| |
| |
| |
Aziatisch Dagboek
Brief uit Japan
Prof. Dr. H. van Straelen S.V.D.
IN november 1956 wijdden katholieke intellectuelen te Parijs een gehele week aan de bespreking van het verdwijnend ‘zondebesef’. Algemeen is de klacht dat het besef ‘zonde’, het besef van moreel ‘goed’ en ‘kwaad’ schrikbarend aan het verzwakken is. In het niet-christelijke Japan is dit verschijnsel oneindig tastbaarder. Hier bestaat praktisch geen zondebesef. Noch Shintoïsme, noch Boeddhisme geven hier enige leiding en nog minder de vele nieuwe godsdiensten. Men heeft hier geen enkel begrip van goed en kwaad.
Hoezeer het morele besef in verval geraakt is, blijkt uit de onbeschrijfelijke luchthartigheid waarmee hier zelfmoord gepleegd wordt. Er mogen hier enkele recente krantencitaten volgen: ‘Omstreeks 1.30 u. a.m. werd door een agent een dertienjarige jongen stervend gevonden vóór de Nakanoshima-hal. Om 2 u. stierf hij in het hospitaal. Hij had rattekruid ingenomen. Even voor zijn dood gaf hij zijn naam op, Kazuo Yamamoto. Zijn laatste woorden waren: ‘ik wilde sterven, want ik had hoofdpijn’.
‘De politie te Tokyo rapporteerde de derde zelfmoord in twee dagen. De een en twintig-jarige student Waseda en een negentien-jarige medestudente vergasten zich wegens algemene geestelijke depressie’.
‘Heden maakten de dochter van een politiecommissaris en haar minnaar, beiden vijf en twintig jaar oud, een einde aan hun leven in een hotelkamer bij het Tateyamastation. Een bebloed briefje meldde dat zij de dood ingingen, omdat zij leden aan tuberculose’.
‘Gisteravond vond een aangestelde in het Nichigeki-theater na de voorstelling van de film “Goodbye Rabaul” een jonge man, schijnbaar in slaap. Hij bleek dood te zijn; op een blaadje stond: “dood is zoet”’.
‘In Nishinomiya pleegde een man zelfmoord, omdat, zo had hij op een blad geschreven, “ik de wereld en de huidige regering zo beu ben”’.
‘Mevrouw Suzuki verhing zich in haar woning te Osaka, verleden zaterdag. Haar echtgenoot en andere familieleden vertelden de politie dat zij bezeten was van het pachinko-spel en daarmee veel geld had verloren’. De politie vond dit reden genoeg om het leven vaarwel te zeggen. Het pachinko-spel is een kinderachtig gokspelletje waaraan men hier verslaafd geraakt is. Pachinko-lokalen verrijzen als paddestoelen; sommige straten zijn er vol van. Er wordt verteld dat in een dezer lokalen de patroon dood neerviel door een hartaanval, maar niemand lette erop tot na afloop; zo zeer was men in het spel verdiept. Een Japanse afgevaardigde op de conferentie van het Instituut van Vredelievende Betrekkingen, gehouden in Kyoto in 1954, verklaarde het verschijnsel als een gevolg van het verdwijnen van het familie-systeem. In dat geval kan men hopen dat de
| |
| |
horden verloren kinderen spoedig iets beters zullen vinden; te oordelen naar de vreugdeloze uitdrukking op de gezichten der spelers, is pachinko een bitter verdovingsmiddel, hoewel tijdelijk en vogue. De rijke man heeft zijn cabaret en zijn geisha, de doorsneeman zijn bier en zijn barmeisje, en de arme zijn pachinko. Er zijn twee miljoen pachinko-apparaten in Japan.
‘De Audrey Hepburn-haarmode, zich als een lopend vuur verspreidend van het ene einde van Japan naar het andere, deed gisteren beauté-artisten in Kokura City, Kyushu, midden in hun show pauseren voor een soort religieuze ceremonie om vergiffenis te vragen voor het tortureren van zovele lokken’. Het is gewoonte ‘kuyo’ of Boeddhistische gedenkdiensten te houden voor de rust der geesten van alle bezielde of niet-bezielde dingen, die ten offer vielen aan het geluk der mensheid, en bijzonder om vergiffenis te vragen voor de naalden die gebroken werden bij het maken van kleren. Vergiffenis voor werkelijke zonden vragen ze niet.
Onlangs zonk in een Japanse binnenzee een veerboot, waarbij 97 personen omkwamen. De Kitagawa Mam nr. 5 zondigde, toen hij zonk, tegen minstens vijf belangrijke wetsbepalingen: 1. De boot was overladen met driemaal zoveel passagiers als hij bevatten mocht (77). 2. Op het ogenblik van de ramp stond een 16-jarige onbevoegde jongen aan het roer, terwijl de kapitein de passagiers-gelden ophaalde. 3. De boot was verouderd en diende reeds 33 jaar, terwijl de wettelijke termijn voor houten schepen in dit soort dienst 12 jaar is. 4. Er waren slechts 29 zwemvesten aan boord, waar de wet er het gelijke aantal als het summum passagiers eist. 5. Er was geen radio aan boord, wat het overbrengen van seinen aan de naastbije veiligheidsdienst een uur vertraagde.
Dergelijke dingen gebeuren in Japan dagelijks. Wetten worden gemaakt, maar niemand stoort er zich aan.
Hoe is het moreel en de intellectuele standaard van hen, wier plicht het is de wetten te doen onderhouden, wat zijn hun idealen, hun ambities, hun verhouding tot of mening over het kwaad, over religie en andere dingen? Wat gaat er om in het binnenste van Japanse politiemannen? Waar mijmert hij over en wat zijn zijn diepste verlangens?
Begin juni 1957 bepaalden de hoofden der prefecturale politie te Matsue, de mooie hoofdstad van het Shimane-gebied, dat de tijd rijp was om dit mysterie te ontsluieren. Onder 400 politiemannen werd een enquête gehouden met het verzoek de vragen naamloos te beantwoorden. Ten minste 350 antwoorden kwamen binnen. En deze gaven de hoofdinspecteur te denken over de toestand.
De politiemannen, buiten diensttijd, ‘prefereren buitenlandse films met sterren als Marilyn Monroe’. Wat godsdienst betreft, beschouwen de meeste wetsdienaars zich als vrijdenkers. Hun enig contact met godsdienst had doorgaans plaats op de verjaardagen van de dood hunner ouders. Dan ‘baden de politiemannen soms’ -, ook al geloven zij er niet veel van.
Hun voorkeurlectuur? Goedkope romans en detectives. Maar ‘bijna niemand leest boeken van hogere cultuur’. Wat is hun grootste ambitie? Een eigen bescheiden huis en een goed pensioen. Niemand antwoordde: een hoge rang in het politie-apparaat te bereiken.
* * *
De politie-autoriteiten waren allesbehalve ingenomen met de resultaten van
| |
| |
hun onderzoek. Een spreker vertelde dat er voorgesteld was een serie lezingen te houden om in de tekorten van het politiecorps te voorzien. Wat deze tekorten waren, werd niet gezegd.
Op uitnodiging van de grootste universiteit van Nagoya heb ik daar moeten spreken over een onderwerp, waarover een missionaris toch liever zwijgt. Men wenste het katholieke standpunt te vernemen over een hier actueel geval. Drie maanden lang hebben de kranten en tijdschriften er vol van gestaan. Het merkwaardige onderwerp was: Lady Chatterley's lover en het katholieke standpunt! De Japanse Hoge Raad heeft D.H. Lawrence's boek, Lady Chatterley's lover, obsceen verklaard. Maanden en maanden lang zijn er bergen protesten tegen deze beslissing verrezen, die genomen werd ‘wegens bijzondere orders van het Vaticaan, welks spreekbuis in Japan is de katholieke Hoge Raadsrechter Kotaro Tanaka’.
Meer dan drie maanden lang heeft een vloed van geschrijf heel Japan overstroomd over dit geval. Herhaaldelijk werd de vertaler van het boek, Sei Ito, geinterviewd en deze interviews werden gepubliceerd onder treffende koppen als: ‘Raad in vooroordeel tegen sexe’. Er werd zelfs een televisie-uitzending in het Engels aan het geval gewijd. De uitgever van de Nippon Weekly Moon, Hinode, trad op als gesprekleider en ondervroeg vijf literaire critici, hoe zij dachten over het boek en de beslissing van de Hoge Raad. Professor Akira Uno van de Heian-universiteit, Mevrouw Yuriko Kitsune, presidente van de Women- of Tomorrow's -Sun, Dr. Notrub, cosmopoliet, schrijver en criticus, Professor Brown van de Yamato-universiteit, Brit van afkomst, en Mr. Hidara, literator, vormden de vierschaar. Van de vijf critici waren er drie, Akira Uno, Notrub en Brown, die het verschijnen van het boek afkeurden, terwijl Mr. Hidara en Mevrouw Yuriko Kitsune dit toejuichten. Mevrouw Kitsune verklaarde met vrouwelijke hartstochtelijkheid alle oppositie tegen de roman hypocrisie en puritanisme, terwijl Brown het voorwendsel om obsceniteiten onder het mom van kunst te publiceren even grote hypocrisie vond als wat Mevrouw Kitsune zo noemde. Hidara verdedigde de volstrekte vrijheid van woord en pers en wilde van geen beperking door wet of censuur weten. Notrub achtte het openlijk beschrijven van ongeordende geslachtelijkheden, die, geordend, natuurlijk en heilig zijn, ontoelaatbaar en verderfelijk.
Na herhaalde mislukking is de anti-prostitutie-wet eindelijk aangenomen in Japan. In mei 1957 werd een ronde-tafel-conferentie belegd door Japanse journalisten om over deze wet te discussiëren. Wat daar volgens het verslag van de Yomuiri Shimbun naar voren werd gebracht, getuigt weer van de hopeloze onklaarheid van begrippen omtrent goed en kwaad, die er in Japan heerst.
Elke dag verwonder ik er mij over, hoe de Japanners zich soms vreselijk kunnen schamen over dingen die wij helemaal niet erg vinden, terwijl ze dingen, die wij als grote vergrijpen beschouwen, zonder enige schaamte voorbijgaan. Ik moest er weer aan denken na het doorlezen der bladen van de laatste dagen. Een voornaam Japans blad, dat miljoenen lezers telt, de boven genoemde Yomiuri Shimbun bracht het volgende bericht. ‘Een heimwee naar de oorlog is over het Japanse volk gekomen. Men zegt dat Japan de na-oorlog-periode achter de rug heeft, maar de melodie van de “Navy March” klinkt nog door heel het land, albums van oorlogsliederen worden verkocht als warme koekjes en oorlogsver- | |
| |
halen overstromen de boekwinkels. Wat is de oorzaak van dit plotselinge heimwee naar de “goede oude oorlogsdagen”?’
Allerlei verschijnselen wijzen erop dat het volk inderdaad een soort heimwee heeft naar de oorlogsdagen, zo niet naar de oorlog zelf. Een der druk gelezen magazines is Maru, dat zich specialiseert in oorlogsverhalen. Het aprilnummer bracht een aanhangsel van 96 bladzijden met louter oorlogsliederen. Binnen een week was het blad uitverkocht. De uitgever stond verbaasd over de stroom van brieven die binnenkwamen. De meeste brievenschrijvers waren jonge mensen tussen tien en twintig. ‘Plaats nog meer oorlogsliederen in het volgend nummer!’ ‘Zet de muziek er een volgende keer bij! Wij, jonge mensen, kennen de melodieën niet’. Dit bewijst hoe populair de oorlogsliederen worden onder een generatie, die de oorlogsterreur niet meer gekend heeft.
Het magazine met de oorlogsverhalen verkocht 50.000 exemplaren bij zijn eerste verschijnen in april 1956. In minder dan een jaar is de oplaag tot 80.000 gestegen. Dit wordt begrijpelijk als men bedenkt dat elke bladzijde spreekt tot het hart der jongeren en de herinnering der ouderen. Een trouw lezer, Hiroshi Fujii, vertolkt veler gevoelens, als hij schrijft: ‘Uw blad lezend vergat ik te eten, zo verslonden was ik in de lectuur. In een tijd dat Japan overvloeit van jeugdigen met een lakse moraal, bevalt mij niets beter dan te lezen over de dappere daden onzer soldaten die alles offerden uit liefde voor keizer en vaderland. Ik voelde een onuitsprekelijke voldoening, toen ik las dat, hoewel Japan ten slotte verslagen werd, zijn legers dominerend waren in afzonderlijke gevechten, maar door een geringe misrekening het onderspit dolven’.
Maar niet alleen oorlogsmagazines, ook oorlogsboeken gaan furieus van de hand. Aanvankelijk waren deze oorlogsverhalen berichten over de ellende door de manschappen geleden, en werden gekleurd door bemerkingen als: ‘het verloop zou anders geweest zijn, wanneer....’. Om nog groter belangstelling te wekken besloten de uitgevers er ook de nodige erotiek en de gewenste humor in te mengen. Ten slotte kwam het humanisme aan het woord zoals in de bestseller Sanko, een boek dat de wreedheden der Japanners in China beschrijft. Een typisch voorbeeld van boeken die de erotiek in de oorlog betrekken is Levend met bandieten. Geschreven door een vrouw die haar kuisheid prijs gaf om haar leven te redden, werd dit verhaal van haar ondervindingen in meer dan 150.000 exemplaren verspreid. Een werk over de Japanse keizerlijke zeemacht, geschreven door Shotoku Ito, naar onuitgegeven bronnen, werd verspreid in 130.000 exemplaren.
Van de vele ‘hausses’, die verschillende lectuursoorten na de oorlog beleefden, heeft die van het oorlogsverhaal het langst geduurd. Merkwaardig is wat een uitgever daarover vertelde. ‘Een verhaal dat de totale nederlaag der Japanse legermacht beschrijft, is niet welkom bij het publiek. Het best worden die verkocht, waarin gezegd wordt dat een veldslag zou gewonnen zijn, wanneer er van onze kant niet een kleine vergissing was ingeslopen’.
Een voorbeeld daarvan is het boek De Kurita-vloot. Een der passages daarin luidt als volgt: ‘Als de Kurita-vloot maar de Leyte-baai was ingevaren en de kolossale kanonnen van het machtige oorlogsschip Yamato maar het vuur geopend hadden, zou de vloot der V.S. totaal vernietigd zijn; haar transportconvooi zou ernstig getroffen zijn en Generaal Mac Arthur zou zijn omgekomen, tegelijk met zijn manschappen, meer dan 200.000 man. O! waarom voer zij niet de baai in!’ De reden is natuurlijk dat de Kurita-vloot eenvoudig niet wist dat
| |
| |
er een V.S.-vloot en een transportkonvooi in de baai lagen. Het verhaal gaat verder: ‘Als de Kurita-vloot was binnengevaren, zou het verloop van de oorlog beslist zijn in ons voordeel en dan zou ik nu in een fijne kar door de straten van New York jagen als kolonel van het Japanse bezettingsleger’. Zulke fantazieën bekoren de oorlogsmaniakken.
Een andere vreemde hobby die de natie, vooral de studenten, hanteert en moet teruggaan op oorlogsheimwee, is de studie van oorlogsschepen. Er is gerapporteerd dat meer dan tien jaar na de overgave, in een tijd dat Japan geen zeemacht van enige betekenis heeft, er meer dan tien actieve studiegroepen onder studenten zijn, die studie maken van oorlogsschepen en er gerergeld over publiceren. Een dezer is de ‘Naval Research Group’, die over de 600 leden telt, allen studenten aan inrichtingen als Keio, Waseda, Gakushuin, Kyoiku en Nihon.
Een enigszins hiermee verwant verschijnsel is het grote succes van oorlogsfilms, zowel buiten- als binnenlandse. Ook dit is wel terug te voeren op dat eigenaardige oorlogsheimwee. Toen de V.S.-film Tussen hemel en hel in januari 1957 vertoond werd, waren het merendeel der bezoekers jonge mannen en vrouwen. Hoewel de film een der vele was die het wanhopig gevecht der Amerikaanse troepen op een klein eiland in de Pacific vertonen, had zij één bijzonderheid. Zij vertoonde een hardnekkig gevecht van Japanse soldaten, dat eindigde met het inzetten van een Japans tegenoffensief. Toen de Amerikanen door machinegeweren in het nauw gedreven werden, werd de spanning in de zaal zo intens dat het schroomvallig beginnend applaus eindigde in een donderend enthousiasme. Japanse films als Het oorlogsschip Yamato, Japan was niet verslagen, Kempei en Admiraal Yamamoto en de gecombineerde vloot hebben reeds een sterke oorlogsinslag.
Vertrouwend op de ‘hausse’ van oorlogsfilms op het ogenblik heeft Shintoho 200 miljoen yen geïnvesteerd ter produktie van Keizer Meiji en de Russisch-Japanse oorlog, de grootste film ooit in Japan gemaakt. Deze film gaat er groot op dat voor het eerst in de filmgeschiedenis een keizer als held optreedt. Het begint in Tokyo, in januari 1904, waar het volk in gisting raakt over de agressieve manoeuvres van Rusland. De politieke leiders vragen Keizer Meiji in te grijpen en de ‘verlichte heerser’ van het moderne Japan stemt erin toe, na zich overtuigd te hebben dat zijn ministers alles gedaan hebben om tot een vredelievende oplossing te komen. Wat volgt is een serie gekleurde bewegelijke tableaux vivants die de legendarische epiek van de achttien maanden lange oorlog van een halve eeuw geleden herscheppen. Vertrouwd en heimwee-scheppend voor ieder Japanner die vóór wereldoorlog II school ging, vertonen de sleutelscènes: Admiraal Togo op het vlaggeschip Mikasa, als hij de Baltische vloot in de Japanse zee vernietigt; verder Generaal Maresuké Nogi, de overgave van Port Arthur door de Russische Generaal A.H. Stesel aanvaardend, en Generaal Iwao Oyama te paard, met zijn manschappen het gevallen Moekden binnenrijdend. De opzet was, de edele inborst van de Grote Keizer te doen uitschijnen in een aantal episodes, zo b.v. als hij, heel de zomer van 1905 door, zijn winteruniform blijft dragen of wanneer hij door hoge beambten aangemaand een zomervakantie te nemen, zegt: ‘hebben mijn soldaten ook zomervakantie?’ In mei en juni van 1957 heeft deze film ontzaglijke menigten bezoekers getrokken en dit zal nog wel enige maanden zo doorgaan.
Begin 1957 is er een boek verschenen over de Japanse oorlogsmisdadigers Shi
| |
| |
to Eiko (Dood en Eer) bij de Nagashima Shobo-uitgeverij. Het is uitgegeven door een associatie van families van ongeveer 4000 Japanse oorlogsmisdadigers, waarvan er een 900 werden doodgeschoten of opgehangen. De associatie, tot stand gekomen in 1952, begon met het verzamelen van alle geschriften der ter dood gebrachten. Van 701 dezer werden schrifturen bijeengebracht. Het waren dagboeken, brieven en gedichten, dikwijls geschreven op pakpapier, sigarettenhulsels, op margo's van boeken etc. Vaak waren ze binnengesmokkeld en de familie in handen gespeeld door wie het doodvonnis uitgevoerd hadden. Dit alles was reeds vroeger gepubliceerd, doch in februari werd het uitgegeven in korter en afgeronder vorm en onder de nieuwe titel. Het boek bevat notities van 94 doden. Onder dezen zijn militairen van alle rangen, generaals als Tojo en Doihara, en sergeants. Zij zijn ter dood gebracht in geheel Oost-Azië, te Singapore, Batavia, Menado, Rangoon, Canton en Sugamo.
De titel ‘Dood en Eer’ verklaart zich zelf. De schrijvers dezer memoires stierven eervol, althans in eigen oog en ook in de ogen van hun familie en wellicht in die der lezers. Ondanks het stigma dat op hen drukte getuigden deze veroordeelden in hun laatste neerschrift dat zij stierven als ‘edele mensen, trouwe Japanners en goede echtgenoten, vaders en zoons’. Maar geen hunner stierf een berouwvolle dood. Ieder geloofde dat zijn straf onrechtvaardig was. Hij nam het met bewuste kalmte ‘omdat een goed Japanner zo zou sterven’. Een majoor die terecht gesteld werd op Java in 1948, schreef b.v. aan zijn vrouw: ‘.... Ik vocht heldhaftig zoals ik je beloofde. Ik vocht uit alle kracht. Maar het resultaat is, wat je nu ziet. Ik ben echter tevreden in de gedachte dat ik gelukkig ben en dankbaar een goede vrouw gehad te hebben. Ik ga heen met een gerust hart.... Van anderen zal je horen wat hier gebeurd is. Maar ik weet dat je mij zult geloven.... ik sterf gerust, omdat ik weet dat jij alleen mij gelooft. Mijn ziel zal tot jou terugkeren om de behoeder van je geluk te zijn’.
Een marine-officier, 29 jaar oud, gegradueerde van de keizerlijke universiteit te Tokyo, werd in oktober 1948 doodgeschoten in Borneo. Aan zijn moeder schreef hij nog: ‘Ik heb zeven jaar lang zuiver geleefd, sinds ik U het laatst zag, moeder.... Overmorgen ga ik naar de plaats der executie en mijn mannen zullen daarna zorg voor mij dragen. Zij hebben reeds een doodskist gemaakt en een grafwijzer voor me.... Wees niet bedroefd, moeder. Ik zal altijd bij U zijn en U beschermen’. Hij vergat niet er bij te voegen een ‘banzai voor het Japanse rijk en zijn Keizerlijke Majesteit’.
|
|