Streven. Jaargang 10
(1956-1957)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 889]
| |
ForumEen bedenkelijk boekZuster Luc heeft haar rondgang gedaan door Nederland en Vlaanderen. In duizenden en duizenden exemplaren is het boek verkocht en van hand tot hand gegaan. Hier had men nu eens een verhaal dat niet alleen boeiend en meeslepend was als fictie, als werk van verbeelding, maar dat ook geheel, tot in bijzonderheden, op historische werkelijkheid berustte. Hoe ver die historische werkelijkheid gaat, kan men nalezen in het artikel van Pater Vandenbussche S.J. in De (Vlaamse) Linie van 12 april, De (Nederlandse) Linie van 20 april. Intussen, die historische werkelijkheid doet voor een werk van verbeelding weinig ter zake. En als zodanig is Zuster Luc - waarom schrijft de vertaler niet zuster Lucas, in plaats van het voor ons Nederlandse oor nogal dwaze ‘Luc’? - een zeer geslaagd boek. Katherine Hulme heeft een treffend relaas geschreven van een ongewoon begaafde, intelligente en hoog gestemde kloosterzuster. De schrijfster is gevoelig voor de fijnste psychische nuances, voor de nauwelijks uit te spreken beroeringen en indrukken die een op het religieuze ingestelde vrouwenziel ondergaan kan. Daarbij is haar weergave van een ongewone directheid en concreetheid en stelt zij zich nooit tevreden met vaagheden. Elk gebaar dat zij beschrijft is een eigen, persoonlijk gebaar; elke houding is de eenmalige houding van een eenmalig individu. Natuur en sfeer van Kongo zijn voor elk lezer op indringende wijze vastgelegd in dit boek. Als zuster Luc haar microscopische proeven doet of haar observaties registreert, heeft de auteur nauwkeurig al die concreta en details, als het ware, persoonlijk meegemaakt en geleid. Heel dit kloosterleven is op een waarlijk vrouwelijke wijze door Katherine Hulme doorvoeld en doorleefd, met een intensiteit als waartoe slechts een zeer artistieke natuur in staat is. En toch, hoe verdienstelijk het werk als fictie zijn mag, het gaat door zijn eenzijdige bezieling en verheerlijking van zuster Luc - want hier komt ten slotte de wellicht onbewuste tendens van de schrijfster op neer! - mank aan innerlijke waarheid. Er zijn voor een gevoelige lezer geen documenten nodig om te bewijzen dat dit verhaal niet op historische gegevens berust. Het is opvallend dat behalve zuster Luc, en de twee nonnen die volgens het verhaal vermoord worden, geen enkele zuster ten einde toe er gaaf vanaf komt. De schrijfster houdt steeds een allervenijnigst angeltje gereed om ook die zuster, die aanvankelijk als wijs en sympathiek en begrijpend wordt voorgesteld, al is het slechts terloops, met een enkel woord, in haar kloosterlijke bevangenheid of regelvergoding te doen zien. Want dit zijn de twee grootmachten die hier tegenover elkaar staan: het starre regelformalisme van heel de gemeenschap en de genereuze overgave van zuster Luc. Zou de voorstelling van Katherine Hulme van deze kloostergeest op innerlijke waarheid berusten, dan had zuster Luc het geen drie maanden uitgehouden. Er is hier niets, volstrekt niets te bespeuren van de vreugde der Blijde Boodschap, van de vrijheid en blijheid der kinderen Gods. Alle novicen worden in een pantser gedwongen, dat niet eens een ‘glinsterend pantser’ is. De als ideaal na te streven kloostergeest bestaat hier niet in een liefdevolle overgave in de hand en de wil van God, maar in een allerminutieuste inschakeling in het regelmodel. En dit, terwijl de overheden en leidende figuren doorlopend een andere taal spreken en met hun lippen de zuiverste spiritualiteit belijden, doorlopend, want een enkele maal haalt de auteur ongemerkt haar angeltje te voorschijn en laat deze leidende figuren iets zeggen dat alle zuivere spiritualiteit omver gooit. Elk denkend lezer beseft dat het kloosterleven, een leven dat eeuwen lang door honderdduizenden omhelsd en gekoesterd is, althans in zijn algemeenheid zó niet zijn kan. Dat het plaatselijk en tijdelijk tot zulk een bijna farizees formalisme verschrompelen kan, is niet uitgesloten, maar in een omgeving als Katherine Hulme die beschrijft, is dit niet mogelijk. Een kloostergemeenschap van zo weidse envergure, | |
[pagina 890]
| |
waarin blijkens de auteur een zo ideële en religieus hooggestemde gezindheid heerst, die haar novicen recruteert uit heel de samenleving en haar uitzendt naar verre gebieden, kan onmogelijk in haar geestelijke gerichtheid tot dit dwangsysteem verengen. De auteur zelf moet zich te vaak bloot geven om dit aannemelijk te maken. Als zuster Luc te Brussel zich voorbereidt op haar taak in Kongo, leeft zij onder een sympathieke, zeer welwillende Overste. En deze Overste doet haar onverwacht de krankzinnige suggestie om, terwille van een medezuster, maar opzettelijk niet te slagen voor haar examen. In Kongo ontmoet zuster Luc weer een bijzonder sympathieke verstandige en breedziende Overste.... tot - hier is weer het venijnige angeltje! - deze zelfde Overste een daad van de elementairste naastenliefde van zuster Luc afkeurt. Neen! dit voortreffelijk geschreven boek lijdt aan innerlijke onwaarheid. Zuster Luc moest gerechtvaardigd en in een aureool gezet worden. Haar ideële streven en genereuse overgave aan God moesten afstuiten op deze ‘thora’, deze wetsidolatrie, die de gehele zustersgemeenschap beheerst. Zelfs bij de Algemene Overste, die op haar beurt als een ongewone, hoogstrevende vrouw beschreven wordt, verschijnt, waar de schrijfster het nodig vindt, weer even het angeltje. Ook zij zegt een heel enkele maal iets wat zulk een overste zeker niet zeggen zou en dat de theorie der ‘thora’ moet huldigen. Aan het einde van de roman, als zuster Luc weer terug is in een ziekenhuis in België en, gegeven de situatie van een ziekenhuis, uiterst onverstandige dingen doet, moet de vaderlandsliefde deze onverstandige dingen rechtvaardigen. Dan gaat zij langzamerhand inzien - wat zij reeds lang had moeten doen -, dat zij niet in het klooster thuis hoort. De Italiaanse operateur in Kongo, die aan God noch gebod gelooft, had het reeds lang gezien en gezegd, ofschoon het vreemd aandoet dat niemand, geen biechtvader, geen Overste of medezuster, op datzelfde idee gekomen was. Wij staan hier voor een merkwaardig geval. Het verhaal boeit en bekoort van begin tot eind door de verfijnde psychische observatie, de treffende schrijfkunst en de intense inleving der schrijfster en daarom is het als werk van verbeelding een boek van waarde. Beziet men het echter onder een andere hoek, dan heeft het veel van een pamflet, een minderwaardig pamflet, te venijniger, omdat Katherine Hulme schijnbaar de hoge vertegenwoordigsters van het religieuze leven, althans van dit religieuze leven, met alle eerbied en hoogachting bejegent, echter slechts schijnbaar, want door een plotselinge injectie veranderen al deze hoogstrevende nonnen bijna in giftige spinnen. De eindindruk van dit boek is - een indruk die niet alleen gesuggereerd, maar met volle lepels ingegeven wordt -: het zusterleven is een tegennatuurlijk, verwrongen bestaan, waarin geen vrije ademhaling of vrije hartslag mogelijk is. Wie deze aspecten, het verbeeldings- en het waarheidsaspect, of wil men liever, het esthetische en het morale aspect, uit elkaar houdt, zal dit verhaal, wel met gemengde gevoelens, maar toch met de juiste instelling lezen. De meeste lezers zullen echter, door Katherine Hulme's schrijfkunst geboeid en begaan met het lot der nobele en sympathieke zuster Luc, zonder enig bezwaar alles aanvaarden wat hier met gouden lepels wordt opgediend. En daarom acht ik Zuster Luc voor velen een noodlottig boek, waarin het geparfumeerde vergif op bijna onnaspeurbare wijze doordruppelt. J. van Heugten S.J. | |
G.D.H. Cole, vijftig jaar socialistDe meest vooraanstaande intellectueel van de Britse Labour partij en, sinds de dood van Hendrik de Man, onbetwistbaar de knapste socialistische denker van deze tijd, G.D.H. Cole, heeft onlangs een brochuurtje gepubliceerd naar aanleiding van zijn vijftig jaar socialistisch geloofGa naar voetnoot1). Het is tekenend voor de mens Cole dat deze 48 blz. bijna uitsluitend betrekking hebben op het socialisme zoals het worden moet en men er vergeefs een vergelij- | |
[pagina 891]
| |
king in zoekt tussen het socialisme van nu en dat van 1906, zoals men naar aanleiding van een half-eeuwfeest zou verwachten. In een korte en heel vlotte tekst (met iets van het meeslepende van een pamflet) vat het boekje de leidende ideeen van deze professor te Oxford en Londen samen, inz. met betrekking tot de internationale politiek. Vijftig jaar geleden is Cole socialist geworden, omdat hij wist, schrijft hij, ‘dat het socialisme de enige maatschappijvorm was die rekening hield met de menselijke waardigheid en solidariteit, en omdat ik in geen enkele andere maatschappij reden zou hebben om mij tevreden te voelen’. Een gevoelsargument dus, een verlangen om rechtvaardigheid te zien heersen, of nog duidelijker: romantisme. Cole is een economist en gebruikt het woord ‘romantisme’ niet; maar volgens Kingsley Amis, een successchrijver die ook socialistisch ‘voelt’, handelen intellectuelen in politieke aangelegenheden altijd als romantici, omdat het een essentieel romantische daad is, belangen te willen verdedigen (de arme, de zwakke, de arbeider) die niet de zijne zijnGa naar voetnoot2). Waar een dilettant als Amis echter niet verder komt dan dit romantisch stadium, wordt Cole tot activiteit bewogen. Voor een intellectueel blijft die activiteit noodzakelijk beperkt tot het bezorgen van een ideologie aan de politici en tot het bekritiseren van de dagelijkse politiek op basis van de geschapen ideologie. Voor Cole is deze ideologische basis, na een marxistisch begin, nooit iets anders geweest dan het socialisme, hetwelk men moet begrijpen als de theorie van de socialistische fractie binnen de Britse Labour partij. Zij heeft een uitgesproken tendens om aan het reformatorisch socialisme, dat de continentale partijgenoten kenmerkt, te ontsnappen, al heeft zij anderzijds niets meer gemeen met de meest elementaire beginselen van het marxisme. Hendrik de Man stond, op het Continent, waarschijnlijk het dichtst bij dit Labour-socialismeGa naar voetnoot3). In tegenstelling tot het marxistisch ideaal, staat Cole een socialisme voor dat hij noemt ‘de verwezenlijking van een sociale orde, waar alle mannen en vrouwen naar moeten verlangen, niet de overwinning van een klasse maar van een idee’. Evenmin als Hendrik de Man geeft Cole een duidelijke definitie van het socialisme, zodat men met enige reden mag veronderstellen dat hij, zoals de Man, meent dat deze definitie niet kán gegeven worden, omdat het socialisme essentieel evolueren moet in de tijd en afhankelijk is van de plaats waar het toegepast wordt. Het is niét de overwinning van een klasse, en Cole kan er fier op gaan een der eerste en een der meest gezaghebbende denkers te zijn geweest die het socialisme zonder klasse-overwinning wilden bereikenGa naar voetnoot4). Socialisme is niet dit en niet dat, het ‘stands for...’, het wil... ‘een sociale orde waarin geluk en welvaart maximaal nagestreefd worden’. Omdat socialisme geluk en welvaart wil brengen, is zijn eerste streven gericht op equality. Tot hiertoe werd de gelijkheid (of gelijkberechtiging) slechts nagestreefd op het nationaal plan; thans moet het tevens een leidend beginsel worden voor de socialistische internationale politiek. En deze laatste opmerking is de belangrijkste nieuwe opdracht die Cole de socialistische partijen geeft, want voor de rest is er niet veel veranderd in vijftig jaar. In Engeland heeft het eerste Labour-kabinet dat over een volstrekte meerderheid in het parlement beschikte, de Welvaartstaat ingevoerd. Deze heeft goede resultaten gehad, maar nationalisatie van de nationale bank of de kolenindustrie is niet het einddoel van het socialisme; equality moet steeds verder betracht worden. ‘De verwezenlijking van het socialisme is op de eerste plaats een kwestie van diep geloof in een socialistische equalitarian way of life, en niet zozeer van | |
[pagina 892]
| |
een geloof in economische of sociale hervormingen’. Deze zijn slechts middelen, onder andere, om tot het eerste te komen. Klassedistincties (sommige scholen ‘met standing’, adellijke titels) moeten afgeschaft worden, en vooral: ‘het einddoel mag niet enkel een verhoging van de materiële welvaart zijn, maar tevens van de quality (cursief in de tekst) van ieders individueel leven, om de mensheid toe te laten edeler en in grotere broederschap te leven. (...) Socialism is in its essence the expression of a profoundly ethical attitude’. Zonder zijn ethische idealen over te nemen, heeft de Labour partij in haar nieuw programma vele principes van Cole tot de hare gemaakt. Equality betekent voor haar een klasseloze maatschappij, waarin ieder jongmens gelijke kansen krijgt aan de start, waarin geen differentiatie door geslacht, afstamming of bezit bestaat, waarin het nationaal inkomen gelijk verdeeld wordt en op planmatige wijze uitgebreid, waarin het recht op arbeid wordt erkend, armoede uitgeschakeld, de economische macht onder het beheer of de controle geplaatst van de gemeenschapGa naar voetnoot5). Het socialisme, en het equality-beginsel, wordt in Engeland nagestreefd met democratische middelen; men zou kunnen zeggen dat het socialisme de parlementaire democratie gebruikt. Dat is, meent Cole, een gevolg van ‘een traditie van opinie-vrijheid en van persoonlijke vrijheden in het algemeen’. Wij moeten echter begrijpen dat het socialisme deze weg niet kan inslaan in landen waar deze traditie ontbreekt: mensen die opgevoed waren onder een Hohenzollern- of een Tsaren-regime konden geen ander middel kiezen dan de revolutie en de dictatuur, omdat er geen parlement en geen vrije verkiezingen bestonden om op zulke wijze de arbeidende klasse aan de macht te brengen. Zodat, volgens Cole, dogmatisme steeds verkeerd is waar het om een keuze tussen middelen gaat. Het is zelfs foolish, en zowel de Komintern (die alleen dictatuur aanvaardde) was fout, als de Tweede Internationale (die parlementaire democratie essentieel achtte). De socialistische buitenlandse politiek moet dit aanvaarden, afgezien nog van het feit dat het socialisme er over moet waken dat alle volkeren in staat worden gesteld het regime te kiezen dat zij werkelijk wensen. Ook communisme? Natuurlijk, want ‘beweren dat Rusland en China niet communist mochten worden, komt er op neer te zeggen dat de Russische en Chinese revoluties helemaal niet hadden moeten plaats vinden’. En Cole noemt deze twee revoluties de voornaamste successen van de moderne tijd. ‘In landen waar geen democratische weg tot het socialisme kan leiden en waar de arbeiders het recht wordt ontzegd met vreedzame middelen naar de politieke en economische macht te streven, bestaat er geen alternatief voor de revolutionaire actie’. Deze stellingname dient ter inleiding voor een idee die Cole nauw aan het hart ligt, en die hij misschien als eerste aan de socialistische partijen over de wereld tot voornaamste hedendaags programmapunt heeft meegegevenGa naar voetnoot6). Socialisme mag niet beperkt blijven tot de eigen natie, zelfs niet tot een buitenlandse politiek waarin de gelijkheid tussen de volkeren en het zelfbeschikkingsrecht worden nagestreefd; socialisme moet actief optreden in de onder-ontwikkelde gebieden. ‘Het echte proletariaat zijn thans de arbeiders en boeren in de onder-ontwikkelde landen, van wier arbeid zowel de kapitalisten als de arbeiders in de geïndustrialiseerde landen leven, door het genot van de meer-waarde van die arbeid’. Als de Britse staatskas voor een groot deel gevuld wordt door arbeid van Arabieren en Negers, profiteren de Britse arbeiders mee van de exploitatie, want de nationale rijkdom wordt er door vergroot. Socialisme moet met alle middelen deze volkeren helpen, zónder exploitatie, door giften en het bezorgen van de materialen | |
[pagina 893]
| |
en technici die zij nodig hebben om hun welvaart te verhogen en hun onafhankelijkheid te bereiken. Nu is het zo dat bedoelde landen als de invloedssferen beschouwd worden van het kapitalisme, dat hen exploiteert, zodat de actie die Cole voorstelt niet gemakkelijk zal worden aanvaard. Hij meent nochtans dat deze politiek wél kan worden gevoerd indien het westerse socialisme tot een akkoord komt met de communistische regeringen in Oost-Europa en Azië. Met het doel de onder-ontwikkelde volkeren op socialistische wijze te helpen, bepleit Cole een samengaan van socialisme en communisme. Een ‘ontspanning’ tussen Oost en West is daartoe de eerste stap, want in een ‘ontspannen’ sfeer zullen de socialistische partijen niet meer hoeven te kiezen tussen defensie-verplichtingen die hen aan het kapitalisme binden en socialistische idealen die alleen door samenwerking met Moskou en Peking kunnen nagestreefd worden. Welke regeringsvorm de onder-ontwikkelde volkeren, zodra zij tot voldoende politieke rijpheid zijn gekomen, kiezen, is niet langer onze zaak. Socialisten moeten alleen trachten bedoelde volkeren ervan te overtuigen dat een of andere vorm van socialisme de beste staatsstructuur geeft, maar zij mogen het socialisme niet opdringen. ‘Communistische fouten (Tsjechoslowakije b.v.) zijn geen excuus voor socialisten om hetzelfde te doen in tegenovergestelde zin, noch om hun anti-communisme te laten ontaarden in een blinde steun van een Amerikaanse of Europese kapitalistische politiek’. Dat alles brengt Cole er toe, in zijn besluit, de socialistische partijen in het westen van zware fouten te beschuldigen, die er alle op neer komen dat het democratisch socialisme niet heeft weten te kiezen: zoals het niet heeft gekozen tussen de stemmen van middenstanders en een radicaal socialistisch programma waardoor de hele mentaliteit van het volk zou gewijzigd worden, heeft het niet gekozen tussen het kapitalisme en het communisme in de wereld. ‘Met nieuwe moed moet een internationaal socialisme nagestreefd worden’, besluit Cole. Na vijftig jaar studie en activiteit als socialist en als intellectueel, klinkt dit besluit wel kranig: het getuigt van een optimisme en een geloof die respect afdwingen, hoe men ook over de opinies van de auteur denkt. Mark Grammens | |
De sleutel is gebroken
| |
[pagina 894]
| |
bij het publiek ‘in’ gebracht zal worden.
Welnu, het boek verdient dat, want het niveau van De sleutel is gebroken ligt hoger dan dat van het gemiddelde Nederlandse debuut en betekent voor de katholieke letteren in het bijzonder de aanwinst van een nieuwe figuur, die in navolging van Greene problemen durft aansnijden en deze in een boeiende verhaaltrant vorm vermag te geven. De kracht en de zwakte van het katholieke geloof is het thema van deze auteur, die evenals zovele belangrijke en internationaal bekende katholieke schrijvers van vandaag tot de bekeerlingen behoort, over wie De Wit zelf op blz. 36 van zijn roman zegt: ‘Telkens kwam hij terug met de zelfde problemen: over dat je je godsdienst ernstig moest opvatten, bijna insinuerend, zo scheen het haar nu, dat zij maar een halfhartig soort Christen was. Bekeerlingen waren vaak zo, had haar biechtvader gezegd, vooral als ze tevoren niet bij enige kerk hadden gehoord. Ze verlangden naar een soort volmaaktheid, die eigenlijk alleen voor kloosterlingen was weggelegd’. Doch juist aan die drang naar volmaaktheid - nur wer strebend sich bemüht, den können wir erlösen! laat Goethe de engelen Faust toezingen - danken wij menig appèl aan ons geweten. De Sleutel is gebroken vertelt het verhaal van de jonge leraar Karel Holsteyn, die na een aanvankelijk gelukkig huwelijk met zijn vrouw Marianne, mede doordat deze laatste opgaat in haar voorlopig niet vervuld verlangen naar een kind, gaandeweg van haar vervreemdt. Nu het oorlog is, heeft hij geen vrede meer met een doodgewoon geluk, maar hunkert er naar een houding aan te nemen in de tijd. Hij voelt dit zelfs als zijn plicht, gaat bij het verzet, werkt daaraan actief - en niet alleen met de pen - mee en aanvaardt een belangrijke opdracht die hem naar Engeland voert. Tegelijkertijd echter twijfelt hij aan de zin van zijn daden, gelooft hij maar half in de strijd, - een twijfel die hij meent te mogen verwijten aan de houding van zijn vrouw, die volhardde in haar verlangen naar het doodgewone geluk. Door de oorlog en zijn onmenselijkheid, die iedereen aantast, veranderen beiden en worden innerlijk omgewoeld als de aarde onder een ploeg: Karel in Engeland waar hij gedoemd is rapporten te schrijven en waar hij een Frans verpleegstertje op drift leert kennen, wier liefde hem nog verder uit de koers dreigt te slaan, maar die hem tenslotte juist tot inzicht brengt, - Marianne met haar kind dat na Karels verdwijning naar Engeland (vandaar de titel, ontleend aan het kinderliedje: Witte zwaan en zwarte zwaan. Wie wil mee naar Engeland gaan? Engeland is gesloten, De Sleutel is gebroken) geboren wordt, in Holland, in haar gevecht met de S.D. om dit en het geheim van haar man te beschermen, die tenslotte besluit om terwille van een joods meisje haar kuisheid op te offeren aan de S.D.-leider en zo ook iets te ‘doen’. Beiden worden gehavend, maar keren, zoals de auteur ons suggereert in het laatste hoofdstuk na de bevrijding en na hun ontmoeting, - niet met de God waarin ze geloofden maar met de God die is, - gelouterd tot elkaar terug.
Zoals uit dit vluchtig résumé blijkt, munt het boek uit door een positieve levensgezindheid, maar niet minder door stoutmoedigheid in de vormgeving, waarin de schr. tot het eind toe volhardt met een consequentie die zijn boek maakt tot een staalkaart van moderne, ons van de film en de grote Engelse en Amerikaanse moderne schrijvers bekende procédés als de flash-back, de monologue intérieur, vertraagde identificatie enz. Nadat men het vuurwerk der voordracht heeft ondergaan blijkt achteraf, bij herlezing, dat vooral de voortdurende en ongetwijfeld ook imponerende zorg om de vorm, om het ‘sluitende’ geheel bij tijd en wijle de psychologische verantwoording in het nauw heeft gebracht, dat het cerebrale element de bewoonbaarheid van het verhaal schaadt en de hoofdpersonen niet overal tot werkelijk leven laat komen. ‘One of the major objects of his craft (I speak, of course, of the novelist) is the awakening of sympathy’ schrijft Graham Greene in Why do I write? Dit wekken van sympathie is De Wit naar mijn mening het best gelukt in zijn beschrijving van een bijfiguur, de gymnasiast Hans, die na de verdwijning van Karel Holsteyn | |
[pagina 895]
| |
bij diens vrouw Marianne inwoont en samen met zijn medescholieren temidden van de oorlog tot het leven ontwaakt. Bij het vertellen van zijn geschiedenis, die als een ontroerende novelle naast het eigenlijke verhaal loopt, heeft de schr. zich het meest vrij en ongedwongen bewogen, het meest met het hart geschreven, waarschijnlijk omdat hij de ervaringswereld van de adolescent het best beheerst en hij hier bovendien minder ‘geengageerd’ was. De Wits stijl is sober, wars van mooi-schrijverij; hier en daar treft een fraai, zuiver beeld daardoor des te meer, doch ook slordigheden vallen telkens op. Wat te beginnen met een zin als deze, die wel een stuntelige vertaling lijkt?: ‘anderen, wat ouder dan hij zelf, hooghartig of ook wel moederlijk wegens hun meerdere ervaring, die evengoed terugschrokken voor zijn plotselinge uitbarstingen van cynische wreedheid nadat hij eenmaal een bevrediging had gevonden voor zijn lust aan hun evenzeer louter lichamen en zich teleurgesteld afvroegen waarom hij haar allang niet meer maagdelijkheid versmaadde, maar bruusk opstond van hun al te willige lichamen en naar de piano liep enz.’. Nog enkele voorbeelden: ‘Het ging allemaal zonder enige pretentie zoals haar hele persoonlijkheid enz.’ - ‘Een H.B.S., die door de Wehrmacht uit hun school verdreven waren....’ - ‘Je moet er omheen lopen als met die druipsteenzuilen in de grot van Han....’ - ‘Wat voor kind heb je 't over? Die van de burgemeester!’ Zo zou er meer aan te halen zijn, maar waarom? De auteur van dit eerste respectabele werkstuk, die blijkens de omslag van zijn boek op zichzelf de weldadig-eerlijke woorden van toepassing acht welke William Faulkner één zijner romanfiguren in de mond legt: ‘Zij die kúnnen, dóen, - zij die niet kunnen en daar genoeg onder lijden, schrijven erover’, zal ook de eerste zijn om deze uitspraak van dezelfde door hem bewonderde schrijver te onderschrijven: ‘Geen onzer heeft zijn droom van volmaaktheid kunnen evenaren. Wij moeten ons zelf beoordelen naar de heerlijkheid van ons falen om het onmogelijke te verwezenlijken. Ik ben er van overtuigd, dat, als ik mijn werken opnieuw kon schrijven, ik het beter zou doen. Dat is de meest gezonde toestand voor een kunstenaar, en daarom werkt hij steeds door en gaat hij telkens opnieuw aan de arbeid’. Dit laatste te doen, - opnieuw aan de arbeid gaan - is De Wit na dit opmerkelijk debuut aan zichzelf en de lezer verplicht. Willem Enzinck |
|