vooral aanwendde in zijn glas- en schilderwerk (vooral in zijn aquarellen), dat wij minder goed kennen, beperken wij ons tot de eerste soort: de verhouding tussen vlak en lijn, anders gezegd: het structuralisme in zijn tekeningen.
Een tekening bestaat uit een samenspel van vlakken en lijnen. Vlakken en lijnen roepen elkaar op, staan op elkaar toegeordend, vormen samen een structuur. De lijnen geven de beweging, de richting, het veranderlijke aan; de vlakken de essentie, het wezen der dingen. Van de spanning die de kunstenaar weet aan te brengen tussen het vlak en de lijn, hangt de graad van leven af die hij zal uitdrukken. De lijn immers belet het vlak te verstarren, zich op te lossen, in zijn onbestemdheid terug te vallen. Het vlak daarentegen vraagt aan de lijn zijn potentie te actueren, zijn ongedifferentieerde massa vorm te geven, te bepalen, tot leven te brengen. Het vlak is drager van de potentie, de lijn is de actuering ervan. Het vlak heft zich als het ware naar de lijn, vraagt om gevormd te worden. De lijn buigt zich over het vlak, ‘organiseert’, d.i vormt de losse massa van het vlak.
Het merkwaardige bij Jos Hendrickx is, dat hij de lijn en het vlak als twee zelfstandige grootheden beschouwt, ze in alle vrijheid op elkaar toe-brengt en op deze wijze een krachtveld doet ontstaan dat hoogste vol-trekking is van leven. Bovendien stelt hij zich vaak niet tevreden met één enkele lijn, maar legt hij verschillende, soms hele bundels lijnen naast elkaar. De ene lijn sterkt hier de andere zoals, om het met de woorden van het oude Chinese Wijsheidsboek I Ging te zeggen, ‘de sterke leidende persoonlijkheid zich solidair weet met de anderen, in wie hij een aanvulling van zijn wezen vindt’. De lijn tekent verder de beweging, ze veruitwendigt wat aan alle dingen immanent is: de harmonie van de beweging. Zo onderstrepen de lijnen van Hendrickx' kerk- en kathedraaltekeningen de opwaartse bewegingen van deze bouwwerken. Met de lijn houdt hij ze in de ban van zijn geest en belet hij ze af te wijken van hun wezen.
De lijn is vervolgens het teken van de verandering, van de wording, van de groei. Aan een rechte, statische beantwoordt een kromme, dynamische lijn. Hoe consequent hij dit princiep uitwerkte, kan men vooral zien in zijn naakten, die hierdoor een zeldzame indruk van hoge vitaliteit te aanschouwen weten te geven. Door aan elk van zijn lijnen een bepaalde richting te geven, tekent hij de beweging, de verandering, de groei van het leven. Hoewel tegengesteld aan elkaar, heffen ze elkaar niet op, maar brengen zij de kringloop op gang waarop alle leven rust.
De wijze waarop Jos Hendrickx zijn lijnen toeordent op het vlak, doen die evenwichtige composities ontstaan die ons, meer dan een uiterlijk beeld, de weerspiegeling bieden van het evenwicht dat de kunstenaar in zijn eigen
| |
| |
geest heeft bereikt. De lijnen in zijn tekeningen zijn als de balanceerstokken die dit evenwicht helpen bewaren; ze zijn soms ook als de staketsels waarbinnen het bouwwerk ontstaat. Steeds dienen zij om de eenheid der tegendelen en de verzoening der tegenstellingen die nu eenmaal het kosmische leven in al zijn uitingen markeren, tot uitdrukking te brengen.
Dit zien we reeds heel bepaald in zijn vroege Beverse tekening Bomen en serre. Hier past de kunstenaar de door hem zelf ontdekte wet toe, dat twee ongelijke delen of groepen die in een bepaalde verhouding tot elkaar zijn geplaatst, elkaar nodig hebben niet slechts om hun eigen waarde te bepalen maar zelfs om deze te verhogen of te vermeerderen. Alhoewel de lijn primeert, wordt tevens het hele gegeven vlakmatig beheerst. Uit de harmonische verhouding van vlak en lijn ontstaat een ruimtelijke werking zoals men van een met illusorische middelen gemaakte tekening niet ziet uitgaan. Niet voor niets schreef Odilon Redon in zijn dagboek (mei 1909): ‘Mijn kunst is heel wat verschuldigd aan de abstracte lijn, deze middelaar van grote diepten, die direct op de geest inwerkt’.
Uit het tot elkaar brengen van vlak en lijn rees voor Jos Hendrickx de derde dimensie, die dimensie die in haar illusorische weergave uit de schilderkunst was verdwenen sedert Cézanne, en die toch beantwoordt aan een wezensbehoefte van de menselijke geest. Telkens weer ben ik getroffen (...) door dit harmonisch op elkaar toeordenen van vlak en lijn. Als ik b.v. zie naar de Bloementak: de welbewust getrokken lijntjes, die het blad in zijn volle kracht doen uitlopen zonder dat het vervloeit, doen leven zonder dat het sterft. Hoe zelden leeft - met heel de kracht en heftigheid van echt leven - een blad als dit. Het komt, zo dunkt mij althans, voor een goed deel door de intense en tevens harmonieuze polariteit van vlak en lijn. Hier geen ‘ver-vlakking’ van het blad; de gespannen lijn (lijntjes) houdt het levendig en waaks. Hier echter ook geen levenverstrakkende en levendodende overheersing van de lijn. Het vlak ‘determineert’ de lijn, d.i. ordent de lijn zorvuldig toe op zich zelf, of juister, het is de kunstenaar - en daarin is hij juist schepper - die lijn en vlak op elkaar toeordent. De kunstenaar, die met zijn geest het dubbele princiep transcendeert: de lijn en het vlak, en deze, die van nature zo ‘anders’, zo ‘onwillig’ staan tegenover elkaar, in een hogere eenheid, tot een hoogste vorm van leven brengt. Het is wel zoals ik eens las bij een Engels criticus (in Franse vertaling): ‘La ligne et la masse, loin de constituer des éléments distincts sont en réalité des énergies capables de réagir l'une sur l'autre’.
Dit spel van lijn en vlak: het vlak dat uit-een gaat, de lijn die bij-een brengt, hoe dikwijls hebben we het Jos Hendrickx zien spelen. Hoe harmonisch wist hij deze twee bewegingen in elkaar te laten overgaan en tot
| |
| |
welk een intensiteit van leven kwam hij daardoor in zijn tekeningen. Niet alsof hem deze wijze van tekenen moeiteloos van de hand ging. Maar eerlijk als hij was, schrok hij voor geen moeite terug om een tekening af te werken volgens de princiepen die hij de enig juiste achtte. Met één enkele contour wist hij de ingesloten vorm, het volume, de beweging tot uitdrukking te brengen. Steeds perkte hij zijn vlak nauwkeurig af en slechts zelden maakte hij gebruik van illusorische procédés van schaduwing of modellering en dan nog wendde hij deze op een hem eigen, met zijn princiepen strokende wijze aan. Hij liet de dingen zien in hun beworp, ik zou haast zeggen: in hun scheppingsmoment. Anderen hechten zich aan de stoffelijkheid der dingen. Hij liet de stoffelijkheid achter zich. Hij benutte ze slechts in zoverre ze hem dienstig was om de geest, de gedachte, de beweging, het leven dat ze in zich bergt, tot uitdrukking te brengen.
Vlak en lijn: in de tekeningen van Jos Hendrickx zie ik ze volmaakt op elkaar ingesteld. Ze vragen om elkaar, ze weigeren elkaar nooit, gaan nooit hun eigen gang, altijd een samengang: de gang naar die hogere levens-eenheid, waarin zij beide tot rust komen. Die levende dialoog tussen vlak en lijn, het heeft iets van een mysterie...
En hier besluit ik mijn tweede overpeinzing, Cecilia. Samenvattend zou ik zeggen: De tekenkunst van Jos Hendrickx was een structuralistische, d.w.z. dat zij met rationeel verantwoorde middelen naar het boven-rationele, het spirituele probeert door te tasten. Aangezien hij zich niet tevreden stelde met de ‘figura’ of de uiterlijke vorm der dingen weer te geven, maar zover mogelijk wilde doorstoten tot hun innerlijke realiteit, gaf hij niet enkel het vlak weer dat om de lijn vraagt, noch de lijn die het vlak bepaalt, maar brengt hij beide, lijn en vlak, in een onderlinge, ik zou haast zeggen, dialectische spanning: de spanning tussen het vlak als potentie en de lijn als actuering van deze potentie.
| |
Figuurtekenen
Mijn derde overpeinzing - ik maak ze kort, Cecilia - geldt het figuurtekenen van Jos Hendrickx. Op het gebied van het figuurtekenen heeft hij misschien het meest oorspronkelijke werk geleverd, al is hij hier het minst begrepen. Voor de meeste kunstenaars valt de mens samen met zijn fysieke verschijning. Toch is de mens meer dan zijn lichaam. De mens is maar mens als hij niet meer een lichaam heeft, zoals dat heet, maar als hij zijn lichaam is. ‘Voor het lichaam dat we hebben’, zegt, meen ik, Gabriel
| |
| |
Marcel, ‘bestaat geen zinvolle hoop, echter wel voor het lichaam dat we zijn’.
Jos Hendrickx bracht de mens tot zijn lichaam en het lichaam tot de mens. Ook in zijn naakten, ja in zijn naakten vooral, laat hij het Inbild, het naar zijn wezen dringende, tot gestalte komen. Door zijn onaflaatbare trouw aan de door hem ontdekte vormprinciepen slaagt hij erin de mens uit zijn uiterlijke verschijning te verlossen en tot die innerlijke gestalte te brengen die zijn eigenlijke wezen, zijn persoon-zijn uitmaakt. Deze gestalte komt misschien zelden of nooit in haar zuivere voltooidheid uit zijn hand te voorschijn. Doch dit is niet het belangrijke. Belangrijk is, dat hij ons in het wordings-proces van zijn figuurtekening iets van het wordingsproces van de mens zelf laat zien: de mens die langzaam, ‘stufenweise’ zoals de Duitsers zouden zeggen, tot zijn eigenlijke zelf, tot zijn wezen inkeert. Deze weg naar zich zelf is het die Jos Hendrickx ons in zijn figuurtekenen laat zien. Hij zet zijn naakten niet ‘statisch’ neer, of in hun voltooidheid (zoals de meesters van de Renaissance dat deden), hij tekent ze in hun ontwikkeling, in hun gang naar, in hun toetreden op hun loutere wezen. De naakten van de Renaissance, hoe perfect getekend of gebeeldhouwd ook, kunnen niet meer weg uit hun kleine ‘ik’. Zij kunnen niet ‘anders’ meer zijn dan zoals ze daar getekend of gebeeldhouwd staan. Bij Jos Hendrickx is dit anders. Zijn naakten geven niet die zinnelijke voldoening die men bij andere kunstenaars zal vinden. Hij tekende de mens niet aan de oppervlakte, maar ging hem ‘halen’ (het Engelse woord draw betekent ‘halen’ en ‘tekenen’) in zijn dieper zelf. In de polaire spanningen van al de onderdelen, van beenderen en spieren, van beenderen onderling en spieren onderling, in de elkaar bepalende ligging van neus, oor, oog en mond, in het hele samenstel van houdingen en gebaren (dat alles met de grootste nauwgezetheid geobserveerd en
vastgelegd) in dat alles tekende hij niet de voltooide, maar de op weg naar zich zelf zijnde mens. Simpelweg door met de grootste getrouwheid de structuur van het menselijk lichaam bloot te leggen, lukte het hem, wat aan weinig kunstenaars gelukt: een in-blik te bieden in het wezen ‘mens’.
In zijn figuur-tekeningen wordt het lichaam niet om zich zelf getekend, maar wordt het getekend naar wat het is: nl. als co-princiep of als medebeginsel van het geestig-personele wezen dat het schepsel mens is. Zijn naakten reiken naar die eenheid van geest en materie die hun ingeschapen is, maar die hun, door wat wij de ‘zonde’ noemen, ontvreemd is. Deze naakten, men moet ze zien met hetzelfde oog waarmee de kunstenaar ze heeft gezien, en na-werken, na-scheppen met dezelfde hand waarmee hij ze heeft gewerkt en geschapen. Men moet ze lezen als een gedicht dat zijn
| |
| |
diepste geheim in zich besloten houdt. De naakten van Jos Hendrickx: het zijn openbaringen van het ‘mysterie’ mens. Zij vragen om eerbied, om aandacht, om stilte, om overgave...
En hiermede ben ik aan het eind van mijn schrijven, Cecilia (...). Moge het U, zoal niet tot nut, dan toch een beetje tot vreugde zijn.
Met hartelijke groeten,
B. Spaapen s.j.
|
|