meebrengen. Aan zijn voornamelijk historisch georiënteerde slotbeschouwing op het einde van de Studiedagen ontlenen wij het volgende:
‘De spiritualiteit is een ingrijpen van de geest op het wezen en in het leven van de mens. Zij is religieus, als ze zich door motieven van religieuze aard laat leiden en als ze derhalve het religieuze in de mens aanspreekt en bevordert. Op het einde van de 18e eeuw wordt zij, ook in Zuid- en Noord-Nederlandse katholieke kringen, niet weinig beïnvloed door de Aufklärung. Ook de spiritualiteit is “verlicht”, d.w.z. tamelijk koel, rationalistisch getint, en streng moraliserend, in meer dan één opzicht verwant met wat er toen nog van christelijke spiritualiteit bij de Jansenisten overblijft. Zij komt b.v. duidelijk tot uiting in de geschriften van Bisschop Sailer, “der Heilige einer Zeitwende”. Zij evolueert stilaan naar de spiritualiteit van het Romantisch tijdvak, die op haar beurt gekenmerkt wordt door meer emotie, meer devotie, o.a. tot de H. Eucharistie, het Heilig Hart, de Heilige Maagd; die ook meer liturgisch is, ofschoon ze tamelijk sterk individualistisch blijft.
Er zijn in ons taalgebied ook grenzen te trekken en onderscheidingen te maken naar de volksgroepen en zelfs naar de individuele personen. De grens tussen Noord- en Zuid-Nederland loopt eerder tussen Noord-Brabant en Limburg, dan langs de “grote rivieren” of langs de huidige staatsgrenzen tussen Nederland en België. In het Zuiden ruïneerden de Franse Revolutie en de bezetting een aantal kostbare instellingen en tradities, die nooit helemaal konden worden hersteld, ook omdat de katholieken na 1830 voor lange tijd verdeeld raakten omtrent de vraagstukken, die door het religieus liberalisme werden gesteld. In het Noorden daarentegen schiep de bevrijding van de katholieke godsdienst en het herstel van de Hiërarchie voorwaarden tot ontwikkeling en vooruitgang zó gunstig, dat er geen betere sedert de tijd van de Reformatie hadden bestaan. Dat was het paradoxale gevolg van het verlaten van het caesaro-papisme en van het invoeren van de liberale beginselen, niet alleen in Nederland en in België, maar respectievelijk in alle katholieke en protestantse staten van de wereld.
De gevolgen van die toestanden kunnen worden waargenomen, o.a. als we zien naar de opheffing en uiteendrijving van de kloosters, met de nadelige invloed daarvan op het godsdienstig leven en de vroomheid van priesters en leken. Maar zodra het weer kon, gingen religieuzen, die de stormvloed hadden overleefd, of parochiegeestelijken, die zich bewust waren van de noden van hun tijd en er zich terecht om bekommerden, over tot het stichten van honderden en honderden nieuwe Congregaties voor mannen en vrouwen, waarvan de middelen en meestal ook de leden in het oog van de wereld zeker niet uitblonken, maar die zich over de nood en de ellende van die tijd op een heerlijke wijze hebben weten te ontfermen, in diezelfde 19e eeuw, waarvan de negatieve aspecten onder godsdienstig opzicht zozeer in het oog springen.
Men kan niet zeggen, dat er op het einde van de 18e eeuw, en nog meer onder de Napoleontische bezetting, door de leidende en verantwoordelijke personen veel werd gedaan en veel werd gegeven om het godsdienstig leven van de leken, in het bijzonder van de volksklasse, op peil te brengen of op peil te houden. De opheffing van de Jezuïetenorde had ook onder dat opzicht schadelijke en moeilijk te herstellen gevolgen, vooral in de katholieke landen. Het optreden van de Redemptoristen met hun volksmissies, vanzelfsprekend onderhevig aan de moraliserende en individualiserende geest van de tijd, dienen geapprecieerd te worden als een verdienstelijke poging van de Kerk om zich aan de omstandig-