Streven. Vlaamse editie. Jaargang 50
(1982-1983)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 619]
| |
De Spaanse roman na de burgeroorlog
| |
Het einde van de burgeroorlog (1939)Na de burgeroorlog (1936-1939) viel Spanje terug in een 18e en 19e eeuwse situatie. De burgeroorlog had de grootste intellectuele slachting tot gevolg gehad die Spanje ooit gekend heeft. Het door Franco ingestelde regiem leidde tot internationaal isolement. De censuur werd ingesteld. Er heerste grote economische schaarste. De consequenties hiervan zijn gemakkelijk te begrijpen. De schrijvers in Spanje hadden de keuze tussen zwijgen of zich aanpassen aan de nieuwe situatie. Toch kon er een verzetsliteratuur ontstaan in die tijd, ondanks de censuur. In deze tijd publiceerde Camilo José Cela (1916) zijn eerste romans La familia de Pascual Duarte (1942) en La Colmena | |
[pagina 620]
| |
(De bijenkorf) (1951). Deze laatste, vertaald door J.G. Rijkmans in 1962 is onlangs in tweede druk bij Meulenhoff verschenen. Over deze roman is de laatste tijd ook in Nederland het nodige geschreven, zodat ik er hier niet meer op in hoef te gaanGa naar voetnoot1. Hoewel oorspronkelijk in Buenos Aires uitgegeven, circuleerde La Colmena onderhands druk in Spanje. Cela kwam er bij de censuur nogal redelijk goed vanaf. Hij kon rekenen op veel clementie dank zij een uitgebreid vriendennet binnen de gelederen van de censuur, zoals blijkt uit documenten gevonden in de archieven van dit orgaanGa naar voetnoot2. Deze romans, waarvan Cela zelf zegt dat ze zijn persoonlijke visie weergeven van de harde, vernederende en schrijnende realiteit van alle dag, vormden het uitgangspunt van een hele generatie van schrijvers, die de literatuur beschouwde als ‘de verdediging tegen de aanvallen van het leven’. De werken van deze groep schrijvers, waarvan de belangrijkste vertegenwoordigers zijn Rafael Sánchez Ferlosio, Jesús Fernández Santos, Juan Goytisolo, Ana María Matute, Carmen Martín Gaite en Daniel Sueiro, vatten we samen onder de noemer sociale roman (het werk als spiegel van de samenleving). De reden zo'n realistische ‘getuigenisroman’ te willen schrijven was dat het publiek in deze tijd volgend op de burgeroorlog nauwelijks kon beschikken over betrouwbare informatiekanalen ten aanzien van de problemen waarvoor het land zich gesteld zag. De kranten waren alleen gevuld met gedetailleerde verslagen van voetbalwedstrijden, corridas en buitenlands nieuws. De romanliteratuur kwam als enige aan dit gebrek tegemoet door haar poging een zo getrouw en rechtvaardig mogelijk beeld te schetsen van de Spaanse werkelijkheid. Zo had de literatuur in Spanje in deze jaren de signaalfunctie die in andere landen toekwam aan de pers. De situatie in Spanje aan het einde van de burgeroorlog en de wens van een radicale omwenteling op korte termijn eiste van de schrijvers de totale inzet van al hun capaciteiten en energie. Hierdoor kon het literaire bedrijf deel worden van een algemene strijd en het literaire werk een instrument van het verzet en van de antifranquistische solidariteit. De sociale roman was daarmee vooral inhoudelijk interessant. Het meest geslaagde voorbeeld ervan is El Jarama (De Jaramarivier) uit 1956 van Rafael Sánchez Ferlosio (1927), dat veel Spaanse schrijvers gedurende tien jaar na publi- | |
[pagina 621]
| |
katie tot model diende. El Jarama gaat over een groepje jongelui uit Madrid die een zondag doorbrengen aan de Jarama. De plaats van handeling is afwisselend de rivieroever, waar de jongelui zwemmen en zonnebaden, en een café, waar de dorpelingen elke zondag bijeenkomen om nieuwtjes uit te wisselen en domino te spelen. De roman heeft het karakter van een documentaire. De verteller wendt zich van de ene naar de andere kant om de alledaagse dialogen van de verveelde jongeren en de berustende dorpsbewoners te registreren, waarbij Ferlosio in ruime mate put uit de levendige, alledaagse uitdrukkingen van de spreektaal. Hierdoor vormt het boek een zeer geslaagd voorbeeld van sociale literatuur. Sterk komt de wanhoop naar voren, het gebrek aan illusies, de monotonie en onmenselijkheid van het leven, waaruit de mensen geen ander ontsnappen zien dan de uitstapjes op zondag. | |
Beginnende politieke openstellingAan het einde van de jaren vijftig breekt er een nieuwe tijd aan in Spanje: de statische samenleving van de afgelopen jaren, maakt plaats voor de dynamische van de jaren zestig. Deze situatie wordt gekenmerkt door een eerste voorzichtige poging om het land zowel politiek, economisch als sociaal-cultureel meer open te stellen. Zo is er het opkomend toerisme, de groeiende buitenlandse beleggingen in het Spaanse bedrijfsleven, de pogingen van Franco om Spanje in de EEG te krijgen. Het is de tijd dat het regiem zich openstelt voor een ‘mini-pluralisme’: meerdere stromingen op ieder terrein werden schoorvoetend toegestaan. Hiermee in verband staat ook de groeiende macht van ‘Opus Dei’, een technocratische organisatie die liberalisering als onvermijdelijke stap beschouwde op weg naar economische groei. Het gevolg van dit alles was een toenemende vrijheid op politiek en economisch gebied. Deze had ook zijn weerslag binnen de censuur. In 1966 werd het pluralisme gelegaliseerd in de ‘Ley de Prensa e Imprenta’ (Pers- en drukwet) van minister Fraga de Iribarne. Deze wet, vooral ontworpen met het oog op het buitenland, bracht ogenschijnlijk een zekere liberalisering op gang. Het verplicht voorleggen van teksten aan de censuur, alvorens tot publikatie over te gaan, werd afgeschaft. Aan de praktijk van de censuur veranderde de wet echter nauwelijks iets. Aangezien strafvervolging zwaarder was geworden - de censuur behield namelijk haar recht om boeken in beslag te nemen, boetes uit te delen, aanklachten in te dienen - gingen schrijvers zelfcensuur toepassen door hun werken toch te blijven voorleggen aan de censuur. | |
[pagina 622]
| |
Binnen de nieuwe Spaanse realiteit moet de roman gaan zoeken naar een nieuwe vorm. In de veranderde, kapitalistischer samenleving, zijn geen verzetsthema's weer te vinden. Bovendien is daar het groeiend contact met het buitenland en zijn culturele produkten, waar men zich sedert het begin van deze eeuw al richtte op de vernieuwing van het romangenre. De Spaanse lezer gaat zijn smaak aan die van het buitenland aanpassen en de schrijver wordt hierin meegesleurd. Hij neemt de nieuwe techniek over van vooral Franse en Latijnsamerikaanse collega's. Met het toekennen van de Premio Seix-Barral (in die tijd een van Spanjes belangrijkste literaire prijzen) aan Mario Vargas Llosa, in 1962, is de ontdekking en ten gevolge daarvan de beïnvloeding van de Zuidamerikaanse literatuur in Spanje een feit. De Zuidamerikaanse schrijvers zijn het die vrij spel gaven aan de verbeelding. In Spanje dacht men dat er geen andere roman mogelijk was dan de realistische, totdat de Zuidamerikaanse schrijvers de Spaanse lezer aantonen dat er voor een goede roman meer nodig is dan goed te kunnen schrijven, namelijk een grote verbeeldingskracht. En deze nieuwe, subjectievere manier van schrijven blijkt de Spaanse auteur uitstekend van dienst te zijn in zijn weergave van de grotere complexiteit van de samenleving waar hij deel van uitmaakt. Het is een samenleving geworden zonder eigen identiteit. En het individu dat binnen deze samenleving wil functioneren, ziet zich gedwongen de eigen identiteit ook prijs te geven, om de rol te spelen die hem opgelegd wordt. In deze ‘pérdida de identidad’ heeft de Spaanse roman zijn nieuwe thema gevonden. Een belangrijke exponent van deze nieuwe etappe, van de ‘nuevo clima estético’ was Tiempo de silencio (Tijd van stilte) uit 1962 van Luis Martín Santos (1924). Dit boek vormt een felle aanklacht tegen de intellectuele en artistieke armoe van zijn tijd. De invloed van Tiempo de silencio op de literatuur in Spanje is enorm geweest, vooral door de succesvolle manier waarop dit werk de nieuwe realiteit weet om te zetten in esthetische ervaring, door de vakkundige beheersing van de nieuwe romantechnieken. | |
De laatste jaren van het franquismeHoewel de werkelijke omwenteling in de regering pas plaatsvindt na de dood van Franco, komt deze al op gang vanaf het begin van de jaren zeventig, als een onafwendbaar proces. De moord op Carrero Blanco en de zwakke gezondheidstoestand van het staatshoofd, die in een van zijn crises zelfs de leiding over de staat voor een ogenblik overgeeft aan de | |
[pagina 623]
| |
huidige koning, Juan Carlos (zomer 1974), laten er geen twijfel over bestaan dat het ‘antiguo régimen’ zijn langste tijd gehad heeft. Maar juist de nabijheid van de verandering én de skepsis over wat het nieuwe regiem zal brengen, creëren een sfeer van ongeduld in Spanje, op dramatische wijze tot uiting gebracht in de steeds hardere en gewelddadiger activiteiten van de ETA en soortgelijke organisaties. Naast de politiek-sociale veranderingen zijn er ook de wetenschappelijk-technische, die radicaal afrekenen met de traditionele opvattingen over werkelijkheid en fantasie. Alles wat eerst fantastische dromen waren, komt nu dank zij televisie en de andere media dagelijks de huiskamer binnen, zonder nog als bijzonder op te vallen. Het is juist deze koele afstandelijkheid van de massamedia die de schrijvers lijkt te inspireren. Zij willen de sfeer van ongeduld en revolutie, de sprookjesachtige veranderingen in tastbare realiteit omzetten, in plaats van zich te beperken tot het pure waarnemen. | |
Juan GoytisoloDe schrijver die er het beste in geslaagd is zich aan te passen aan de nieuwe tijd en de eisen die deze aan de kunstenaar stelt, is Juan Goytisolo (1931). Goytisolo, die al in 1957 in ‘vrijwillige ballingschap’ in Parijs is gaan wonen, waardoor hij de culturele ontwikkeling van Europa op de voet heeft kunnen volgen, heeft met zijn laatste romans de Spaanse literatuur op het peil gebracht van die van de andere westerse landen. Sen̂as de Idenlidad (Persoonsbeschrijving) uit 1966 betekent een radicale breuk met de eerdere manier van schrijven van Goytisolo en heeft tot thema het ‘collectieve verleden’ van Spanje. Tot 1966 een van de belangrijkste producenten van de eerder besproken sociale roman, richt Goytisolo zich in deze roman nu op de taal zelf. De handeling van Sen̂as de Identidad beslaat drie dagen, waarin de hoofdpersoon Alvaro Mendiola, fotograaf van France Presse, in vrijwillige ballingschap levend in Parijs, en onafgebroken criticus van zijn land, probeert om vanuit een Catalaans landhuis met vrienden de verloren jaren in te halen, waarbij alles ter sprake komt wat met zijn persoon, familie en generatie te maken heeft. Het thema van de roman is het dubbele zoeken naar de identiteit, namelijk van een volk en van een individu. Om deze identiteit te ontdekken bedient de verteller-hoofdpersoon zich van twee verteltechnieken, de een objectief (3e pers. enkv.), de andere subjectief (2e pers. enkv.). De objectieve presentatie van de politiek-sociale omstandigheden vindt haar basis in het gebruik | |
[pagina 624]
| |
van documenten en de stemmen van de massamedia. Maar op de beslissende momenten wordt deze documentaire laag onderbroken door de subjectiviteit. Die wisseling van perspectief maakt van het lezen van Sen̂as de Identidad een dynamische ervaring. Slechts deze subjectieve manier van schrijven maakt het de verteller-hoofdpersoon mogelijk om aandacht te schenken aan zijn eigen realiteit en die van zijn land, om op die manier de definitieve breuk te bewerkstelligen met zijn Spaanse oorsprong. Sen̂as de Identidad beschrijft, evenals Tiempo de Silencio een aantal jaren eerder, de complexiteit van de Spaanse samenleving die alle ‘sen̂as de identidad’ uitwist, op perfecte wijze. Alles wat in Sen̂as nog parodie en sarcasme was, is in Reivindicación del conde Don Julián (Rehabilitatie van graaf Don Julián), de volgende roman van Goytisolo, verschenen in 1970, geïntensifieerd tot in het absolute. Aan beide werken ligt dezelfde psychologische, existentiële en tegelijkertijd historische conflictsituatie ten grondslag: de strijd van de enkeling om zich staande te houden en een eigen weg te vinden in een uitgesproken vijandige samenleving. Maar, waar in Sen̂as nog sprake was van de noodzaak om de eigen identiteit te ontdekken, neemt in deze roman het thema van het zoeken naar de bevestigende realiteit de vorm aan van een symbolische, totale destructie. Het is niet voldoende om de instituties van het ‘Heilige Spanje’ - religie, politiek, cultuur, geschiedenis en taal - te vernietigen. De ondergang van de vertellerhoofdpersoon zelf wordt geëist. Om zich van zijn wortels te ontdoen moet hij zich losmaken van alle aspecten van zijn verleden, van alles wat hem verbindt met ‘la madre patria’, om deze vervolgens te vernietigen. | |
Na de dood van FrancoIn 1970 zei Juan Goytisolo nog dat de getuigenisliteratuur in Spanje de functie heeft die in andere landen, met name in Frankrijk, toekomt aan de persGa naar voetnoot3. Zo zal de toekomstige geschiedschrijver van de Spaanse maatschappij een beroep moeten doen op literaire bronnen, als hij, het spoor bijster geraakt in het dikke rookgordijn van de dagbladen, het dagelijks leven in Spanje wil reconstrueren. Met de dood van Franco en het verdwijnen van de censuur is in deze situatie verandering gekomen. De roman en de pers | |
[pagina 625]
| |
vullen elkaar sedertdien aan, in plaats van tegenover elkaar te staan. De roman blijft onmisbaar voor een grondige kennis van het bestaan en de waarden van het Spaanse volk, maar vormt niet meer de enige bron die hierover informatie verschaft. Als we de overzichten doornemen die jaarlijks gepubliceerd worden en waarin een beeld geschetst wordt van de staat waarin de Spaanse cultuur zich bevindt, wordt duidelijk dat de oordelen en analyses zichzelf jaar in jaar uit herhalen. Vooral op het gebied van de literatuur. Zo zijn er ieder jaar de gebruikelijke bestsellers, exponenten van de consumptieliteratuur, het bijprodukt van een industrie die met schreeuwerige verkoopcijfers haar potentiële lezers om de oren slaat. De Spaanse schrijvers die het beste lopen, zijn ieder jaar dezelfden, en zij die niet verkopen uiteraard ook. De jaaroverzichten van de romanproduktie in Spanje zijn sinds de dood van Franco gewoonlijk een subtiele mengeling van gematigd pessimisme en beschaamd optimisme. Desintegratie is de fundamentele karaktertrek van de huidige situatie. De laatste jaren is de cultuur - en dus ook de romanliteratuur - in ontbinding en ontwrichting. Tevergeefs zoekt men naar de illusies van de stroom clandestiene boeken die onstuitbaar zou losbarsten na de val van de dictatuur. Maar ondanks alles is de Spaanse roman zeer duidelijk aanwezig in de etalages. De literaire prijzen volgen elkaar op de voet. De nieuwe golven lossen elkaar af. Van het enorme aantal literaire prijzen die per jaar in Spanje toegekend worden, zijn de twee belangrijkste de Premio Planeta en de Premio Eugenio Nadal. De Premio Planeta, van de gelijknamige commerciële uitgeverij, krijgt de meeste aandacht in de pers. De prijs biedt de winnaar dan ook de grootste som geld en betekent dat het bekroonde werk een absolute hit wordt. De Premio Planeta streeft een benadering van het boek als marktwaar na. Voor deze uitgeverij is een werk aantrekkelijk wanneer het de 19e eeuwse romantraditie voortzet, de lezer een verhaal biedt en dan nog het liefst een actueel of sensationeel verhaal, wat de laatste jaren - paradoxaal genoeg - steeds de burgeroorlog of het daarop volgend franquisme tot thema heeft. Vooral de burgeroorlog zelf, zijn oorzaken en gevolgen, blijven een onuitputtelijke bron van inspiratie voor een hele generatie schrijvers. Een voorbeeld is Fernando Vizcaíno Casas die in 1978 met een bestseller kwam, waarvan dank zij de franconostalgie 500.000 exemplaren werden verkocht:... y al tercer an̂o resucitó (... en in het derde jaar is hij herrezen), waarin gefantaseerd wordt over de gevolgen van een wederopstanding van Franco voor Spanje. Ook de in 1978 met de Premio Planeta | |
[pagina 626]
| |
bekroonde roman van Juan Marsé (1933) heeft als thema het franquisme: zijn La muchacha de las bragas de oro (het meisje met het gouden slipje) - waarvan Meulenhoff afgelopen jaar de Nederlandse vertaling heeft uitgebracht - illustreert afdoende welk peil beloning vindt met deze literaire prijs. La muchacha is het verhaal van de schrijver Luis Forest die - eind jaren zeventig - werkt aan zijn biografie. Zijn nichtje helpt hem bij het uittypen van dit naarstig van alle franquistische trekjes gezuiverd en aan de nieuwe situatie aangepast beeld van het verleden. Hoewel Juan Marsé met deze best-seller bij lange na niet de kwaliteit gehaald heeft van zijn al twintig jaar geleden gepubliceerde debuut Ultimas tardes con Teresa (Laatste middagen met Teresa, 1965), een uitstekende sociale roman, overschreed de derde druk in 1978 toch al de 150.000 exemplaren. Finalist in datzelfde 1978 voor de Premio Planeta was Alfonso Grosso met Los invitados (De genodigden). Het talent van deze schrijver is een uitzonderlijk geval van rekbaarheid, aangezien Grosso zich aan bijna alle romantheorieën door de jaren heen heeft aangepast. Van het sociaal-realisme van zijn beginjaren tot de thriller in zijn latere werken, via de verbeeldingswereld van de Zuidamerikaanse roman en het dialectisch-realisme van iemand als Luis Martín Santos (Tiempo de silencio). Met Los invitados schijnt hij aangeland te zijn bij de ‘roman zonder fictie’ van Truman Capote. Grosso definieert zijn werk zelf als ‘een benadering van de waarheid of misschien de waarheid zelf, wie zal het zeggen, vanuit de droom’. Hoe dan ook, zijn huidig werk vormt een goed voorbeeld van de ‘documentaire roman’. Eveneens een goed voorbeeld van deze manier van schrijven is de roman uit 1979 van Rosa Montero, Crónica del desamor (Kroniek van de liefdeloosheid). De tweede literaire prijs, de Premio Eugenio Nadal is veel minder genereus met zijn geldelijke beloning dan de Planeta en volgt - misschien wel daarom - een veel onafhankelijker lijn, dat wil zeggen onafhankelijk van de verkoopcijfers. Dit betekent echter geenszins dat de met de Eugenio Nadal bekroonde boeken niet even goed lopen als die met een Planeta. Naast de ruime produktie van subliteratuur waarmee de commerciële uitgeverijen de markt overstromen, is er een sterk teruggrijpen naar schrijvers en werken die gedurende de lange jaren van het franquisme Spanje niet konden bereiken, door onder andere de werking van de censuur. Hieronder vallen de boeken van bijvoorbeeld Günther Grass, Henry Miller, Joseph Conrad, Henry James en Virginia Woolf, die nu volop in vertaling te krijgen zijn. Zo waren er ook in mei vorig jaar op de jaarlijks in Madrid gehouden Feria de Libros (boekenbeurs) weer veel vertalingen, o.m. Me- | |
[pagina 627]
| |
morias de Adriano van Marguerite Yourcenar, vertaald door niemand minder dan Julio Cortázar, werk van Simone de Beauvoir, Verity Bargate, Sylvia Plath. Ook de andere Spaanse talen, zoals het Catalaans, Gallicisch en Baskisch leveren recentelijk tal van vertalingen in het Castiliaans op. Zo zijn alle werken van belangrijke Catalaanse schrijfsters als Merced Rodoreda en Montserrat Roig in het Castiliaans te krijgen. De vruchtbaarste weg in de Spaanse roman lijkt tot nu toe ingeslagen door een aantal van de al wat oudere schrijvers, dat wil zeggen de schrijvers die in de jaren vijftig en zestig hun eerste realistische werken op de markt brachten, sindsdien geenszins stil gezeten hebben en van de romanvernieuwingen die Spanje uiteindelijk vanuit het buitenland konden bereiken, hun graantje hebben meegepikt. Wijzer en ervarener, met een grotere beheersing van hun instrument, doen zij nu een goede, vaak zeer geslaagde poging zich op de voorgrond te plaatsen. Een voorbeeld van deze groep is de al eerder genoemde Juan Goytisolo, die in 1980 met Marbara kwam, een werk waarin de stilistische structuur boven het informatieve aspect uitgaat. In 1982 verscheen zijn roman Paisajes después de la batalla (Landschappen na de strijd) die, hoewel iets minder verrassend dan zijn voorgaande publikaties, toch interessant genoeg is om kenners en liefhebbers van Goytisolo's werk verlangend te doen uitzien naar zijn volgende boek. En verder is daar Carmen Martín Gaite (1925), van wier hand in 1978 het uitstekende El cuarto de atrás (De achterkamer) verscheen. Een andere belangrijke exponent van deze groep is Gonzalo Torrente Ballester (1910), een schrijver die met zijn ruim zeventig jaar ook al langer meedraait in het literaire bedrijf. Hij begon zijn literaire carrière al in 1943 met de roman Javier Marin̂o en een reeks toneelstukken, die echter nooit opgevoerd werden. In zijn eerste, realistische werken kan men al de trekken onderscheiden die tot op dit moment de constanten vormen van zijn literaire produktie, zoals zijn intellectualisme, de sterke verbondenheid met zijn Gallicische achtergrond die uit al zijn werken spreekt, zijn voorliefde voor mythen en zijn appél aan de verbeeldingskracht. Zijn beste realistische werk was de trilogie Los gozos y las sombras (1957, 1960, 1962) (De vreugde en haar schaduwzijde), die als televisieserie in Spanje het afgelopen jaar hoge kijkcijfers haalde, waardoor dit boek met één klap weer in de boekentoptien belandde. In 1972 verscheen als een grote verrassing zijn La saga/fuga de J.B. (De sage/fuga van J.B.), dat evenals zijn daaropvolgende werken Torrente's appél bevestigde aan het imaginaire in de roman en zijn vernietiging van alle mythen. In 1980 verscheen zijn tot nu toe laatste roman, La isla de los Jacintos Cortados (Het eiland van de Afgesneden Hyacinten). | |
[pagina 628]
| |
Een hoogleraar geschiedenis aan een Amerikaanse universiteit verwekt een groot schandaal door een studie te publiceren waarin hij door middel van de toepassing van bepaalde linguïstische en hermeneutische theoriëen pretendeert aan te kunnen tonen dat Napoleon nooit in werkelijkheid bestaan heeft, maar slechts een uitvinding is van de historici om een samenhangend beeld te kunnen schetsen van het Europa van na de Franse Revolutie. Ook 1982 leverde weer een zeer interessante tekst van zijn hand op, Los cuadernos de un vate vago (Notities van een dolend dichter), geen roman deze keer, maar een zeer persoonlijke getuigenis. Dit boek is de neerslag van een groot aantal bandopnamen, die tot in details registreren wat Torrente Ballester gedurende zo'n vijftien jaar - van 1961 tot en met 1976, de jaren waarin een aantal van zijn romans het licht zagen, die toch tot de meesterwerken van de moderne Spaanse romanliteratuur gerekend mogen worden - bezig gehouden heeft. Ook in de afgelopen twee jaren was het weer deze groep oudere schrijvers die het beeld bepaalde: Miguel Delibes (1920), Jesús Fernández Santos (1926), José Manuel Caballero Bonald (1928), Jorge Semprún (1923), Juan García Hortelano (1928) en Juan Marsé (1933) kwamen allen met een nieuwe roman, die gezamenlijk een goed beeld geven van de recente literaire oogst en tegelijk aangeven hoe vitaal de Spaanse roman nog is. Jesús Fernández Santos wist in 1982 zelfs de Premio Planeta te winnen met zijn Jaque a la Dama (Schaak voor de dame). Met deze laatste roman heeft Fernández Santos zeker geen typische Planetaroman geschreven, hoewel ook hier de burgeroorlog, zij het slechts op de achtergrond, toch weer opduikt. Van Juan Marsé (Premio Planeta 1978) verscheen in 1982 Un día volveré (Op een dag zal ik terugkeren). Deze roman vormt, na het toch wel als mislukt te beschouwen experiment van La muchacha de las bragas de oro, de terugkeer naar zijn eigen terrein van de realistische, enigszins traditionele roman. Keerzijde van de medaille is natuurlijk wel dat in de huidige situatie - en eigenlijk geldt dat voor heel het culturele leven - een nieuwe, jonge generatie lijkt te ontbreken. De beste werken zijn alle van de hand van de oudere generatie, zoals we hebben gezien. Zij zijn het die voor de technische vernieuwingen gezorgd hebben die de Spaanse literatuur zo nodig had, terwijl dit toch veel meer in de lijn zou hebben gelegen van een jonge groep. Maar waar de jonge, debuterende schrijvers al pogingen ondernemen een vernieuwende richting in te slaan, verzanden zij in hun stilistische experimenten waarmee het lezerspubliek eerder afgeschrikt dan bereikt wordt. Veel belangstelling is er echter wel de laatste tijd voor de jongste | |
[pagina 629]
| |
generatie vrouwelijke schrijvers. Zo verscheen onlangs de bundel Doce relatos de mujeres (Twaalf verhalen van vrouwen), waarin o.m. werk te vinden is van Rosa Montero, Ana María Moix, Esther Tusquets en Lourdes Ortiz. Van Lourdes Ortiz is in 1982 Urraca verschenen, een historische roman over koningin Urraca, door de critici over het algemeen gunstig besproken. Een andere vrouwelijke schrijver van het afgelopen jaar is Consuelo García, die in 1982 zelfs twee romans wist te publiceren, namelijk Luis en el país de las maravillas (Luis in wonderland) en Las cárceles de Soledad Real (De gevangenissen van Soledad Real). Hoewel beide romans zeer van elkaar verschillen, oogstte ze met beide de lof van de critici. Luis Sun̂én, literatuurrecensent van El País, vergeleek haar zelfs met Carmen Martín Gaite, de belangrijkste vrouw in de moderne Spaanse romanliteratuur. | |
De toekomst van de Spaanse romanUit het voorafgaande blijkt duidelijk dat de verwachtingen die men had in de tijd dat Franco nog leefde en men zuchtte onder het zware juk van de censuur, niet zijn uitgekomen. Een echte opleving is uitgebleven. De literatuur lijkt, net als het hele culturele leven, ingedut te zijn. De desencanto heerste alom gedurende het eerste lustrum na de dood van Franco en met hem, het franquisme. De censuur is weggevallen. Maar wat betekent dat nu werkelijk voor de culturele produktiviteit? Grotere mogelijkheden? Dan blijven deze wel onbenut. Zoals Juan Goytisolo al raak stelde in 1967: ‘Spaanse schrijvers - zei een Parijse collega eens tegen mij - hebben enorm veel op ons voor. Het bestaan van de verplichte censuur vooraf, van de gecontroleerde, geleide pers en de starheid en onbuigbaarheid van de maatschappij waarin zij moeten leven, zijn allemaal factoren die een vrije en moedige geest stimuleren’Ga naar voetnoot4. In Spanje is het aantal uitgeverijen zeer groot. Een adequate commercialisering van de meerderheid van de boeken die verschijnen, blijft daardoor onmogelijk. Hierdoor is noch de promotie, noch de bibliografische informatieverschaffing van de boeken serieus georganiseerd. De pers, die na de dood van de dictator langzaam maar zeker weer haar eigenlijke rol op zich genomen heeft, vormt nu voor duizenden mensen de enige bron van infor- | |
[pagina 630]
| |
matie op cultured gebied. De pers is vaak hun belangrijkste gids geworden bij het vaststellen van waardeoordelen en meningen. Toch lijkt de cultuurkritiek vaak te komen van weinig gespecialiseerde mensen die vaak zeer partijdig en lichtvoetig te werk gaan. Met betrekking tot boekbesprekingen spreekt men wel van ‘solapismo’, oftewel ‘flappisme’, een term gebruikt voor recensenten wier blik bij te beoordelen boeken niet verder reikt dan de boekomslag. Karakteristiek voor de cultuurpagina's van de dagbladen is de nieuwe taal, vaak kwaad, vrijmoedig, ironisch, imaginair en zeer levend, die tot ware kunstvorm is geworden in de artikelen van iemand als Francisco Umbral, vaste columnist in El País, het belangrijkste Spaanse dagblad, en daarnaast ook schrijver van romans. In 1975 kreeg hij zelfs de Premio Eugenio Nadal voor een van zijn boeken. Ondanks het betrekkelijk trieste beeld dat de Spaanse literatuur ons toont, mag deze zich verheugen in een groeiende belangstelling in binnen- en buitenland. Zelfs in Nederland is dit merkbaar. Meulenhoff haalt oude vertalingen van stal en laat nieuwe romans vertalen. De Spaanse romanliteratuur is dan ook niet helemaal zonder toekomst. In 1981 en 1982 hebben de eerste tekenen van opleving en vernieuwing zich al aangediend. De werkelijke opleving moet echter komen en zal dat ook hopelijk doen van een jonge generatie schrijvers, die het franquisme kan zien als iets uit een ver verleden. De historische situatie waarin deze schrijvers leven, vereist dat de ‘cultura de resistencia’ eindelijk eens vervangen wordt door een ‘cultura para la democracia’Ga naar voetnoot5. Dan pas zal de werkelijke opleving kunnen inzetten: door de Spaanse cultuur te herkennen én erkennen als het produkt van een samenleving opgebouwd uit diverse cultureel autonome en linguïstische ‘regiones’, die tegelijkertijd zich open blijft stellen voor de ontwikkelingen in de andere Europese en Amerikaanse cultuurgebieden. |
|