Streven. Jaargang 10
(1956-1957)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 950]
| |
Kongo-kroniek
| |
Bestaande instellingenDe inlandse omschrijvingToen de Belgen in Kongo arriveerden, vonden ze de inlanders gegroepeerd onder chefs en onderworpen aan het gewoonterecht. Er bestonden in vele streken grote hoofdijen, ontstaan uit coalities van verschillende groepen. Van meet af aan steunde de Onafhankelijke Staat zijn politiek principieel op de erkenning van de hoofdijen en de eerbied voor het gewoonterecht. Toen Kongo door België werd overgenomen, werden deze beginselen bekrachtigd door het decreet van 1919. Aan de chefs werd toen, naast administratieve taken, o.m. de bevoegdheid toegekend om lichte overtredingen te bestraffen. Dit decreet schijnt daarbij geen rekening te hebben gehouden met het aloude gebruik, volgens hetwelk de chef geen enkele macht uitoefent tenzij met bijstand van zijn raad. De oorlogsomstandigheden (1914-1918) en sommige vergissingen bij het aanwijzen der chefs veroorzaakten in vele gebieden een echt verval van het gezag der chefs. Grote hoofdijen, die ontstaan waren uit een reflex van verweer in de inlandse oorlogen, vielen uiteen. Om de hoofdijen te hergroeperen en de verzwakking en versnippering van het gezag tegen te gaan, werden sectoren opgericht, die dus geen traditionele instellingen zijn, maar scheppingen van de Belgische Administratie. De sector heeft in de eerste plaats een jurisdictioneel karakter, en zal langzamerhand steeds meer een administratieve betekenis krijgen. Ieder van de inlandse groeperingen behoudt haar gewoontelijke inrichting, maar de sector zelf wordt onder het gezag van een sector-hoofd geplaatst, die door een adjunctsectorhoofd en door een sectorraad wordt bijgestaan. Terwijl de gewoonte bepaalt, welke inboorling het ambt van hoofd moet waarnemen in een hoofdij, | |
[pagina 951]
| |
wordt het sectorhoofd benoemd onder de leden van de sectorraad, zoveel mogelijk volgens de voorkeur van de leden van de raad. In 1933 waren er 383 sectoren; in 1956: 509. Het aantal hoofdijen is daarentegen gedaald: van 1070 tot 432. Uit deze cijfers blijkt hoe de traditionele kaders verder ontwricht worden. De nieuw geschapen instellingen hebben deze ontwikkeling niet kunnen indijken. | |
De niet-gewoontelijke centraTerwijl men vorm trachtte te geven aan de gewoonte-rechtelijke tradities of te verhelpen in hun tekorten en zwakheden, beroofde een massale ‘vlucht naar de stad’ de gewoontelijke centra van hun jeugd. Er ontstonden nieuwe groepen en agglomeraties, buiten het gewoontelijk verband, in de nabijheid van de Europese centra. De economische ontwikkeling is daar de voornaamste oorzaak van. Het bleek weldra noodzakelijk, deze niet-gewoontelijke centra en de inlandse cités van een rechtelijk statuut te voorzien. Aanvankelijk beperkte men zich tot het uitvaardigen van politiereglementen en reglementen betreffende de gezondheidsdienst, of, zoals het geschiedde bij decreet van 15 april 1926, tot het oprichten van centrum-rechtbanken. Het basisdecreet, dat de niet-gewoontelijke centra juridisch inricht, dagtekent van 23-11-1931, het decreet dat de cités of inlanderswijken inricht slechts van 25-7-1945. De niet-gewoontelijke centra worden bestuurd door een hoofd, bijgestaan door een adjunct en door een consultatieve raad; zij voeren hun opdracht uit onder het toezicht en het beleid van de afgevaardigde van de beschermende overheid. De raad bestaat uit de inlandse rechters van de centrumrechtbanken en uit andere leden, door de district-commissaris gekozen onder de bekwaamste bewoners van het centrum. Het hoofd van het centrum wordt, onder de raadsleden, aangewezen door de district-commissaris. De inlanderswijken der grote steden worden bestuurd door de gewestbeheerder, bijgestaan, zo de provincie-gouverneur het nodig acht, door een wijkhoofd, en, in voorkomend geval, een wijkraad. Die wijken worden beheerd door de reglementen van politie en algemeen bestuur, vastgesteld door de provincie-gouverneurs. | |
De stedenIn Kongo zijn slechts drie steden als dusdanig erkend: Leopoldstad, Elisabethstad en Jadotstad. Juridisch zijn zij onderscheiden van de inlanderswijken, die hun eigen beheer hebben. Ze vallen niet onder het beheer van het district en vormen afzonderlijke beheersomschrijvingen, bestuurd door een district-commissaris. Een stadscomité, samengesteld uit een beperkt aantal leden door de gouverneur der provincie benoemd, dient hem van advies betreffende de kwesties welke door de Gouverneur-Generaal worden bepaald en die betrekking hebben op het stoffelijk en zedelijk welzijn van de stad. Dit stadscomité mag plaatselijk belastingen opleggen. * * *
Wanneer we aldus het ontstaan en de ontwikkeling der instellingen nagaan, stellen we vast dat de politiek die hier gevoerd werd, hoofdzakelijk empirisch is geweest. Enkele principes werden daarbij niettemin steeds in het oog gehouden. Minister Francq heeft, in zijn ministeriële onderrichtingen van 1920, de grondslagen daarvan aangegeven, toen hij nl. vooropstelde dat de hoofdzorg van de | |
[pagina 952]
| |
politiek moest zijn de eerbiediging van de hoofden en van de inlandse instellingen, en tevens een geleidelijke opgang naar een hogere cultuur in het vooruitzicht stelde: ‘De kunst bestaat hierin, schreef hij, dat de noodzakelijke overgangen verzekerd en nieuwe ontwikkelingsstadia voorbereid worden, zonder de verworvenheden van het verleden en de maatschappelijke stabiliteit te compromitteren. Wanneer we de gewoontelijke instellingen, zonder welke de Bantoestammen aan de anarchie zouden overgeleverd zijn, bekrachtigen en versterken, zoeken we die maatschappij niet onbeweeglijk in haar huidige vormen te handhaven, doch daarentegen willen wij de opgang van het zwarte ras naar een hogere beschaving voorbereiden en vergemakkelijken’. De politiek die aldus gevolgd werd, was een politiek van aanpassing en experimentele toepassing, waarbij de hoofdrol niet aan reglementen en decreten, aan van buitenaf opgelegde vormen werd toebedeeld, maar aan het dynamisme van een actief bestuur: een politiek die op de eerste plaats een werk was van mensen, in casu functionarissen, die over een grote bewegingsvrijheid beschikten en vooral ingesteld waren op realiseerbare, concrete verwezenlijkingen. | |
HervormingenDe inlandse omschrijvingDe hervorming die wordt voorbereid, behelst de coördinatie en de uniformering van de bestaande decreten en besluiten. De inlanderswijken worden opgeslorpt in de stedelijke administratieve inrichtingen, en de hoofdijen, de sectoren en de centra, die behouden worden, verkrijgen dezelfde organen. De nieuwe regels zullen toelaten, de raden samen te stellen uit personen die alle sociale klassen en belangen vertegenwoordigen. Een rechtstreekse tussenkomst van de bevolking wordt hier nog niet voorzien. De district-commissaris mag nochtans verenigingen van inlanders toestaan, kandidaten voor te stellen. De chefs zouden voortaan bijgestaan worden door een bestendig college, benoemd in de boezem van de raad, en zou aan dit college bepaalde taken kunnen overdragen. De duur der mandaten zou beperkt worden, zodat een regelmatige vernieuwing kan geschieden. De taken en verantwoordelijkheden van elk van die gezagsorganen zullen beter omschreven worden, om de verantwoordelijkheidszin bij de inlanders te verscherpen. De Belgische Administratie zal haar taak geleidelijk beperken tot een zekere voogdij, ten einde het beslissingsrecht geleidelijk over te laten aan de inlanders. Naast de hoofdijen en de sectoren, worden op dezelfde wijze de centra georganiseerd. Deze zijn administratieve omschrijvingen samengesteld uit bevolkingen die niet op gewoontelijke basis zijn georganiseerd en die gegroepeerd zijn in belangrijke, duidelijk te onderscheiden, agglomeraties, welke geen deel uitmaken van een stedelijk complex. De regering oordeelt dat het minstens voorbarig is, de associatie van inlanders en niet-inlanders reeds op het vlak der omschrijvingen te realiseren, aangezien er, op dit niveau van de administratieve organisatie, voorlopig nog geen eenheid van belangen tussen de blanken en de zwarten bestaat; deze wordt pas werkelijk op gewestelijk niveau. De inlandse omschrijvingen zullen zich dus uitsluitend moeten bezighouden met vraagstukken die de inlanders betreffen. Dit standpunt schijnt ons voor het ogenblik heel goed te verdedigen, te meer daar in deze omschrijvingen het aantal blanken zeer gering is. | |
[pagina 953]
| |
De stedenHier rijzen dringende en beslissende problemen van zeer grote draagwijdte. Hoe moeten deze machtige centra, waarin de grote meerderheid der blanken geconcentreerd is en welke omringd zijn van de enorme wijken, waar een inlandse bevolking woekert die ieder jaar in een angstwekkend tempo toeneemt, administratief en politiek georganiseerd worden? De zwarte bevolking van deze stadswijken is doorgaans meer ontwikkeld dan de landbouwbevolking uit de brousse, is aan veel sterkere beïnvloedingen onderhevig en wordt beroerd door allerlei spanningen van sociale en economische aard. Op het plan van de hygiene, van de stedenbouw, van het onderwijs, van de bevoorrading enz. rijzen hier ontzaglijke problemen. Al heeft men de laatste tijd, met min of meer succes, gepoogd de rush naar de stad tegen te houden, toch moet men er rekening mee blijven houden dat de bevolking, uit eigen kracht, in geweldige proporties blijft aangroeien. In de maand juli 1956 zijn in Leopoldstad niet minder dan 1000 kinderen geboren. Van binnen uit groeit de stad, in een versneld tempo. Vorig jaar heeft men niet minder dan 400 klassen moeten oprichten, en nog zijn er niet genoeg. Een nieuwe kwaal dreigt: de werkloosheid. Ook de missionering komt hier voor heel ernstige problemen te staan. In Leo zijn 350.000 inwoners, waarvan 120.000 katholiek. Het missionarispersoneel bedraagt 320 eenheden, waarvan 109 priesters. Daarvan houden er zich niet eens 30 direct met het parochiaal apostolaat bezig: al de anderen zijn opgeslorpt door het onderwijs of door sociale of administratieve taken. De koloniale raad heeft onlangs, voor de tweede keer reeds, beraadslaagd over projecten welke in de gouvernementsraad in Kongo en door de administratieve instanties reeds herhaalde malen werden gewijzigd. Aanvankelijk had men voorzien dat de steden in drie afdelingen zouden verdeeld worden: een Europese wijk, waaraan men later liever de naam gaf van stadswijk; een Afrikaanse wijk, waaraan men later liever de naam gaf van voorstadswijk; en eventueel één of meer bij-zones voor de agglomeraties die niet rechtstreeks bij de stedelijke agglomeratie aanleunen. Het ontwerp voorzag dat de stad zou bestuurd worden door een burgemeester-ambtenaar, die zou bijgestaan worden door een stadscomité, bestaande uit een gelijk aantal vertegenwoordigers van de Afrikaanse en van de Europese wijk. De Europese centra zouden bestuurd worden door een bestuurder-ambtenaar; de Afrikaanse door een hoofd, bijgestaan door vertegenwoordigers van het voogdijgezag. Duidelijk huldigde dit voorstel aldus het principe van de pariteit tussen Europese en Afrikaanse bevolking. Deze reorganisatie was echter zeer ingewikkeld, en zou, door haar opeenhoping van min of meer gehiërarchiseerde gezagsorganen, een bron worden van talrijke bevoegdheidsconflicten. Het ontwerp, dat tenslotte aan de koloniale raad is voorgelegdGa naar voetnoot1), wijkt aanzienlijk af van het oorspronkelijk ontwerp. Men heeft naar andere beginselen gezocht, waardoor de indeling der stad en de vertegenwoordiging der inwoners op andere dan etnische en geografische gronden zou geschieden. De administratieve omschrijving, de ‘wijk’, verdwijnt uit het ontwerp en maakt plaats voor | |
[pagina 954]
| |
het concept ‘gemeente’. De stad zal voortaan samengesteld zijn uit verschillende gemeenten, die elk de rechtspersoonlijkheid bezitten en die de primaire instellingen zullen zijn. De stad wordt bestuurd door een eerste-burgemeester, benoemd onder het personeel van de Afrikaanse Administratie. De gemeenten worden bestuurd door een burgemeester, die onder dit personeel kan worden gekozen, maar benoemd wordt door de provincie-gouverneur. De stadsraad zal samengesteld zijn uit: de burgemeesters; de vertegenwoordigers der gemeenteraden, door dezen gekozen; vertegenwoordigers van de bij-zones; vertegenwoordigers van drie belangengroepen: de kapitaalondernemingen, de onafhankelijke middenstand en de werknemers; notabelen. De raad van de gemeente zal samengesteld worden door de eerste-burgemeester, na raadpleging van de inwoners. Daar het ontwerp aan de Gouverneur-Generaal en de provincie-gouverneurs een zeer grote bevoegdheid verleent om het aantal gemeenten en hun grenzen te bepalen, kan men niet met zekerheid uitmaken of er in alle stadsraden een overwicht van de inlanders zal bestaan ofwel een zekere pariteit. Naar alle waarschijnlijkheid zal het eerste het geval zijn, aangezien het decreet bepaalt dat het aantal notabelen, die door de provincie-gouverneurs mogen benoemd worden, en de vertegenwoordigers der belangengroepen samen het getal der gemeentelijke gekozenen niet mag overtreffen. Anderzijds, gezien het feit dat in die grote agglomeraties de blanke en de zwarte bevolking overal afzonderlijk zijn gelocaliseerd, zullen door dit systeem de blanke minderheden in ieder geval steeds vertegenwoordigd zijn. De gemeenteraadsleden worden vooralsnog benoemd door de overheid, maar de tussenkomst van de geadministreerden wordt verzekerd door een voorafgaande raadpleging. Dergelijke proeven werden reeds gedaan in Ruanda-Urundi. Deze verkiezingen zijn doorgaans ernstig geschied en men heeft de technische middelen gevonden om de onafhankelijkheid van de kiezer te waarborgen, wat voor een bevolking waarvan de grote meerderheid nog ongeletterd is en waarin de clans- en rasonderscheidingen zulk een aanzienlijke rol spelen, een heel probleem is. Het succes was groot: 75% der volwassenen namen er vrijwillig aan deel. De verkiezing was voorafgegaan door een lange en moeizame voorbereiding. In vergaderingen werden de draagwijdte, het mechanisme, de betekenis van de verkiezingen uitgelegd. Hier en daar werden repetities gehouden. Om het geheim van de stemming te verzekeren werden schoolkinderen ter beschikking gesteld van de ongeletterden. Ook in de niet-gewoontelijke centra van Usumbura werden verkiezingen gehouden, trapsgewijze: eerst wezen de verschillende etnische groepen elk een kandidaat aan; vervolgens, voor de tweede stemming, namen de 28 kandidaten plaats op een estrade, de kiezers defileerden voor hen, aan hun gezicht onttrokken door een palissade, en legden hun stembiljet neer in de stembus aan de voet van hun kandidaat. Het experiment was in ieder geval leerrijk. * * *
Bij de toepassing van het decreet op de inrichting van de Steden, zal de Administratie moeten blijk geven van durf en vertrouwen in de inlandse bevolking. Daarvan hangt het succes der hervorming af. | |
De inrichting van de radenDe cellen van het administratieve leven blijven de inlandse omschrijvingen en | |
[pagina 955]
| |
de steden. Doch Kongo is een onmetelijk land, waarvan het bestuur een hiërarchie van gezagsorganen veronderstelt, die van het gewest, langs het district en de provincie, opklimmen tot het centraal gouvernement. Op het vlak van het centraal en provinciaal gezag waren organen ontstaan van wederzijdse samenwerking en voorlichting tussen het bestuur en de geadministreerde bevolking: de gouvernementsraad en de provincieraden. Een Koninklijk Besluit dd. 15 februari heeft deze raadgevende vergaderingen nu hervormd en een besluit van dezelfde datum richt een dergelijk orgaan in op het vlak van het gewest. Hier hebben we te doen met hervormingen die officieel zijn geworden. De belangrijke hervorming die de samenstelling van de twee eerstgenoemde raadgevende vergaderingen behelst, bestaat in de wijziging van de vertegenwoordiging van de bevolking. Tot nu toe maakten deel uit van de raad, benevens ambtenaren en notabelen, vertegenwoordigers van de Kamers van Koophandel, van de kolonistenverenigingen, van de beroepsverenigingen van werknemers en van de inlanders. Deze categorieën worden vervangen door de kapitaalsondernemingen, de vrije middenstand, de werknemersgroep, en de plattelands- en extraplattelandsmilieus. De oplossing van het vraagstuk dat ons bezighoudt, ligt derhalve hierin, dat geen enkele blanke en geen enkele inlander qualitate qua, d.w.z. op grond van zijn etnische affiniteit, aan deze raden zullen deelnemen. Alleen als vertegenwoordiger van een sociaal-economische groep kan men deel uitmaken van een dezer raden. De samenstelling van deze groepen zal voortaan zo veel mogelijk gemengd zijn en de inboorlingen zullen toegang hebben zowel tot de groep der kapitaalsondernemingen als tot die van de vrije middenstand en van de werknemers. Vooralsnog zal het wellicht moeilijk zijn, onder de inlanders kandidaten te vinden voor de eerste categorie, maar dit belet niet dat in principe ook deze categorie voor hen openstaat. Het verslag van de Koning bepaalt de draagwijdte van deze hervorming als volgt: ‘Over het algemeen zal het voorgestelde systeem, met tact en standvastige werkelijkheidszin toegepast, een grote stap vooruit betekenen tot de latere interpenetratie van de twee rassen en in hoge mate bijdragen tot de verwezenlijking van de Belgisch-Kongolese gemeenschap, op voorwaarde dat de opheffing van de groepsvertegenwoordigers van de inlandse belangen vergoed wordt door de aanwezigheid van een voldoende aantal autochtonen in de schoot der nieuwe categorieën. Op dit gebied dient men te vertrouwen op de overheden in Afrika, die, luidens de tekst, over middelen beschikken om te interveniëren. De leden der sociaal-economische groepen van de gouvernementsraad zullen inderdaad gedeeltelijk gekozen worden door de provincieraad (deze verkiezing zal plaats hebben per categorie) en voor een ander gedeelte benoemd worden door de Gouverneur-Generaal. Ook hier kan de overheid dus afdoend tussenkomen’. Wat de bevoegdheid van deze raden betreft, wordt bepaald dat zij de begrotingen onderzoeken en de voorontwerpen van uitgaven voor de kolonie opmaken. De gouvernementsraad moet ook, behalve in dringende gevallen, vóór de koloniale raad geraadpleegd worden, over al de ontwerpen van decreten die een algemene en permanente wetgeving vormen. Voor de gewestraden, die thans eveneens door een Koninklijk Besluit worden opgericht, blijft de voorgestelde hervorming zeer soepel, om wille van de zeer ongelijke ontwikkeling der gewesten. Men gaat uit van het principe, dat de | |
[pagina 956]
| |
nieuwe instelling moet kunnen evolueren en natuurlijke vormen aannemen, alvorens daarvoor vaste regelen worden voorgeschreven. Het geldt hier een kaderbesluit, waaraan de drie hiernavolgende principes ten grondslag liggen: 1. De raden moeten billijkerwijze de onderscheiden bevolkings- en belangengroepen van het gewest vertegenwoordigen. De plaatselijke overheden, en meer bepaald, de districtcommissaris, beschikken over een zeer grote bewegingsvrijheid, om, in het kader van dit beginsel, de raad naar goeddunken samen te stellen. 2. De raden hebben een uitsluitend raadgevend karakter. 3. Hun bevoegdheid blijft beperkt tot de kwesties van plaatselijk belang. Daar de gewesten als dusdanig geen rechtspersoonlijkheid bezitten en ook geen budget, zijn eigen financiële bevoegdheden niet voorzien. Aan de hand van de ervaringen welke deze proef zal opleveren, zal men later tot een definitieve organisatie overgaan. De Gouverneur-Generaal en de gemachtigde provincie-gouverneurs ontvangen van nu af de macht om deze definitieve beschikkingen te treffen wanneer ze het ogenblik opportuun achten. | |
Samenvatting en beoordelingDe hier besproken ontwerpen en reeds getroffen besluiten omvatten heel het administratief bestel van Kongo. De kenmerken van deze hervormingen zijn: 1. Getrouwheid aan het beginsel van de eerbied voor de gewoonten en de traditionele gezagdragers. 2. Nieuwe vormen voor de uit de economische en sociale evolutie gegroeide bevolkingsgroepen, waaronder de steden de bijzonderste zijn. 3. Betere omschrijving van de verantwoordelijkheden, welke voortaan in toenemende mate op de inlandse gezagsdragers zullen drukken, en geleidelijke omvorming van de Europese gezagsorganen, van actief beslissende tot voogdijorganen. 4. Deelneming van de inlandse bevolking aan het beheer van de plaatselijke bestuursorganen. Alleen nochtans in de steden worden verkiezingen voorzien ter aanwijzing van de kandidaten voor de gemeenteraden. In de hoofdijen en sectoren wordt een ruimere medewerking van de bevolking verzekerd door de uitbreiding van de bevoegdheid van de raden en het instellen van comité's die de hoofden moeten bijstaan, zodat daar ten minste aan een groot aantal inlanders rechtstreeks administratieve verantwoordelijkheden worden gegeven. 5. Het probleem van de associatie van blanken en inlanders krijgt een oplossing op het vlak van de steden, van de gewesten, van de provincies, en van het algemeen gouvernement. Die oplossing wordt gezocht in wat ik zou durven noemen, een deracisatie van het probleem. Het concept van ras of huidskleur treedt helemaal op de achtergrond en wordt vervangen door het concept van geografische indeling in de steden, van belangengroepen in de steden, de provincie en het gouvernement. 6. Aan de plaatselijke overheden wordt de nodige vrijheid gelaten om deze politiek verder uit te werken en aan te passen aan omstandigheden van tijd en plaats. Dit zal hun toelaten, verder de veilige weg van het empirisme te bewandelen. Het is natuurlijk te vroeg om over deze hervormingen een oordeel uit te spreken, vooral daar ze niet eens alle definitief zijn. Sommigen zullen ze ongetwijfeld te schuchter vinden; anderen zullen betreuren dat hervormingen die reeds | |
[pagina 957]
| |
vijf jaar geleden werden gepland, wijzigingen hebben moeten ondergaan, en dat men b.v. heeft afgezien van het pariteitsbeginsel. De moeilijkheden van rasonderscheidingen heeft men trachten te omzeilen, op het vlak van de samenstelling van de raden, doch ze worden daardoor niet definitief uitgeschakeld: in de schoot zelf van de begroepsgroeperingen, die de kandidaten moeten aanwijzen, zullen ze opnieuw aan de dag treden. Wat mij bevalt in de ontworpen hervormingen, is wel dat ze een tamelijk grote vrijheid laten aan de plaatselijke overheden. De democratisering van de instellingen, zoals we die in Europa kennen, wordt er niet stelselmatig en verplicht doorgevoerd, maar er wordt een ruime plaats opengelaten voor nuttige experimenten. Het zou volgens mij verkeerd zijn aan een land, dat zo snel en op zo ongelijke en onharmonische wijze evolueert, strakke formules op te leggen, die op vele plaatsen inadequaat zouden blijken en het dynamisme, dat men van het bestuur moet blijven verwachten, in de weg zouden staan. Ik denk dat men, in een bestuursgebied dat zo onmetelijk groot is en waar de problemen zo verschillen van streek tot streek, van de ene kant behoefte heeft aan een sterke uitvoerende macht, die in haar dynamisme niet wordt gehinderd door een te log bestuursapparaat, en anderzijds aan een genoegzaam soepele decentralisatie, welke de allereerste vereiste is voor een adequate toepassing van een bepaalde politiek. Stellig zullen wij ons steeds geneigd voelen om onze Europese denkbeelden en onze eigen instellingen als voorbeeld en ideaal te nemen bij ons beschavingswerk in Kongo. Duidelijk wordt b.v. de nieuwe inrichting der steden sterk beïnvloed door ons Belgisch experiment op dat gebied. Doch we moeten ons hoeden voor het gevaar van kopiewerk en blijk geven van voldoende verbeelding. Vooralsnog lijkt me in ieder geval gewenst dat, in Kongo, de deelneming van het volk aan het bestuur langs meer gehiërarchiseerde en georganiseerde wegen zou geschieden dan bij ons. De proefnemingen die zullen gedaan worden in de gemeenten of voor de aanwijzing van de kandidaten bij de verschillende raden, zullen onbetwistbaar leerrijk zijn. Veel belangrijker schijnt het mij, al diegenen die nu reeds in staat zijn verantwoordelijkheden op zich te nemen, in het gemeenschappelijk werk te betrekken. Men moet aan de nieuwe sociale lagen, die in vorming zijn, de mogelijkheid geven om zich uit te drukken en zich te integreren, boven de gezagsorganen van clanische oorsprong om, in een nieuwe politieke synthese. De inrichting van de steden en gemeenten beantwoordt aan deze eisen. Door de vermenigvuldiging van de bestuursorganen, door het systeem van trapsgewijze coöptaties of verkiezingen, kan men ongetwijfeld reeds zeer veel bereiken. Die verantwoordelijkheidszin moet op de eerste plaats beproefd worden op het niveau van de kleinere gemeenschappen. De inlander zal daar moeten bewijzen dat hij bekwaam is zich te verheffen tot de notie van het algemeen welzijn, dat boven het persoonlijk of clanisch belang uitgaat. Het is te hopen dat op dit plan een nieuwe gemeenschapszin ontstaat. Dit is vooral noodzakelijk voor die autochtonen die van hun clanisch vaderland zijn losgerukt. ‘Le noir est anxieux de trouver une communauté, une unité, schreef Dr. Habich in Initiation à l'Afrique,.... une grande erreur est de laisser naître chez un peuple immature le désir inaccessible pour lui d'un nationalisme trop vaste’. Ik weet niet of we deze uitspraak geheel moeten onderschrijven, doch zeker is het dat, indien men niet verder wil springen dan de stok lang is en geen pijnlijke ontgoochelingen | |
[pagina 958]
| |
wil oplopen, de politieke vorming dient te beginnen op het plan van de inlandse omschrijvingen en van de gemeentelijke instellingen. In een tijd waarin de ideeën zo snel evolueren en waarin, op sociaal en economisch gebied, zulke scherpe, bij de inlanders steeds meer bewuste, tegenstellingen groeien, is het echter hoofdzaak, niet te vergeten dat politieke instellingen niet volstaan. Er moet ook nog een goede politiek gevoerd worden: het openbaar leven en de private verhoudingen moeten beheerst worden door een geest van vertrouwen. Meer dan ooit moeten wij dit vertrouwen wekken bij de inlandse bevolking, nu zich stilaan een bekwame elite openbaart en zij vanzelfsprekend verlangt haar aandeel in de bestuurlijke verantwoordelijkheden te nemen. Toen Zijne Majesteit Koning Boudewijn tijdens zijn triomfantelijke reis in Kongo, en ook na zijn terugkeer in België, met zoveel aandrang op de noodzakelijkheid van betere menselijke verhoudingen wees, sprak hij niet alleen als de prinselijke vertolker van een schoon-menselijk ideaal, maar hij raakte meteen de kern aan van het politieke vraagstuk in Kongo, dat, zoals trouwens alle grote politieke vraagstukken, een intens menselijk probleem is. Mogen onze landgenoten in Kongo en diegenen die er naartoe gaan, ondanks de vele teleurstellingen, die zelfs de meest optimistischen en best menenden in hun betrekkingen met de inlanders zullen ontmoeten, deze hoge koninklijke opvattingen steeds blijven dienen. De Kongo, welke wij moeten maken, is een Kongo waar miljoenen mensen leven, mensen die lichamelijk moeten verzorgd worden, wier economische toestand moet verbeterd worden, mensen die denken, met een onweerstaanbare drang naar kennis en wetenschap, mensen die falen en die zich soms overschatten, mensen met een hart dat zeer gemakkelijk wordt gekneusd. Het regime waarin de verhoudingen tussen blanken en inboorlingen mochten vergeleken worden bij de verhouding tussen vader en kind, heeft verblijdende en indrukwekkende resultaten opgeleverd. Thans moeten we de elite van Kongo als broeders bij de hand nemen. Wanneer deze verhouding oprecht en doelmatig en op progressieve wijze in onze instellingen tot uitdrukking komt, zijn er nog grotere dingen te verwezenlijken. |
|