omvangrijk gebied met barometerstanden hoger dan 1 atmosfeer of 760 mm Hg. De wind is er gewoonlijk zo zwak dat men de luchtmassa kan beschouwen als zijnde in rust; in dit geval heeft de lucht de tijd en de gelegenheid om de eigenschappen van de plaats over te nemen. Een quasi-stationaire anticycloon wordt daarom als een ‘natuurlijke bron’ aangezien.
Als natuurlijke warme luchtbronnen staan bekend het Azorenhoog en de anticycloon der Hawaï-eilanden, terwijl het permanent hogedrukgebied over Siberië een natuurlijke koude luchtbron uitmaakt.
Verplaatst 'n luchtmassa zich weg van de bron dan blijft haar invloed op het weer niet dezelfde gedurende heel de lengte van het parcours, integendeel, de fysische eigenschappen veranderen.
Dat de bodemgesteltenis een storende invloed kan uitoefenen blijkt b.v. uit het volgend feit. De afkoeling van de lucht, nabij de grond, te wijten aan de ijskap van de Noordpool, is zodanig dat zich even boven het zeeniveau een barometrisch maximum instelt. Het bestaat enkel in de onderste luchtlagen; hoger dan 2 km treft men namelijk het polair minimum aan dat zich aan zijn zuidzijden splitst in twee afzonderlijke minima: een eerste ten Z.W. van IJsland en een tweede ten W. van de Aleoeten-eilanden.
De troposfeer staat bekend als de zone van de grote energie-transformaties. Uit waarnemingen is bekend dat de gemiddelde kinetische energie der luchtstromen in de loop der jaren maar weinig verandert. De turbulentie (wervelingen) van de lucht, een proces dat traag en irreversiebel verloopt, veroorzaakt een voortdurend aan te vullen verlies van kinetische energie. Brunt berekende inderdaad een energieverlies door turbulentie van 5.10-3 kilowatt/m2, wat ongeveer overeenkomt met 2% van het vermogen door de zon aan de troposfeer afgeleverd. Margules heeft in een kwantitatief gerechtvaardigde theorie aangetoond, dat alleen transformaties van potentiële en interne energie in kinetische energie een verklaring kunnen geven omtrent de vorming van luchtstromen in en tussen barometrische maxima en minima en het voortbestaan van deze stromingen ondanks turbulentie en wrijving.
Beschouwen we b.v. twee luchtmassas: een warme en een koude, die aan elkaar raken door een verticaal scheidingsvlak. De thermodynamica leert dat die begintoestand onstabiel is en niet kan voortbestaan. De warme lucht zal boven de koude schuiven ingevolge dichtheidsverschillen. Het scheidingsvlak tussen beide luchtsoorten gaat dus over van de verticale naar de horizontale stand, wat noodzakelijk gepaard gaat met een beweging der luchtmassa. Het systeem wint aan kinetische energie, terzelfdertijd neemt de som van interne en potentiële energieën af. Voor het geval dat deze laatste zich geheel omzetten in kinetische energie kan men aannemen dat ze voldoende is om aan de hele luchtmassa een gemiddelde snelheid toe te kennen van 12,2 m/sec. of 17,3 m/sec. naargelang het oorspronkelijk temperatuurverschil 5° C. of 10° C. bedraagt.
De op de gematigde breedten in contact komende luchtmassas zijn respectievelijk van tropische en polaire oorsprong. Het scheidingsvlak tussen beide luchtsoorten wordt ‘poolfrontvlak’ genoemd (benaming ingevoerd door Bjerknes). Met ‘poolfront’ bedoelt men de snijlijn van dit frontvlak met het aardoppervlak. Er is sprake van een ‘warm’ front als men bij het voorbijtrekken van een front overgaat van de koude in de warme lucht. In het tegenovergestelde geval heeft men te doen met een ‘koud’ front. De meeste cyclonen die W.-Europa doortrekken zijn van frontale oorsprong.