Streven. Vlaamse editie. Jaargang 50
(1982-1983)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 341]
| |
Mulisch en de oorlog
| |
[pagina 342]
| |
Oorlog en mytheMulisch heeft in Het stenen bruidsbedGa naar voetnoot3 het bombardement van de geallieerden op Dresden (13 februari 1945) verweven met mythisch-historische gebeurtenissen zoals de verwoesting van Troje en de brand van Rome. Ook in De aanslag zijn de verwijzingen naar de antieke cultuur en geschiedenis legio. Op de avond in januari 1945 waarop twee verzetsleden een aanslag plegen op de hoofdinspecteur van politie te Haarlem, de NSB-er Fake Ploeg, heeft Peter, de oudste zoon van het gezin Steenwijk net een vertaling uit het Grieks gemaakt. Hij heeft daarbij van zijn vader uitleg gekregen over de dualisvorm symballeton en meteen te horen gekregen wat een symbolon oorspronkelijk was. Er is wat beschaafd gebekvecht tussen vader en zoon met adagia als ‘Wie lacht niet, die de mens beziet’ en ‘Sunt pueri pueri pueri puerilia tractant’ (p. 23). Nog geen twee uur later bestaat het gezin Steenwijk niet meer: vader, moeder en zoon Peter zijn neergeschoten, met hen 29 gijzelaars, het huis ‘Buitenrust’ (vader Steenwijk had het liever ‘Eleutheria’ genoemd) is door Duitse handgranaten en een vlammenwerper volledig verwoest. Alleen Anton, bijna dertien op dat ogenblik, ontsnapt aan de barbaarse represailles. Hij komt terecht bij een oom in Amsterdam die in de Apollolaan woont, wat aan de Duitse Ortskommandant de lyrische uitroep ontlokt: ‘Phöbus Apollo! Der Gott des Lichtes und der Schönheit!’ (p. 63). De eerste maal trouwt Anton met de dochter van een verzetsman die uitgerekend in Athene ambassadeur is. In een dagdroom op het strand te Wijk aan Zee, meer dan twintig jaar na die avond in januari 1945, ziet Anton zich thuiskomen in ‘Buitenrust’ dat de vorm heeft aangenomen van een Griekse tempel (p. 175). De verbinding van de oorlog met de antieke cultuur kan in De aanslag niet genegeerd worden. Bovendien brengen een aantal citaten een intertextuele relatie tot stand tussen Het stenen bruidsbed en De aanslagGa naar voetnoot4. Zo zegt het | |
[pagina 343]
| |
dubieuze personage Schneiderhahn in Het stenen bruidsbed letterlijk: ‘Een huis wordt pas een huis als het kapot is’ (p. 73). Dat is nu ook een belangrijk gegeven in De aanslag: het totaal vernietigde huis van het gezin Steenwijk is voor Anton voor de rest van zijn leven het enige bewijs en houvast dat er een huis is geweest waarin hij deel heeft uitgemaakt van een volledig gezin tot op die fatale avond. Een tweede citaat is afkomstig van Hella, het vrouwelijke hoofdpersonage uit Het stenen bruidsbed: ‘De oorlog is pas afgelopen, wanneer de laatste die hem mee heeft gemaakt, is gestorven’ (p. 95). Die overtuiging wordt opnieuw in De aanslag uitgedrukt in de overweging dat de tweede wereldoorlog pas werkelijk achter de rug zal zijn als de jongensnaam Adolf weer zal verschijnen als een doodgewone naam (p. 20) en ook in de beschrijving van de reünies na de begrafenis van voormalige verzetsleden. Voor de nog levenden, zoals verzetsman Cor Takes, zal de oorlog pas eindigen bij hun dood. Maar de belangrijkste overeenkomst met Het stenen bruidsbed treft men aan in de passage waarin de Duitse pensionhouder Ludwig aan de Amerikaan Corinth, die aan het bombardement heeft deelgenomen, de zinloosheid ervan aangeeft: ‘Maar al was het honderd keer begrijpelijk en onze eigen schuld, dat neemt niet weg, dat er onvergeeflijke dingen gebeurd zijn. Waarom was het bijvoorbeeld nodig om mensen die brandend door de straten holden ook nog te mitrailleren? Misschien om ze uit hun lijden te verlossen? Of neem de mensen, die in de Elbe stonden. U moet weten dat de hitte in de stad zo groot was, dat de mensen in de rivier sprongen, mensen die niets meer hadden, alleen hun leven, en hun wonden. Dat waren toch geen vijanden meer, vindt u? Die konden daar in de rivier op 13 februari 1945 het engelse parlement toch niet meer omverwerpen. Maar neen. Pak, pak, pak. Wat dat voor kerels geweest zijn, is mij een raadsel. Ondermensen, uit de slums van Londen, beroepsmisdadigers. Begrijpt u mij goed, ik zeg niets over het bombardement, oorlog is oorlog, Hitler heeft zelf de totale oorlog uitgeroepen, maar wanneer de geallieerden zijn methoden, die zij zelf... dat...’ (p. 132). De vraag naar de methoden, naar de wegen naar het doel houdt ook Anton in De aanslag voortdurend bezig. Waarin bestaat uiteindelijk het verschil tussen het wildweg afmaken van mensen - door de geallieerden in Dresden en door de Duitsers in Haarlem - en het gericht vermoorden van tegenstanders door leden van het verzet, goed wetend dat er represailles genomen zullen worden? Bij een toevallige ontmoeting tussen de zoon van de vermoorde NSB-er Fake Ploeg en Anton tijdens anti-communistische demonstraties in Amsterdam in 1956 (Boedapest!) zal Fake Ploeg jr. de aanslag op zijn vader als zinloos bestempelen en de communisten die hem uitvoerden ook schuldig achten voor de dood van Antons ouders en broer omdat zij wisten dat | |
[pagina 344]
| |
er represailles zouden volgen terwijl de oorlog er geen seconde eerder door afgelopen was. Truus Coster, toevallig met de jonge Anton voor een paar uur samen in een donkere politiecel, zal in een centrale passage in het boek tegenover de jongen proberen te verantwoorden waarom haat en moord in extreme situaties toch noodzakelijk en goed zijn: ‘De haat is de duisternis, dat is niet goed. Hoewel, de fascisten moeten we haten en dat is wel goed. Hoe kan dat eigenlijk? Ja, dat is omdat wij ze haten in naam van het licht, terwijl zij alleen maar haten in naam van de duisternis. Wij haten de haat, en daarom is onze haat beter dan de hunne. Maar daarom hebben wij het ook moeilijker dan zij. Voor hen is alles heel eenvoudig, maar voor ons is het ingewikkeld. Wij moeten een beetje in ze veranderen om ze te bestrijden, een beetje niet onszelf zijn, terwijl zij daar geen last van hebben; zij kunnen ons zonder problemen kapotmaken. Wij moeten eerst onszelf een beetje kapotmaken eer we hen kapot kunnen maken. Zij niet, zij kunnen gewoon zichzelf blijven, daarom zijn ze zo sterk. Maar omdat er geen licht in ze zit, zullen ze het uiteindelijk toch verliezen. Het enige is, dat wij moeten oppassen dat we niet te veel in ze veranderen, dat we onszelf niet te veel kapotmaken, want dan zullen ze het uiteindelijk toch nog gewonnen hebben...’ (p. 54). Cor Takes, Truus' verzetspartner, is van zijn kant helemaal niet subtiel in de oplossing van dat gewetensconflict: ‘Fascist tegenover de fascisten, is mijn devies, want een andere taal verstaan ze niet. Dat zou ik graag als wapenspreuk hebben, maar dan in het latijn’ (p. 196). Hij begrijpt echter wel dat het niet zo eenvoudig is en daarom voegt hij eraan toe dat Truus niks in zijn devies zag. ‘Volgens haar moest ik oppassen, dat ik niet in ze veranderde, want dan zouden ze mij op die manier overwinnen’ (p. 197). In deze context is het opnieuw lezen van het interview van W.L. Brugsma met Mulisch in de HP van 1 november 1972, verschenen onder de titel Is Hitler te vroeg geboren? zeer verhelderend. Brugsma wijst Mulisch op de aanwezigheid - met een beetje kwade wil te bewijzen - van een fascistische redeneertrant in De toekomst van gisteren. En Mulisch is onmiddellijk bereid toe te geven dat je fascisten wel eens fascistisch te lijf moet gaanGa naar voetnoot5. In De aanslag nu wordt via de confrontatie van de opinies van Anton en Fake Ploeg, twee slachtoffers maar om totaal andere redenen, en die van twee duidelijk verschillend denkende en voelende verzetsmensen, Truus Coster en Cor Takes, een genuanceerd en in de roman organisch verwerkt antwoord gegeven op de vraag naar de zin van het gebruik van geweld als middel om het doel, een situatie van vrede en geweldloosheid, te bereiken. | |
[pagina 345]
| |
Niet zonder reden eindigt De aanslag op het moment dat Anton met zijn zoon aan de hand mee opstapt in de massale vredesdemonstratie te Amsterdam van november 1981. | |
Herinnering en narcoseOok weer belangrijk in de nieuwe roman van Mulisch is de tijdsbeleving en de rol van de herinnering. In de proloog, die de 5 episoden van de tragedie te Haarlem voorafgaat - ook Het stenen bruidsbed bestaat uit 5 delen - staat het schitterend beeld van de man die een aak naarvoren duwt door een stok schuin in de bodem te planten en dan naar de achtersteven te lopen. ‘Dat vond Anton altijd het mooist: een man die naar achteren liep om iets naar voren te duwen, en tegelijk op dezelfde plaats bleef’ (p. 10). Dat beeld resumeert het hele boek uit het oogpunt van de manier waarop Anton met het verleden omgaat. Aan het begin van de vijfde episode keert het beeld van de boot terug, wanneer van Anton wordt gezegd: ‘Als hij nadacht over de tijd, zoals hij soms deed, zag hij de gebeurtenissen niet uit de toekomst komen en via het heden naar het verleden gaan, maar uit het verleden ontwikkelden zij zich in het heden, op weg naar een ongewisse toekomst’ (p. 208). De interpretatie en verklaring van dit soort tijdservaring is vooraf gegeven: ‘Als daarom de grieken over de toekomst spreken, zeggen zij: “Wat hebben wij niet allemaal nog achter ons?” - en in die zin was Anton Steenwijk een griek. Ook hij stond met zijn rug naar de toekomst en met zijn gezicht naar het verleden’ (ibid.). En onontkoombaar duikt dan in de herinnering de dikwijls geciteerde zin uit Het stenen bruidsbed op waarin Corinth, de hoofdpersoon, n.a.v. het bombardement op Dresden zegt: ‘Het is of het nooit gebeurd is. Drieduizend jaar geleden. Ik ben een onder Agamemnon gesneuvelde griek, die nog leeft’ (p. 105, cursief van mij). Maar het is gebeurd, de puinhopen van Dresden en de open plek aan een kade in Haarlem tussen het eerste en het tweede huis bewijzen het. De aanslag is een broksgewijze reconstructie van het verleden van Anton dat hij liever niet gekend had. Het is dan ook een uiterst geslaagde vondst van Mulisch om hem het beroep van anesthesist toe te bedenken. Want wat doet die medicus anders dan ervoor zorgen dat via de narcose niet de minste herinnering blijft bestaan aan de pijn die vóór het ontwaken uit de verdoving werd geleden. In het construeren van dergelijke ‘toevalligheden’, die de roman een zeer hechte samenhang geven zonder de indruk van ‘gezochtheid’ te wekken, is Mulisch in zijn laatste boek gewoon meester- | |
[pagina 346]
| |
lijk. Al dient gezegd te worden dat het filosofisch gesprek van Truus Coster over licht en duisternis, liefde en haat met een dertienjarige jongen die in een paar uur tijds zowat de ergste vormen van terreur heeft meegemaakt wel gechargeerd overkomt, zoals ook de chantage van de bevriende tandarts in de laatste episode - meegaan met de Vredesdemonstratie of ik behandel je zere kies niet - weinig overtuigend is. | |
StructuurDe structuur van De aanslag kan men vergelijken met een ritssluiting: zoals bij het dichttrekken de metalen klemmetjes in elkaar haken, zo krijgt het verleden voor Anton maar een sluitende betekenis doordat in de tijd verschillende, maar op elkaar betrokken gebeurtenissen, handelingen, uitspraken in elkaar gaan haken. Men kan ook van een echo spreken: zeer veel elementen komen minstens tweemaal voor en die herhaling is niet redundant maar reveleert een diepere samenhang. Ik vermeld uit de vele een handvol voorbeelden: de beweging van het water als een boot voorbijvaart (proloog) is dezelfde beweging die de elkaar kruisende stromen van demonstranten maken tijdens de Vredesmars aan het eind van het boek; de kruidnagel die Antons moeder tegen de pijn in het gat in haar kies placht te stoppen (p. 16) is ook het middel dat Antons tweede vrouw, Liesbeth, hem tegen de tandpijn aanreikt (p. 224); het zien van een tafelaansteker in de vorm van een dobbelsteen (p. 212) brengt Anton bijna aan de rand van een zenuwinstorting, het zal de aandachtige lezer immers niet ontgaan zijn dat de dobbelsteen, gebruikt bij hun laatste spelletje Menserger-je-niet het enige tastbare ding is dat hij van thuis bewaard heeft (cf. p. 23 en 73); Anton moet weglopen uit de voorstelling van Tsjechovs Kersentuin bij een scène waarin een man met gebogen hoofd aan een tafel zat en een vrouw buiten op het terras iets naar iemand riep (p. 110), en dat is exact dezelfde houding waarin zijn ouders zich bevinden wanneer in de verte het geluid van de naderende Duitsers gehoord kan worden die avond in januari 1945 (p. 32). Men kan zo blijven doorgaan. Alleen, en dat wil ik nogmaals met klem betogen, is het procédé zo vanzelfsprekend gebruikt dat men al lezend niet merkt hoe men erdoor wordt ingesnoerd. | |
W.F. Hermans en Maarten 't HartBehalve met Het stenen bruidsbed acht ik Mulisch' laatste boek ook inter- | |
[pagina 347]
| |
textueel aanwijsbaar verbonden met de novelle uit 1952 van W.F. Hermans, Het behouden huis en met die uit 1977 van Maarten 't Hart, Laatste zomernacht. Bij die bewering stel ik mij uiteraard uitsluitend op het standpunt van de lezer: tijdens het lezen wordt De aanslag ingeschakeld in de keten van andere al gelezen teksten die de betekenis en het begrip van het boek dat voor je ligt zonder enige twijfel mee bepalen. Bij de vergelijking met Hermans gaat het niet zozeer om het contrast met de titel: Hermans' behouden huis wordt temidden van het oorlogsgeweld onbeschadigd aangetroffen, terwijl het huis van het gezin Steenwijk bij Mulisch van in het begin in de vlammen opgaat, maar wel om een belangrijk nevenmotief dat in beide boeken voorkomt. Meer dan 35 jaar na de oorlog komt Anton pas te weten dat de buren, Korteweg en dochter Karin, het lijk van Ploeg voor de deur van de Steenwijks hebben gelegd omdat Korteweg vreesde dat zijn collectie hagedissen, die hij in de oorlogsjaren met heel veel moeite in zijn terraria in leven had kunnen houden, vernietigd zou worden als gevolg van de te verwachten represailles. Volgens Kortewegs dochter bezaten die hagedissen voor haar vader iets van een geheim, wat dan weer met de vroege dood van haar moeder in verband stond. Anderzijds had Korteweg het lijk van Ploeg ook niet voor de deur van de andere buren willen deponeren omdat daar een joods gezin met een kind ondergedoken zat, wat behalve Korteweg niemand anders wist. In Het behouden huis gebeurt iets dat daar erg op lijkt. Daar probeert een oude man een unieke collectie vissen in een kamer vol aquaria te redden. Door de dubbelzinnige rol van de cynische ik-figuur, een gedeserteerd partisaan, wordt de oude man door de Duitsers bij hun aftocht vermoord en worden de aquaria vernietigd. De ik-figuur, die opnieuw zijn uniform heeft aangetrokken, trekt opnieuw met de partisanen op na een handgranaat in het ‘behouden’ huis te hebben geslingerd. Parallellismen én tegenstellingen tussen beide verhalen zijn m.i. toch wel frappant. In Laatste zomernacht van Maarten 't Hart is een groep eerstejaars biologiestudenten op excursie in een laagveenmoeras. Iedereen vraagt zich af waarom de verhouding tussen Ingeborg en George afgesprongen is, hoewel beiden voor elkaar voorbestemd leken. De reden die de medestudenten niet kennen is dat Ingeborg, tijdens de pauze van een toneelstuk over joodse kinderen die uit een weeshuis weggevoerd worden, aan George gezegd heeft dat zij eigenlijk het kind is van een Duitse SS-officier en dat volgens haar de Duitsers toch wel gelijk hadden m.b.t. de joden en het alleen maar een beetje te ruw hadden aangepakt! George is eveneens vaderloos, maar dat komt omdat zijn vader door de Duitsers geëxecuteerd is. Hij kan niet begrijpen waarom Ingeborg haar vader, die duidelijk | |
[pagina 348]
| |
‘fout’ geweest was, blijft goedpraten, ook niet uit trouw aan de nagedachtenis van de vader. Daarom heeft hij het uitgemaakt. In De aanslag komt dezelfde problematiek naarvoren in de discussie tussen Fake Ploeg jr. en Anton Steenwijk. Anton vraagt zich af waarom het onmogelijk is van je vader te houden en terzelfdertijd te accepteren dat hij faliekant fout was. Hij begrijpt niet waarom iemand zich voortdurend in leugens moet blijven nestelen totdat hij het verrassend simpel antwoord vindt: ‘Dat kwam door de liefde, - liefde tegen de klippen op’ (p. 127). George kan eveneens in de liefde voor de vader (in Laatste zomernacht) best inkomen, maar hij ziet ook de consequentie: van Ingeborg houden betekent noodzakelijk houden van haar trouw aan haar vader, want die maakt haar essentieel tot wie ze is, en dat weigert hij.
De kern van zijn boek laat Mulisch rauw formuleren door de verzetsman Cor Takes: ‘De enige waarheid waar we iets aan hebben, dat is, dat iedereen is afgemaakt door wie hij is afgemaakt, en niet door iemand anders’ (p. 155). Het is een harde uitspraak, ze lost de schuldvraag niet op en maakt het verleden ook niet ongedaan. Maar de manier waarop Mulisch die waarheid aanbrengt en confronteert met de visie van Anton op ontwikkelingen in de maatschappij vanaf de jaren vijftig tot nu en tegen de achtergrond van de nooit weg te denken tweede wereldoorlog, maakt van De aanslag een menselijk en literair zeer belangrijk en waardevol boek. |
|