| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
EEN van de vooraanstaande Franse radicaal-socialisten, Pierre Mendès-France, heeft geen prettige meimaand achter de rug. Op het congres van zijn partij te Parijs begon hij met een felle aanval te lanceren tegen de Algerijnse politiek en de agrarische en administratieve hervormingen van de regering Mollet, waarbij hij luid werd toegejuicht door de meest radicale groep uit zijn partij, de zg. Jong-Turken. Volkomen onverwacht voor de laatsten maakte hij plotseling een politieke reuzenzwaai door mee te werken aan het tot stand komen van een compromis tussen de radicale en de conservatieve vleugel der partij. In plaats van het aftreden van de rad.-soc. ministers te eisen en een regeringscrisis uit te lokken, werd wel de politiek van Mollet streng veroordeeld, maar konden de ministers hun zetels in de regering blijven bezetten; aan Mollet werd slechts gevraagd rekening te willen houden met enkele van hun verlangens. Mollet legde deze kalm naast zich neer.
Kort daarop daalde het prestige van Pierre Mendès-France nog meer. Naar aanleiding van een financiële wet om de regering aan 90 miljard te helpen in verband met de Algerijnse en Suez-onkosten stelde Mollet voor de 34e maal de kwestie van vertrouwen. Na bijna 16 maanden - een na-oorlogs record voor Frankrijk - meende men blijkbaar het niet langer zonder een kabinetscrisis te kunnen stellen en Mollet ging heen, hoewel hij daar niet toe verplicht was, daar de tegenstemmers geen absolute meerderheid hadden behaald. Onder de laatsten waren behalve de communisten ook de conservatieven, die de Algerijnse politiek van Mollet steunden, maar hun bezwaren tegen de economische maatregelen der regering zwaarder lieten wegen en daarom de benodigde gelden niet goedkeurden.
Bij de radicaal-socialisten had men de afspraak gemaakt, dat de ministers voor de regering zouden stemmen en de andere leden zich van stemming zouden onthouden. Toen bleek, dat twee leden toch voor de regering hadden gestemd, stelde Pierre Mendès-France voor dezen te royeren en zo de partijdiscipline te handhaven. Daar dit voorstel werd verworpen, trad hij af als 1e vice-president.
Nog was de maat niet vol. Enkele dagen later zag hij zich genoodzaakt het voorzitterschap neer te leggen van ‘Cadillac’. Dit is een uit vooraanstaande radicale figuren samengesteld comité, dat beslist over de houding der partij in een regeringscrisis. Mendès-France meende, dat inwilliging van de begin mei geformuleerde eisen een conditio sine qua non was voor deelname aan een nieuwe regering. Volgens de meerderheid van ‘Cadillac’ vormden deze slechts een basis voor onderhandelingen. Men wilde blijkbaar de mogelijkheid van enkele ministerportefeuilles niet bij voorbaat uitsluiten en Pierre Mendès-France ging heen.
De radicale partij is de laatste jaren steeds meer versplinterd. Reeds begin 1956 scheidden zich 13 leden onder Faure af naar aanleiding van de verkiezin- | |
| |
gen. De gematigde Algerijnse politiek van Pierre Mendès-France was aanleiding, dat later Queille met 14 anderen uittrad. Zal Mendès-France nu uittreden en met steun van een tiental radicale parlementariërs en de Jong-Turken een nieuwe partij stichten? Hij kan dan de rol gaan spelen van de miskende profeet, die altijd wel gezegd heeft, dat het mis zou gaan, maar nooit hoe het dan wel moest. Ofschoon hij steeds beweerde: ‘Gouverner, c'est choisir’ heeft hij dit laatste nooit gedaan. Hij weigerde steeds een duidelijke lijn uit te stippelen voor een toekomstig beleid; hij wachtte af, hoe de toestand zich ontwikkelde en meende, dat dit de hoogste politieke wijsheid was.
Misschien zit er in deze gebeurtenissen toch een voordeel. Het is mogelijk, dat nu de rest van de radicale partij en de groepen Faure en Queille weer gaan samenwerken, hetgeen de vorming van een regering van nationale eenheid zou bevorderen! Het is de hoogste tijd, dat dit gebeurt, wil Frankrijk tenminste nog iets van zijn positie van grote mogendheid bewaren.
Door de kabinetscrisis is de Franse internationale positie nog meer verzwakt. Terwijl steeds meer regeringen zich voorlopig en onder protest neerlegden bij de beslissing van Nasser over het Suezkanaal, bracht Frankrijk plotseling en op eigen houtje de zaak weer voor de Veiligheidsraad. Pineau speelde het spel daar zeer handig; hij vroeg geen veroordeling van Egypte, die toch onmiddellijk getroffen zou worden door een Russisch veto. Hij vroeg de Veiligheidsraad alleen trouw te blijven aan het eens ingenomen standpunt; er moesten nieuwe onderhandelingen geopend worden tussen Egypte en de kanaalgebruikers om te komen tot een overeenkomst in overeenstemming met de zes beginselen van oktober. Speciaal wees Pineau erop, dat het gezag van de Verenigde Naties zou worden ondermijnd door te meten met twee maten n.l. een voor de landen, die zich aan de besluiten houden en een andere voor de landen, die deze naast zich neerleggen. Hoe knap Pineau ook argumenteerde en hoeveel sympathieke steun hij van andere landen ook ontving, het hielp hem weinig, daar hij tijdens de debatten bericht kreeg, dat de regering in Parijs gevallen was. En met een demissionaire regering is het nu eenmaal niet prettig om te onderhandelen, zoals Frankrijk zelf merkte tijdens het bezoek van president Coty aan de Italiaanse hoofdstad. Het debat in de Veiligheidsraad werd dus geschorst en het werd aan Egypte overgelaten om alle twijfel aan de juistheid van het Egyptische beleid weg te nemen. Als enige winst voor Frankrijk geldt, dat Dulles en Pineau het er over eens zijn, dat de Egyptische voorwaarden voorlopig zijn. Voorlopige maatregelen kunnen echter een erg lange levensduur hebben.
Nog een ander - en groter - Europees staatsman had moeilijkheden in de afgelopen maand. Adenauer ontving kort na de Nato-conferentie in Bonn bezoek van Macmillan. Het was het eerste bezoek van een Engelse minister-president aan Duitsland sedert Sir Neville Chamberlain in 1939 enkele malen naar Hitler vloog. Hoofdpunten van het gesprek waren de Europa-politiek en de defensie. Inzake de Euromarkt blijft Engeland het standpunt huldigen, dat het slechts kan instemmen met een industriële vrijhandelszone; het heeft nu eenmaal rekening te houden met zijn eigen landbouwsysteem en met de belangen van de andere leden der British Commonwealth, die alle exporteurs zijn van landbouwproducten. Overigens is het zo vriendelijk geen bezwaar te hebben tegen een onderlinge regeling tussen de overige Euromarktlanden, zoals die te Rome is vastgesteld.
Groter waren de moeilijkheden tengevolge van de ‘verwapening’, d.w.z.
| |
| |
de inkrimping van de Britse strijdkrachten en de omschakeling op kernwapens. T.a. hiervan zijn de standpunten van Engeland en W.-Duitsland practisch onverenigbaar. Engeland moet bezuinigen om de bewapening met kernwapens te bekostigen en W.-Duitsland en geheel Continentaal Europa kunnen het Britse leger in de Bondsrepubliek niet missen. Adenauer probeerde verder terugtrekken van de Britse troepen te vertragen, maar Macmillan wenste geen bindende toezeggingen te doen.
Voor Adenauer kwam echter de grootste moeilijkheid, toen tijdens deze besprekingen uit de V. St. het gerucht kwam, dat Eisenhower dacht over een plan om in Europa een gordel van neutrale gebieden te vormen, die delen van W.- en O.-Europa zou omvatten. Dit plan, dat overeenkomst vertoont met het 3e Edenplan, zou het verband tussen de Duitse hereniging en de Europese veiligheid kunnen verbreken. De onverbrekelijke band tussen deze twee is juist een der grondslagen, waarop de politiek van ‘der grosze Alte’ en de CDU rust. Een dergelijk plan zou wel heel ongelegen komen op het ogenblik, dat de grote campagne voor de verkiezingen in september a.s. moet beginnen.
Als Adenauer dan ook monter, fit en strijdbaar het grote CDU-congres in Hamburg kon bijwonen, zal dit mede te danken zijn geweest aan het feit, dat hij categorisch kon verklaren, dat deze geruchten uit de duim waren gezogen.
De reeds lang bepaalde reis van Adenauer naar de V. St. werd nu nog veel belangrijker. De besprekingen gingen hoofdzakelijk over de ontwapening. Daar Rusland in Londen een meer tegemoetkomende houding aanneemt en er steeds optimistischer geluiden gehoord worden over de mogelijkheid om tot een overeenstemming te komen, is het voor Adenauer van het grootste belang nu eens precies te weten wat Washington wil. De grote Duitse Europeaan moest Eisenhower ervan overtuigen, dat neutralisatie van W.-Duitsland voor hem onaanvaardbaar was, daar dit niet alleen militaire, maar ook politieke en gedeeltelijk zelfs economische afzijdigheid van zijn land zou betekenen. Dit zou lijnrecht ingaan tegen het door Adenauer nagestreefde doel om W.-Duitsland steeds meer te integreren in Europa. Met demilitarisatie van Duitsland zou Adenauer zich misschien nog kunnen verenigen, maar met neutralisatie zeker niet. Voor hem is de Duitse eenheid geen regionale kwestie, maar een wereldprobleem. Is deze opvatting juist - en wij menen van wel - dan moet de oplossing ervan ook gezocht worden binnen het geheel van alle problemen, die de wereld in spanning houden. Adenauer heeft daarom een duidelijke uitspraak gevraagd of de V. St. de ontwapening willen losmaken van elk politiek probleem, dus ook van de hereniging van Duitsland, waardoor men misschien een verdacht soort Europese veiligheid zou kunnen verkrijgen ten koste van Duitsland; of dat de V. St. meenden, dat Europese veiligheid slechts gelijktijdig met de oplossing van het Duitse vraagstuk te bereiken was. Hij heeft succes gehad. In een slotcommuniqué werd uitdrukkelijk verklaard, dat eerst de Duitse hereniging moest tot stand komen, voordat er met de S.U. een overeenkomst over algemene ontwapening zou kunnen gesloten worden. Hierdoor is de positie van Adenauer en tevens die van de CDU weer versterkt. Het is eigenlijk niet zo vreemd, dat Rusland meent, dat Dulles verkiezingspropaganda maakt voor Adenauer en zijn partij.
De ontwapeningsbesprekingen in Londen zijn nog steeds aan de gang. Er zijn sensationele voorstellen van de Amerikaanse afgevaardigde, Stassen, aangekondigd, maar zij zijn nog niet gepubliceerd, daar zij eerst besproken moesten
| |
| |
worden in de Nato-raad. Op zich zelf is dit al sensationeel; het is n.l. het eerste directe overleg met deze raad over de ontwapening.
In Polen kwam het negende congres der communistische partij bijeen. Gomoelka wist de scherpe aanvallen der Stalinistische Natolingroep af te slaan en zijn positie te versterken. Kort hierna ondernamen Gomoelka en Cyrankiewicz een geheimzinnige reis naar Moskou. De voornaamste redenen hiervoor zullen wel geweest zijn het zojuist genoemde partijcongres en de economische moeilijkheden van Polen. Waarschijnlijk is ook geprobeerd om credieten van Rusland los te krijgen nu de V. St. van de 300 miljoen, die Polen nodig heeft, er slechts 100 willen geven.
De Opperste Sovjet keurde het plan van Kroestsjev tot reorganisatie van de industrie goed. Het is eigenlijk een grote aanval op de verregaande centralisatie en bureaucratie van Stalin. Hij krijgt nu tevens de kans om ev. tegenstanders uit Moskou te verwijderen. Hij loopt met deze plannen het risico in de kaart te spelen van de voorstanders van autonomie in de verschillende Sovjetstaten, maar hij meent dit te moeten nemen. Dat de betrekkingen tussen Rusland en Joego-Slavië de laatste dagen beter schijnen te worden, hangt samen met deze plannen. Kroestsjev begint hier ideeën toe te passen, die Tito reeds lang verkondigd heeft.
| |
Nederland
Bij de behandeling van het verdrag van Vriendschap met de V. St. in de Tweede Kamer bracht het KVP-lid Blaisse een interessant probleem ter sprake. Volgens dit verdrag krijgen alle Amerikanen in ons land volledige vrijheid van godsdienst. Dus ook processie-vrijheid, waardoor zij hier meer vrijheid krijgen dan de Nederlanders, die immers volgens de grondwet deze vrijheid slechts genieten, daar waar dit in 1848 gebruikelijk was. Het verdrag week dus af van de grondwet en kon slechts worden aangenomen met een ⅔ meerderheid. Staatssecretaris van der Beugel verklaarde, dat het verlenen van processievrijheid aan de Amerikanen niet in de bedoeling der regering had gelegen en dat ook zij onderworpen waren aan de grondwettelijke bepalingen t.a.v. de handhaving van de openbare orde en rust. Het verdrag werd met ruime ⅔ meerderheid aangenomen. Volgens de heren Oud en Romme deed de bedoeling der regering er niets toe en zou ook nu uiteindelijk de onafhankelijke rechter een uitspraak over deze kwestie moeten doen.
De huurverhoging en gedeeltelijke blokkering bracht veel pennen in beweging. In de Stichting van de arbeid konden werkgevers en -nemers geen overeenstemming bereiken over de looncompensatie. Tenslotte besliste de regering, dat 2% loonsverhoging zou gegeven worden met een maximum van 4 gulden per week en gedifferentieerde minima voor de vijf gemeenteklassen, terwijl enkele categorieën van werknemers werden uitgesloten. Van werkgeverszijde ziet men hierin een overcompensatie vooral in de lagere gemeenteklassen; ook wordt de consumptieve sfeer verruimd, hetgeen in strijd is met de bestedingsbeperking. Nog voor de behandeling in de Tweede Kamer werd door de CHU een amendement ingediend om de huurverhoging op 12½% te stellen en af te zien van de blokkering. De regering kwam reeds aan enkele van de talrijke wensen tegemoet door te verklaren, dat deblokkering ook kon geschieden voor
| |
| |
bepaalde onderhoudswerken en dat zij ook mogelijk was onmiddellijk na het tot stand komen van verbeteringen. De huurverhoging zal zo goed als zeker niet voor 1 augustus ingaan.
De verschillende omstreeks Pasen gehouden partijcongressen hebben nogal wat critiek laten horen op de regering. Zo zei Mr. Romme in de Partijraad der KVP, dat als het kabinet niet tijdig een oplossing weet te vinden o.a. voor de kwestie van bezitsvorming, het ernstige overweging zou verdienen de medewerking van de KVP aan de regering te beëindigen. Het is voorzichtig genoeg uitgedrukt.
De overvloedige critiek verlokte minister Hofstra tot de vinnige opmerking, dat de regering niet langer als een tweede rangskabinet wilde betiteld worden. Een ding is zeker, de opmerking was niet gericht tot de Eerste Kamer, al werd zij daar geplaatst.
J. Oomes
| |
België
Sinds de belofte, de 18 maanden-legerdienst in te voeren, de linksen in 1954 het electoraal succes bezorgde, met alle gevolgen van dien, was de duur van de militaire dienst een hallucinerend vraagstuk geworden, waarvan de schaduw over het politieke leven is blijven hangen. We zijn waarschijnlijk niet ver af van de waarheid, als we aannemen, dat de socialisten inderdaad een vermindering van de diensttijd op 12 maanden, een paar maanden vóór de verkiezingen, als electorale troef in petto hielden, en dat de CVP bestendig beducht was voor die maneuvre, hoewel zij o.i. nooit het effect van de 18 maanden had kunnen hebben. Uit die twee houdingen is voor het overgrote deel de verdere ontwikkeling van het legerdienstprobleem te begrijpen. De eis tot reorganisatie van het leger, van de CVP; het voorstel van dezelfde partij tot oprichting van de Gemengde Militaire Commissie tot onderzoek van dat vraagstuk; het getreuzel van minister Spinoy; de uiteindelijke samenstelling van die Commissie, niet bij wet maar bij Koninklijk Besluit; het maandenlange treuzelen van die Commissie; de verklaring van minister Spinoy tot het vraagstuk van de 12 maanden niet gesteld was; het hernieuwde aandringen van de CVP en tenslotte de reeds vorige maand medegedeelde verklaring van dhr. Buset te Chimay, dat de 12 maanden er moesten komen. Daarmee was het gezwel zover gevorderd, dat het moést uitbreken. Ondervraagd door dhr. De Schryver in het Parlement gaf dhr. Buset wel een andere interpretatie aan zijn woorden, maar een deel van de socialistische pers ging door, zich op zijn belofte van de 12 maanden te beroepen. De reactie van de CVP was definitief. Voor de Gemengde Militaire Commissie onthulde de CVP-voorzitter Theo Lefèvre het bestaan van een CVP-plan tot reorganisatie van het leger met als gevolg de vermindering van de diensttijd, en tezelfdertijd werden de 12 maanden vooropgesteld in een communiqué van het Nationaal Comité. Daardoor verloor de
GMC praktisch haar bestaansreden, en regering en meerderheid de kans om nog een electorale maneuvre met de diensttijd uit te halen. Ja, zij werden veeleer in het defensief gedrongen, vooral toen een aantal CVP-senatoren een wetsvoorstel indienden tot onmiddellijke vaststelling van de legerdienst op 12 maanden, met de mogelijkheid, zo nodig de soldaten 6 maanden langer onder de wapens te houden. De regering, hoogst
| |
| |
verveeld, poogde zich te redden met een tamelijk vaag communiqué waarin ze mededeelde, dat de reorganisatie van het leger in het raam van NATO werd onderzocht en dat ze een vermindering van de legerdienst beoogde. Deze ontknoping van het vraagstuk van de diensttijd is gelukkig te noemen. Temeer daar het voorstel van de CVP niet op demagogische basis berust, maar het resultaat is van een lange grondige studie. Haar plan zou trouwens in de lijn liggen van de hervormingen die bij andere NATO-partners worden doorgevoerd, en een verhoging van het aantal beroepsmilitairen voorzien. De nieuwe formule zou ook aan de huidige vereisten beantwoorden.
Regering en meerderheid beschikken dus over geen afleidingsmaneuvre meer om de aandacht van de sociale problemen af te wenden. Zonder voor het ogenblik acuut te zijn, blijven deze toch dreigen, zoals blijkt uit de verdere stijging van de levensduurte en een reeks stakingen o.m. in de bouwsector. Het heeft ook de schijn dat de concessies, gedaan door de liberalen in zake de heffingswet, de laatste zullen geweest zijn. Vrij algemeen wordt inderdaad aangenomen, dat de liberalen de wet op het bediendenpensioen in haar huidige vorm niet zullen aannemen, waardoor het totstandkomen van die wet problematisch dreigt te worden.
De inhuldiging van het Leie-monument te Kortrijk gaf aanleiding tot incidenten die de Eerste-minister over de populariteit van zijn figuur en zijn wisselvallige houding inzake en na de koningskwestie zullen hebben ingelicht.
Van de werkzaamheden in het Parlement valt vooral de tussenkomst van Oud-Minister Harmel in de bespreking over de begroting van Openbaar Onderwijs te onthouden, waarin hij aantoonde dat de regering, door de schoolstrijd te doen herleven, vier jaar tijd heeft verloren voor de oplossing van vitale problemen als de investeringen in het onderwijs, de verlenging van de schoolplicht, de uitbouw van het technisch onderwijs, de democratisering van het onderwijs, de samenwerking van de Vlaamse en Waalse culturele gemeenschappen.
Dhr. Spaak werd als minister van Buitenlandse Zaken opgevolgd door dhr. Larock, die zelf als minister van Buitenlandse Handel plaats maakte voor de Brussels-Vlaamse socialist Fayat.
De Voogdijraad van de UNO heeft aangedrongen op de oprichting van een wetgevend organisme in Roeanda-Oeroendi.
L. Deraedt
|
|