gehalte, die ofwel tot het museumbezit behoren ofwel voor een Biënnale werden geleend, altijd in de verdrukking gebracht.
Het ligt voor de hand dat de leemten steeds te scherper in het oog vielen door het contrast met de ongelukkige probeersels en de maakwerken waaraan plastische ignorantie of kitsch niet vreemd zijn. Dit euvel wordt in de voormelde self-defense erkend ‘met eraan te herinneren dat het precies dáárom is dat een biënnale per definitie een te herdoen iets is, - en, iedere keer, in menig opzicht, als een “partie remise” eindigt’. Een zwakker argument kan men zich niet indenken. Wanneer men dit standpunt huldigt, dan stelt men de organisatie van een tentoonstelling al heel gevaarlijk in het teken van het defaitisme en wordt het streven naar perfectie, dat nu eenmaal ook aan de inrichting van exposities ten grondslag moet liggen, gewoonweg iedermaal uitgesteld.
Dit zijn slechts een paar kortsluitingen tussen het principe der archivalisch getinte kunstbeschouwing en het principe dat de authentieke waarden van de vervalsingen wenst geïsoleerd te zien. Doch zij raken de kern der zaak; vrijwel alle teleurstellingen vloeien er uit voort; de stellige gewaarwording dat Middelheim zich niet als een gave verwezenlijking vermag te imponeren, vindt er haar oorzaak in.
Over heel de linie gelden deze bedenkingen zowel voor de museumverzameling als voor de tweejaarlijkse tentoonstellingen; - beide worden kennelijk uit éénzelfde gezichtshoek geconcipieerd. De bestendige collectie - het resultaat deels van aankopen, deels van schenkingen, welke tezamen bijna honderd nummers vormen - schijnt reeds definitief gestigmatiseerd door een behoorlijk aantal minderwaardige Zweedse en Deense werken (Stig Blomberg, Carl Milles; Hugo Liisberg, Gottfred Eickhoff), een serie varianten van Frans academisme (François Pompon, Hubert Yencesse, Joseph Bernard, Raymond Martin), een half dozijn onbelangrijke Belgische beelden en een opmerkelijk talrijk Italiaans aandeel (Marini, Martini, Greco, Manzu, Mascherini) dat bij herhaald onderzoek ontstellend middelmatig blijkt. Meesterwerken of onbetwistbaar pure creaties, zoals werk van Raymond Duchamp-Villon, Hans Arp, Henri Laurens, Julio Gonzalez, Henry Moore, Alberto Viani, Emile Gilioli, Jacques Lipchitz, Germaine Richier, Ossip Zadkine, Roel d' Haese, Willy Anthoons, Max Bill, hebben het begrijpelijk heel moeilijk in zulk ontluisterend of banaliserend gezelschap, - hoezeer deze nomenclatuur er ook op wijst dat zij op zichzelf, mits aanvulling met Brancusi, Chadwick, Pevsner, Gabo, Giacometti, Calder, Jacobsen, Vantongerloo, Schöffer, en enkele anderen, het Middelheimpark tot een weergaloos Arkadia zouden kunnen omtoveren. Er is helaas iets onherstelbaars aan deze wanverhouding: de slecht gekozen of onberaden aanvaarde sculpturen staan er in een permanente plaatsbestemming gelijk voor de eeuwen opgerichte zerken op een akelige begraafplaats, en dat is een astrante onwrikbaarheid welke geen enkele ruimte kan verdragen. In dit opzicht is de roekeloze vermenging van koren en kaf op de Biënnales minder funest: ze duurt telkens slechts één zomer.
Een waardeerbaar streven naar panoramische voorlichting heeft de organisatoren ertoe gebracht in iedere Biënnale een bepaald land of geografisch gebied naar voren te schuiven. Dit was de eerste maal het geval voor Frankrijk, vervolgens voor Italië, daarna opnieuw voor Frankrijk, en thans, met de IVe Biënnale, voor Centraal-Europa, d.w.z. Zwitserland, Duitsland en Oostenrijk.