| |
Boekbespreking
Godsdienst
Sevenster, Dr. J.N., Rome en de vrije Bijbel. - Uitg. Mij Holland, Amsterdam, 1956, 231 pp.
In dit boek wordt ons de vraag voorgelegd: laat Rome de H. Schrift eigenlijk wel vrij om te zeggen wat zij aan een objectief lezer te zeggen heeft? Dit probleem voert dan uiteraard naar een standpunt inzake Traditie en Leergezag. S. heeft zich opvallend goed ingewerkt in de kath. leer en theologie omtrent dit probleem, blijkens zijn documentatie en het zuiver gebruik van de kath. terminologie. Bovendien maakt het boek een sympathieke indruk door zijn eerlijke toon, die zelfcritiek niet spaart. Achtereenvolgens bestudeert S. de kath. opvatting omtrent het lezen v. de Bijbel en de houding t.o.v. de Bijbeltekst, waarbij met name de functie van de Vulgaat ter sprake komt. Volgt een beschouwing van enkele decreten der Bijbelcommissie en, in een verder hoofdstuk, de exegese van enkele Schriftplaatsen in het bijzonder, met de bedoeling om de kath. vrijheid van interpretatie hieromtrent na te gaan. Tenslotte vinden wij de bevindingen samengevat en spreekt S. zich uit voor de prot. vrijheid tegenover de kath. gebondenheid in de interpretatie v.d. H. Schrift. Dit boek vraagt eigenlijk een omvangrijker bespreking dan hier mogelijk is. Overigens zullen alle afzonderlijke weerleggingen of zelfs overeenkomsten toch nooit tot een werkelijke eenheid voe- | |
| |
ren, zolang er een fundamenteel verschil blijft bestaan tussen kath. en prot. opvatting betreffende de verhouding H. Schrift-Kerk en Traditie en zolang de prot. in de Kerk van onze dagen geen wezenlijk bovennatuurlijke overeenkomst vermag te ontdekken met de Kerk der Apostelen, waarin de H. Schrift als Gods Woord werd geboren en welke haar natuurlijk milieu vormt waarin zij wil verstaan worden. Een z.g. objectieve, literaire benadering van de H. Schrift is een hersenschim.
Zelfs op natuurlijk niveau geldt: dat naarmate een woord meer wordt losgemaakt van zijn levende verschijningsvorm, van zijn gebruik in een bepaald milieu, het betekenisveld ervan wijder en tegelijk onzekerder wordt. A fortiori geldt dit voor de H. Schrift als boek van een religieuse gemeenschap. Zo zullen er belangrijke Schriftpassages zijn (b.v. de Instellingswoorden van het Laatste Avondmaal) welke pas eenduidig en onbetwistbaar duidelijk worden vanuit een levende geloofstraditie en -praktijk. Juist uit dit boek wordt dat alles nog duidelijker; met de Schrift alleen en een, zij het nog zo fijn, literair instrumentarium komt men er niet. Iedere interpretatie is bepaald door een traditie, zowel bij prot. als kath. S. is trouwens te eerlijk om dit laatste te ontkennen, maar ziet het als een gebrek, hetgeen zelfs de mogelijkheid van dwaling schept in zijn kerk. Als men alle traditie moet laten varen, wat is dan nog de zin van Jesus' gebod om leerlingen te werven en te dopen? Dit veronderstelt de noodzakelijkheid van een geloofsgemeenschap. Een laatste praktische vraag: Hoeveel mensen op de wereld zijn in staat om zichzelf uit de H.S. een verantwoord en objectief beeld te vormen van Jesus' Persoon en Leer in de zin door S. bedoeld, zonder zich daarbij te verlaten op traditie en gezag van anderen? Verwerpt men de stem van de Kerk en haar gezagsdragers, dan krijgen de theologen het laatste woord. Wie zijn echter de theologen en wat is hun laatste woord? Deze kritiek mag niet eindigen zonder een woord van waardering voor de objectieve toon en de serene wijze waarop S. dit moeilijke onderwerp heeft benaderd en tevens gedemonstreerd hoezeer een levende geloofstraditie als achtergrond voor de H.S., inbegrepen is in de objectiviteit waarmee een gelovige mens de Schrift tegemoet treedt. Theologen en exegeten zullen van dit appèl op de objectiviteit met vrucht kennis nemen en het kritisch op zijn waarde kunnen schatten.
H. Suasso
| |
Bijbels Woordenboek o. red. van Dr. A. v.d. Born, Dr. J. Coppens etc., 2e druk, aflevering 3: Isaias-Nachor. - Romen en Zonen, Roermond-Maaseik, 1946, 185 pp. en 4 pp. illustr. buiten de tekst, f 10.75.
Meer nog dan lange verhandelingen eist een korte, overzichtelijke samenvatting van de gegevens der Bijbelwetenschap een grote stofbeheersing. Deze aflevering v.h. Bijb. Woordenboek bevat vele artikelen van fundamenteel belang, waarover men hele boeken zou kunnen schrijven. Ik denk aan steekwoorden als Jahweh - Jericho - Jerusalem - Jesus Christus - Kerk - Koning - Messiasverwachting en nog vele andere, waar de redacteurs op bewonderenswaardige wijze hun inzichten samenvatten. Iemand die enigszins op de hoogte is van de bijna wanhopige hoeveelheid literatuur op dit gebied zal hen hier bijzonder dankbaar voor zijn. Enkele opmerkingen: art. ‘Jericho’ is bijgewerkt naar de laatste gegevens. Het verband met de Bijbelse gebeurtenissen is hierdoor minder duidelijk geworden dan men vroeger meende. Had hierover niet uitdrukkelijker iets gezegd kunnen worden? De gewone lezer zal juist hierover graag iets vernemen. In het art. ‘Jerusalem’ kan men niet alleen de archeologische en topografische situatie, maar ook het theologisch aspect zeer goed weergegeven vinden. Bij de behandeling van het ‘Joh. Evangelie’ spreekt de auteur over ‘het stramien v.d. vergissing’ (k. 860). Ik denk, dat dit voor een niet-ingewijde niet onmiddellijk duidelijk zal zijn. ‘Maria’: door een fout zijn de 10 eerste regels van kol. 1096 verplaatst naar het midden v.d. kolom. In het art. ‘Mythe’ staan veel waardevolle gegevens. Wij kunnen het echter niet eens zijn met de suggestie om de term ‘mythisch’ in zijn moderne betekenis te gaan invoeren, met name niet wanneer het gaat over Christus' Verlossingswerk. Wij hebben n.l. het door de Kerk geheiligde woord ‘sacramenteel’ dat juist ook het actueel doorwerken van Christus en Zijn Verlossingsdaad uitdrukt. Dit woord geniet de voorkeur, daar men daarmee het gevaar vermijdt de werkdadigheid los te maken van de concrete historische Heilsfeiten,
welke niet slechts symbool, maar ook bron zijn van deze werkdadigheid. Mocht dit traditionele begrip ‘sacrament’ wat afgesleten zijn, dan kan het opnieuw bezield worden. Nu men echter eindelijk buiten de Kerk weer wat meer oog begint te krijgen voor een bepaald aspect van de ‘sacramentaliteit’, hoeven wij nog niet de nieu- | |
| |
we terminologie - die bovendien grondige correctie behoeft - over te nemen alsof men een nieuwe vondst had gedaan.
H. Suasso
| |
De Boeken van het Oude Testament: III/II: Rechters-Ruth, door dr. J. De Fraine S.J., 161 pp.; IV/I: Samuel, door dr. A. v.d. Born, 230 pp.; XI/I: Ezechiël, door dr. A. v.d. Born, 287 pp.; XI/II: Daniël, door drs. J. Nelis S.S.S., 133 pp.; XII/VII-XII: De Kleine Profeten (Nahum-Malachias), door dr. D. Deden S.C.J., 400 pp. - Uitgave J. Romen en Zn., Roermond, 1954-1956.
De verzorging en uitgave van dit unieke katholieke werk is in uitstekende handen. Voor leek en vakman zijn deze commentaren zeer lonend. De laatste vindt er een overzichtelijke en gemakkelijk bereikbare samenvatting van de moderne exegetische en technische gegevens. De niet-vakman zal wellicht niet de volle rijkdom van inhoud ten volle kunnen schatten, maar wint bij serieuze lezing zeker een diep en betrouwbaar inzicht in de O.T. boeken. Ezechiël en Daniël zijn reeds in 1954 verschenen. Ezechiël is met zeer veel eruditie bewerkt, v.d. Born is in de gehele H. Schrift goed thuis hetgeen in een boek als dit uitstekend van pas komt. Wel wordt er nog al iets van de lezer gevraagd en v.d. B. benadert in het algemeen zijn stof vooral met het oog van de wetenschapper, ook in zijn commentaar op Samuel. De religieuse boodschap van de tekst komt niet zo spontaan naar voren. Dit is wel het geval met het boek Daniël van Nelis. Een goede synthese van wetenschappelijk gefundeerd en tegelijk religieus belerend commentaar. De Fraine brengt in Rechters eveneens een grote hoeveelheid materiaal onder het bereik van de lezer en schept daaruit een goed opgebouwde en degelijke uitleg. Dit geldt ook van het aantrekkelijke boek Ruth, dat vlot is vertaald en helder ingedeeld. P. Deden voltooide de tweede serie der Kleine Prof. Zorgzaam en verzorgd werk en des te belangrijker omdat er aan moderne kath. commentaren op dit gebied geen overvloed is. Alles overziend ontwikkelt zich deze serie meer in wetenschappelijke dan in populaire richting en wij moeten daar dankbaar voor zijn. Daar het ondoenlijk is beide te verenigen, lijkt de ingeslagen weg de beste. Van hieruit kan men makkelijker populariseren dan andersom. Het zou niet verwonderlijk zijn als de geleverde prestatie het fundament zou blijken te worden van een andere voor wijder publiek, waarin de overwegend technische kwesties, Hebreeuwse textuitleg, Latijnse termen, secundaire disputen e.d. worden
uitgelaten. Een vervanger v.d. Canisius-vertaling die voor echt belangstellenden wel wat summier is.
H. Suasso
| |
Cocle, J., Gods ontmoeting met de mens (Vita. Handboeken van Godsdienst). - Uitgeverij Patmos, Antwerpen, 1957, 310 pp., geïll., ing. Fr. 95.
Evenals de vorige handboeken van de zeer goede reeks ‘Vita’, treedt ook dit werk, dat bestemd is voor de eerste humanioraklasse of Retorica, in de lijn van de huidige vernieuwende opvattingen omtrent de godsdienstmethodiek. De persoonlijke ontmoeting van God met de mens zal voor jongens en meisjes die voor hun levenskeuze staan en te strijden hebben met een concrete opdracht, de inhoud worden van de heilsboodschap. God roept ieder mens persoonlijk bij zijn naam: hoe zal hij antwoorden? In dat perspectief worden alle godsdienstproblemen van deze tijd onder de loupe genomen, zowel wetenschappelijke en sociaal-culturele als filosofische en theologische. Dat maakt dit boek moeilijk, maar zeker ook, samen met de verzorgde illustratie (exc.: de Werkman), meer aantrekkelijk voor de leerling. Het blijft immers niet in het brave moraliserend godsdienstige kader, waar ze reeds boven uit groeiden met hun vaak onuitgedrukte maar toch reële ervaring van Gods persoonlijke roeping, maar tracht de godsdienst te plaatsen op mannenhoogte. Het incarneren van de problematiek in concrete personen: Marx, G. Marcel, Hadewych...., en daarnaast de overvloed van rake en illustrerende citaten, brengen in dit werk een aangename afwisseling in een reeds wetenschappelijke aanlokkelijkheid. Het zal echter aan de leraar zware eisen stellen, én omwille van de behandelde problemen, die wegens de noodzakelijke beperking vele vragen zullen oproepen, én omwille van de geciteerde schrijvers: daar ze dikwijls slechts terloops geciteerd worden, zonder opgave van titel of blz., veronderstellen ze een grote belezenheid. Een mooi boek, dat zeker welkom zijn zal op de colleges.
E. Dirven
| |
Tilmann, Klemens, Das geistliche Gespräch. - Echter-Verlag, Würzberg, 1956, 156 pp.
Dit boek (een bundel van heel verscheidene opstellen) is uit de zielzorg voortgekomen; het draagt daarvan al de sporen. De bekende Duitse religieuse pedagoog
| |
| |
die het schreef, de medewerker aan de nieuwe Duitse catechismus, verzamelde zijn bijdragen-in-tijdschriften, zijn andere opstellen voor jeugdleiders; hij vulde aan en rondde af, - en daar alles in gevarieerde causeur-toon geschreven was, noemde hij de verzameling ‘Das geistliche Gespräch’. Op de eerste bundel kan overigens een tweede volgen; het geheel kon ook eens bijgewerkt en voltooid worden. Maar deze ervaring en overtuiging leven onder alles door: wij moeten thans met elkander geestelijk kunnen spreken, priesters met leken, ouders met kinderen, christenen onderling. Want dikwijls komt God daarbij, en het luide gesprek met mensen vindt zijn besluit in een stil ontmoeten van God. Waarover dan praten? Het kan over Gods aanwezigheid en over Gods voorzienigheid zijn, over aanbidding en gebed, over heiligheid en offer, over bijbel en Kerk, over opvoeding en vergiffenis schenken, over de christen in de wereld..... En er zijn tientallen andere onderwerpen. Maar als we dit boek lezen, een of twee opstellen daaruit, - telkens is het als zette de schrijver zich pratend bij ons neer; de materie begint te leven; en op het einde voelen we het: we hebben ook naar God geluisterd.
Em. Janssen
| |
Carpentier, S.J., R., Témoins de la Cité de Dieu. Initiation à lavie religieuse (Museum Lessianum. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1956, 206 pp., Fr. 48.
Carpentier, S.J., R., Getuigen van de stad Gods, vert. door de Karmel van St.-Michiels. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1957, 202 pp., ing. Fr. 48.
In enkele maanden bereikte dit boekje een vierde druk. Zeventien duizend exemplaren werden verkocht. Naast de Franse en Nederlandse uitgave liggen nu ook reeds een Spaanse, Italiaanse en Japanse vertaling klaar of zullen binnenkort in de handel komen. Van waar dit succes? Deze inleiding op het religieuze leven, die nog geen grondige studie wil zijn, geeft een theologische verantwoording van het kloosterleven. De vernieuwde inzichten, de evangelische toon, het opnieuw inwerken van de juridische structuren in het geestelijk leven revaloriseren het leven van de kloosterling. Hoeveel priesters en leken, hoeveel kloosterlingen zelfs hadden deze laatste jaren de diepere zin voor het religieus leven niet verloren? Hoe lastig is het soms niet, bijzonder voor kloosterzusters, een degelijke leiding te vinden?.... Deze drang naar diepere beleving heeft zich nu duidelijk kunnen uiten en de ongehoorde bijval van dit werk is een onverwacht getuigenis van het levendig verlangen, dat bestaat in de kloosters, naar een echtere waardering van het kloosterleven.
J. Beyer
| |
Duméry, H., Le problème de Dieu en philosophie de la Religion (Textes et Etudes Philosophiques). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1957, 144 pp., ing. Fr. 63.
Deze uitstekende studie brengt werkelijk iets nieuws in het zo klassieke probleem van de natuurlijke Godsleer. De schrijver gebruikt de terminologie van de husserliaanse ‘reductie’, om deze te overstijgen en de theologie van Plotinos in een nieuw daglicht te stellen. Twee punten zouden moeten herzien worden of tenminste verder doordacht: het eerste betreft de verhouding van deze neoplatonische theologie tot de christelijke godsdienst, probleem, dat hier zo summier wordt behandeld, dat het beter geheel ware weggelaten; het tweede, de voorkeur gegeven aan het Ene boven het Zijn. Het Ene is toch eerst voor ons ook een categorie van het intelligibele, en moet niet minder dan het Zijn door een negatieve analogie of ‘reductie’ worden getranscendeerd, om het Absolute aan te duiden. Deze opmerkingengen zullen het voor onze lezers reeds duidelijk hebben gemaakt, dat we hier met een technisch filosofische studie hebben te maken, die enige intellectuele voorbereiding veronderstelt. Maar niemand, die zich voor dit probleem interesseert, kan dit werkje ongelezen laten.
F. De Raedemaeker
| |
Kleine Philokalie, Belehrungen der Mönchsväter der Ostkirche über das Gebet, ausgewählt und übers. von Matthias Dietz, eingel. von Igor Smolitsch. - Benziger-Verlag, Einsiedeln, (1956), 10 × 18, 192 pp., Zw. Fr. 8.90.
In 1872 verscheen te Venetië voor de eerste maal de Philokalie, het later beroemd geworden ascetisch-mystiek werk van de vroomheid van de Kerk uit het Oosten, in de Griekse taal. Het boek is een bloemlezing van 38 auteurs, grotendeels monniken, van de 4de tot de 14de eeuw. Het kreeg een grote verspreiding door de vertaling in het Slavisch, die in 1793 te St.-Petersburg verscheen. Naast de Bijbel en de Heiligenlevens werd dit boek dat meerdere delen beslaat, het klassieke meditatieboek van het Oosten. De samenstellers van deze Duitse bloemlezing, hebben de teksten uit het grote werk gelicht, die meer direct handelen over de
| |
| |
Godverbondenheid in het gebed. Het is voor ons westerlingen beslist de moeite waard, op deze wijze kennis te kunnen maken met een spiritualiteit, die ons over een zaak, die ons juist tegenwoordig weer bijzonder bezighoudt, als de gebedsleer, zoveel te leren heeft.
P. Grootens
| |
Lubsczyk, Hans, Glaubenstunden der kirchlichen Jugendseelsorge. V: Schriftlesungen des Alten Testamentes. - St Benno-Verlag, Leipzig, 1955, 443 pp., geïll.
Dit boek, op armoedig papier gedrukt, bezit een zeer speciale emotionele kracht. Een priester achter het ijzeren gordijn heeft een hele tijd van direct apostolaat opgeofferd om dit dringende werk te beeindigen. In die streken inderdaad wordt het directe apostolaat steeds moeilijker: alleen foldertjes en boeken kunnen nog de weg vinden naar de vele vereenzaamde christenen. Het bevat de mooiste teksten uit het Oude Testament in sierlijk Duits vertaald; daarop volgt telkens een bondig commentaar, die de christen in zijn geloof kan steunen en hem tot een vertrouwend gebed zal brengen. Zo moet inderdaad de H. Schrift gelezen worden, dat ze de christen tot gebed brengt. We betreuren enkel dat de grote lijn van de heilsgeschiedenis niet duidelijker wordt aangegeven. Wanneer de lezer deze eenmaal heeft ingezien, die opgaande lijn naar Christus toe, dan wordt de Schrift pas ten volle lichtend.
A. Fransen
| |
Gutzwiller, Richard, Meditaties over Mattheus. Vertaald door M. Kouw M.S.C. - Uitg. Heideland, Hasselt, 1956, 560 pp., Fr. 135.
Meditatieboeken zijn er bij de vleet, maar al te vaak worden ze opgesteld door vrome zielen, die de nodige kennis missen om het werk tot een bevredigend einde te brengen. Richard Gutzwiller is een geleerde die over Mattheus een zeer gewaardeerde studie schreef. In dit werk wil hij zijn kennis dienstbaar maken aan de biddende christen. Na iedere pericope uit het evangelie geeft hij een zakelijk, maar rijk commentaar. Hij hoopt dan dat de christen zelf dit tot gebed zal verwerken. Dit is zeer wijs, want onze christenen houden niet van opgedrongen gebeden en nog minder van klaargemaakte affecten. De vertaling en de band zijn verzorgd.
A. Fransen
| |
Hofmans, Dr. F., Tochten met de Heer. - K.S.A.-Jong-Vlaanderen, Roeselare, 1956, 225 pp., ing. Fr. 30.
Dit nieuw meditatieboek wil een gids zijn voor het persoonlijk gebed van de Vlaamse jeugd. Dr. Hofmans stelt de ontmoeting met God voor in de vorm van tochten. Tochten door Palestina en door Vlaanderen, naar de stille dingen, naar het eigen hart en naar de anderen. Allen leiden ze naar het enige doel: de hemel. Na elke ontmoeting volgen praktische suggesties voor het persoonlijk leven en zorgvuldig uitgekozen mondgebeden. De vrome en innige samenspraken zullen zeker veel bijdragen tot een eenvoudig en oprecht bidden. De lage prijs maakt de ruime verspreiding mogelijk, welke wij dit vroom meditatieboek toewensen.
L. De Hovre
| |
de Cloriviere, S.J., Beschouwing over het gebed, uit het Frans. - E. Van Elewijck, Overvloedstraat, 31, Brussel, 1955, 240 pp., Fr. 40.
Deze inleiding op het gebed, die naar E.P. Reypens' oordeel één van de beste is (Bijdragen I (1939) p. 58), wordt ons in Nederlandse vertaling aangeboden. Ze bespreekt de meditatie en alle andere, ook bijzondere vormen van het inwendig gebed, waarbij de auteur duidelijk van zijn eigen ervaring gebruik maakt. Het is trouwens de grote ervaring van het mystiek gebed die aan heel het werk een buitengewone diepte geeft. Vele priesters zullen aan de hand van dit boek voorzichtige leiding kunnen geven en in moeilijke gevallen kunnen vaststellen hoe God werkzaam is in de ziel.
J. Beyer
| |
Colson, Jean, Les fonctions ecclésiales aux deux premiers siècles (Textes et Etudes Théologiques). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1956, 384 pp., ing. Fr. 180.
Steunend op belangrijke studies over de eerste eeuwen van de Kerk geeft schr. ons hier een belangrijk theologisch werk dat tevens goed leesbaar blijft voor leken. Zeer afhankelijk van de reeds in 1946 verschenen studie van Gregory Dix, anglikaanse monnik van de Nashdom Abbey, is de hoofdstelling van schr. als volgt samen te vatten: De bisschop vervult vanaf de tweede eeuw een dubbele, vroeger gescheiden functie: hij treedt op als opvolger van de apostelen en voorzitter van het priestercollege. De scheiding van deze twee kerkelijke functies in de primitieve Kerk laat toe, belangrijke theologische conclusies te trekken waarop we hier niet verder kunnen ingaan. Wellicht was het werk nog wetenschappelijker gebleven in- | |
| |
dien S. in het verloop van de uiteenzetting, geen positie had gekozen in theologische vragen die pas volledig opgelost worden na een degelijk onderzoek van heel de kerkelijke traditie.
J. Beyer
| |
Przywara, Erich, Ignatianisch. - J. Knecht, Frankfurt/M., 1956, 150 pp., geb. D.M. 5,80.
Dit boek verenigt vier opstellen over Ignatiaanse spiritualiteit van de beroemde Oefeningen-kenner. De drie eerste zijn inhoudsrijke overwegingen: vol koene perspectieven, die vruchtbare aanknopingspunten bieden voor verdere ontwikkeling en treffende inzichten openen, al wordt de geschiedenis daarbij wel eens, sterk vereenvoudigd, dienstbaar gemaakt aan de idee. Zij handelen over het Spaans spiritueel moment, waarin Ignatius verschijnt; over de Ignatiaanse ‘Negligenz, Vakanz, Solität’, zoals die ook uit de overweging van zijn liturgisch feest reliëf krijgen; over het speciale religieuze type van de Jezuïet, dat op zelfverzaken-in-dienst is ingesteld; over de schijnbare tegenstelling tussen Ignatiaanse en Augustijnse spiritualiteit. (Alleen in deze laatste studie vindt men Przywara's bekende, van louter gedrongenheid bijna onleesbaar duistere, stijl weer).
A. Deblaere
| |
L'Evêque et son Eglise (Témoignages. Cahiers de la Pierre-Qui-Vire). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1955, 224 pp., Fr. 94.
Dit cahier zal even goed als de voorgaande uit de zo mooie reeks van La Pierre-qui-vire veel belangstelling wekken. Het werd nochtans minder goed verzorgd en lokte een vrij onaangename reactie uit in een editoriaal van Irenikon (1956, p. 3). Merkwaardig is de synthese die J. Colson er over zijn nu pas verschenen boek geeft. Pater Bouessé O.P., die een biografie van Kardinaal Suhard voorbereidt, geeft ons enkele mooie onuitgegeven teksten of uitspraken van de aartsbisschop van Parijs. Zinvol is het artikel van J. Meyendorff over de taak en de zending van de bisschop in de Orthodoxe kerk. Men mag er zich over verheugen dat deze publicatie de zin voor de bisschop als leraar en verdediger van het geloof zo mooi weet in ere te stellen.
J. Beyer
| |
English in the Liturgy. - A Symposium edited by C.R.A. Cunliffe, London, Burns & Oates, (1956), IV-153 pp., 8 s. 6 d.
Het vraagstuk van de volkstaal in de liturgie wordt in deze verzameling van 7 verschillende studies van alle kanten belicht. Belangrijk en het best geslaagd zijn wel de bijdragen van J. McDonald, Theology and the Language of the Liturgy, en van Cl. Howell S.J., The Liturgical Approach. Noodzakelijke aanvulling hierop is The Problem of Style van H.P.R. Finberg. Een meer conservatieve stellingname verdedigt J.J. Coyne, zonder echter sterke argumenten naar voren te brengen. Een historische beschouwing over de liturgische talen, een bijdrage over muzikale aanpassing, en een opstel over het apostolisch belang der volkstaal maken dit boek tot een werk dat wie de kwestie der volkstaal ter harte gaat, niet ongelezen mag laten.
A.C. Heymans
| |
Lutgardis, Zr., Sponsa Dei. - De Bladen voor de Poëzie, Lier, 1957, 24 pp., Fr. 15.
Een uitgesproken sensitief beleven van het Bruid-Godsthema dat zich vol verrukking in spel en dans, in vreugde om licht en bevrijding, uitzingt. Men denkt aan het thema uit het Boek der Spreuken: ludens coram eo omni tempore, ludens per orbem terrarum. Tot waardevolle poëzie is dit alles echter niet uitgegroeid: een al te gemakkelijke versificatie, een gebrek aan vormelijke gebondenheid, een beperkte woordkeuze die nooit tot een ware symboliek uitgroeit, laten deze Spel-verzen in een spelletje verlopen.
J. Du Bois
| |
Hislop, O.P., Ian, A Cathechism for Adults. - Blackfriars, London, 1956, 72 pp., 5 sh.
Schr. geeft aan de hand van de Twaalf artikelen van het Geloof een duidelijke uiteenzetting van de leer der Katholieke Kerk. Hij verwerkt hierbij de gegevens van de H. Schrift op een juiste manier. Wanneer we toch niet geestdriftig kunnen zijn over dit dure boekje, vindt dat zijn oorzaak in de weinig boeiende wijze waarop de leer wordt voorgezet: de taal is te weinig los van traditionele formulering en het vrome cliché.
W. Peters
| |
Vismans, O.P., Th., De plaats van de liturgie in het godsdienstig leven: De eredienst der Kerk, 2. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1954, 15 × 22,5 cm., 43 pp., f 2,-.
De serie De eredienst der Kerk is bedoeld om onder de gelovigen meer begrip aan te kweken voor de liturgie en haar rijkdom. In dit verband is het onderwerp van de aangekondigde verhandeling van veel belang. Schr. verstaat de kunst om op hel- | |
| |
dere wijze zijn stof te behandelen. Uitgaande van de verhouding persoon-gemeenschap laat Schr. aan de hand van Mediator Dei zien, hoe liturgie en persoonlijke vroomheid elkaars aanvulling moeten zijn. In een tweede deel worden enige praktische vragen behandeld.
J. Mulders
| |
Daniel-rops, Missa est, vert. Reninca. - Elsevier, Brussel-Amsterdam, 1957, 80 pp., 34 pl., ing. Fr. 50, geb. Fr. 70, luxe Fr. 275.
Bij een reeks stemmige foto's, die het hele verloop van het misgebeuren illustrerend volgen, laat Daniel-Rops telkens een kort, zinrijk commentaar, en een liturgisch geinspireerd, maar eigentijds verwerkt en zeer persoonlijk geformuleerd gebed aansluiten. De voortreffelijke vertaling van Reninca en de zeer verzorgde typografische afwerking van tekst en cliché's (beter zelfs dan in de oorspronkelijke Franse uitgave) maken dat dit waardevol boekje ongetwijfeld ook bij het Nederlandslezend publiek ruime bijval zal genieten.
L. Monden
| |
Filosofie en moraal
Henle, S.J., R.J., Saint Thomas and Platonism. A study of the Plato and platonici texts in the writings of saint Thomas. - Martinus Nijhoff, The Hague, 1956, XXIII-487 pp., f 30.
Langzaamaan raakt men op de hoogte van het feit, dat Thomas van Aquino Aristoteles niet zonder meer heeft overgenomen en dat de term ‘aristotelisch-thomistisch’ ter kwalificatie van zijn systeem niet erg gelukkig, zelfs misleidend is. Het is echter nog niet voldoende onderzocht, uit welke elementen Thomas zijn geheel eigen systeem heeft opgebouwd. Doel van father Henle is hiertoe een steen bij te dragen. Daartoe worden in het eerste deel de expliciete teksten over Platoon en platonici in Thomas' werken aangegeven, met vermelding van de bron. In het tweede deel volgt - na een verhelderend hoofdstuk over Thomas' methode - een bespreking van de inhoud der teksten, ook in verband met teksten die platoons zijn zonder uitdrukkelijke verwijzing. Uiteraard is dit boek allereerst bestemd voor wijsgeren en historici der wijsbegeerte, maar voor hen is het dan ook onmisbaar. De zeer heldere schrijftrant van dit degelijke werk zal bovendien deze kring ruim doen zijn, zodat wij S. en uitgever bijzonder dankbaar zijn voor deze bijdrage tot het kennen van de ‘echte’ Thomas.
J.H. Nota
| |
Hilker, Franz, Paedagogik im Bild. - Herder-Verlag, Freiburg i. B., 1956, 561 pp., 614 ill., geb. D.M. 56.
Herders recent vierdelig Lexikon der Pädagogik (1952-1955) vindt hier zijn illustrerende aanvulling: 614 reproducties, voornamelijk foto's, maar ook grafische voorstellingen en statistieken, die de tekst begeleiden van 25 pedagogische monografieën, alle door bekende vaklui samengesteld: over doel en principes der opvoeding, de diverse opvoedingsmilieus (de school in het bijzonder, met bijbehorend: schoolbouw, schoolsystemen, enz.), de musische en sociale opvoeding, de opvoeding der adulten, de geschiedenis van de opvoeding en van de pedagogiek. Stuk voor stuk interessante en grondige studies. Jammer dat ons over het ken- en wilsproces geen bijdrage wordt geboden. Door het waardevolle fotografische materiaal én door de bijdragen vormt het werk eigenlijk een haast onmisbaar 5e deel bij het alfabetische Lexikon. Een prachtig consultatie-, lees- en prentenboek! Dat sommige foto's er blijkbaar enkel óm de mooie foto in terechtkwamen, dát nemen we dan wel op de koop toe en, helaas, ook in de prijs mee.
Jos Van Brabant
| |
Jansen, Fons, De liefdesverhouding vóór het huwelijk. Gesprekken over verkering en verloving. - Uitg. Paul Brand N.V., Bussum, 1957, 131 pp., f 2.95.
In een serie gespreks-bijeenkomsten heeft Fons Jansen met een groepje jonge mensen gepraat over verkering en verloving; voor hen, die zich ervoor interesseren wat op zulke avonden ter sprake komt en hoe het wordt besproken, werd dit boekje als een soort verslag geschreven. Wie het zó leest, zal het best kunnen waarderen als een welkome aanvulling op andere werkjes, die meer onderrichtend geschreven zijn. Hier wordt meer gestreefd naar persoonlijke gewetensvorming dan naar pasklare antwoorden, zonder dat evenwel aan de betekenis van de objectieve normen tekort wordt gedaan: ‘samen luisterend wat God door Christus en door de Kerk van ons wil’ (p. 115). Bijzonder goed geslaagd zijn de passages, waarin
| |
| |
de voorlichting en de geboorteregeling ter sprake komen. In het gesprek over de doodzonde hadden wij graag het onderscheid tussen zonde uit boosheid en zonde uit zwakheid (‘uit hoogmoed of schuldige onverschilligheid’ zegt de schr. op p. 53) meer uitgewerkt gezien, want ook uit zwakheid kan de mens een doodzonde begaan. Bij het lezen van dit boekje deden wij de merkwaardige ontdekking, dat verschillende karakteristieke gedachten en uitdrukkingen, die wij in de januari-afl. 1957 van G-3 lazen in een meer gecomprimeerde en minder afgewogen vorm, hier veel beter uitgewerkt resp. geplaatst zijn. Een zekere neiging tot chargeren vertoont de schr. ook hier, maar als geheel is zijn boekje evenwichtig. Het zal zijn weg wel vinden en bij de jonge mensen van tegenwoordig veel goeds doen.
A. van Kol
| |
Zarncke, Lilly, Gewissensbildung in der frühen Kindheit. - Morus-Verlag, Berlijn, 1956, 63 pp., 6 afb., ing. D.M. 2.
Het nieuwe boekje van de Duitse katholieke psychologe is een al even praktische als fijnzinnige uitwerking van het zo eenvoudige inzicht, dat, voor de vorming van het volwassen geweten, de zg ‘kleinkindjaren’ van beslissend belang zijn. Latere onzekerheden, misvattingen, ontwrichtingen zijn in de meeste gevallen tot die allerprilste misgroeiingen terug te brengen. Gehoorzaamheid, eerlijkheid, zich iets leren ontzeggen, eerbied voor het leven, oprechtheid, eerbaarheid, offerzin: stuk voor stuk wordt aangetoond dat dit alles véél minder kwestie van een (lang-niet-zo-vanzelfsprekende) ‘spontane aanleg’, dan wel de vrucht van een uiterst geduldig ‘bij-brengen’ is. Met dit ‘bij-brengen’ wordt niet zozeer een opzettelijk, pedagogisch-bestudeerd optreden bedoeld, als wel de veel minder merkbare maar daardoor juist meer efficiënte invloed van de ‘atmosfeer’ waarin het kind opgroeit. In vertaling zou dit boekje zeer veel dienst kunnen bewijzen.
L. Versteyen
| |
Literatuur
Durrell, Lawrence, Justine. - Faber and Faber, London, 1957, 253 pp., 15 sh.
Deze roman van de dichter Durrell werd door de critici, wier recensies wij lazen, gunstig beoordeeld en in een klasse apart geplaatst. Dit zowel om de inhoud, een enigszins onconventioneel liefdesverhaal, geplaatst in de broeierige amorele sfeer van Egyptische steden, alsook om geheel eigen vorm en dictie. Inderdaad staat deze roman buiten het gewone ‘markt-produkt’, maar we kunnen hem om deze reden nog geenszins als een eerste klas kunstwerk beschouwen. De karakters zijn wel scherp getekend, maar alleen scherp in een rare dromerigheid die hen gevangen houdt; het onophoudelijk gepsychologiseer heeft op de duur een hypnotiserende uitwerking die de lezer in een akelige onwerkelijkheidsfeer brengt. Schr. streeft naar eenvoud van stijl, met korte zinnen, en het zorgvuldig gekozen, overigens zeldzame, beeld ter verduidelijking. Merkwaardig genoeg zijn de beelden vaak zo frappant, dat zij de lezer als het ware wakker maken, en hem dan confronteren met een vergelijking of metafoor, die echter al te duidelijk als ornament op de tekst is aangebracht. Op zich wel een aardig beeld vaak, maar iedere inherente noodzaak, en vooral ieder wezenlijk betrokken zijn op het uitgebeelde, ontbreekt al te dikwijls. Dit boek met vele sporen van iets aparts te willen zijn is om zijn mufheid voorbehouden lectuur, maar zelfs een lezer die scherp weet te onderscheiden, zal hierin maar nauwelijks een grote roman erkennen.
W. Peters
| |
Herckenrath, Adolf, Gedichten. - De Sikkel, Antwerpen, 1956, 82 pp., ing. Fr. 65.
Zelden zijn me beperktheid en grenzen van de impressionistische poëzie zo duidelijk geworden, als in het oeuvre van A. Herckenrath, waarvan M. Rutten ons een keur gedichten aanbiedt. Deze verzen, uit een veelheid van indrukken samengesteld, als verfstippen op het doek van een pointillist, missen het verbale meesterschap, en vooral de ritmische kracht om alles tot een diepere, omvormende eenheid te binden. Na elke versregel herneemt het gedicht een aanhef. De eenvoudige, gevoelige en mildbegrijpende mens Herckenrath laat zich wel tussen de versregels vermoeden. Wellicht blijft zijn naam in de geschiedenis van onze letteren vermeld om zijn vriendschap met Van de Woestijne, om de Laethemsche Brieven die hem werden geadresseerd, om zijn invloed op de Gentse Toneelschool. Als dichter is hij echter te veel epigoon, te weinig tot eigen vormgeving in staat.
J. Du Bois
| |
| |
| |
Brodin, Pierre, Présences contemporaines. Littérature. 1-2. - Nouvelles éditions Debresse, 1955, 480-428 pp., ing. Fr. Fr. 870.
In deze twee boekdelen worden ons de voornaamste moderne Franse schrijvers voorgesteld, negenentwintig in het eerste, achttien in het tweede. Schr. volgt voor ieder afzonderlijk hetzelfde schema: chronologische index van de werken; uitgelezen biografische gegevens; analyse van de voornaamste werken, waarin vooral gezocht wordt naar de menselijke inhoud; bibliografische aanduidingen. Het doel van deze voorstelling, ons de algemeen erkende auteurs te doen kennen, te doen begrijpen en vooral te doen lezen, brengt mee dat schr. meer het standpunt inneemt van de literatuur-historicus dan van de literaire criticus. Zijn aandacht gaat vooral naar de prozaschrijvers, minder naar de dichters; schr. zelf betreurt de afwezigheid van Robert Desnos, La Tour du Pin, Audiberti e.a. Dit tekort vermindert echter niet het nut en de bruikbaarheid van deze zeer degelijke werkinstrumenten.
J. Dax
| |
Frankau, Pamela, The Bridge. - Heinemann, London, 1957, 299 pp., 16 sh.
The Bridge uit de titel van deze roman is de brug waarop de hoofdpersoon als het ware zich bevindt in het moment tussen tijd en eeuwigheid. Verschillende incidenten, maar vooral episoden uit het verleden komen de gestorvene helder voor de geest, waarbij hij impliciet ook een oordeel uitspreekt over eigen gedragingen van toen. Het kan niet ontkend worden dat het boek de lezer pakt, dat het ook knap geconstrueerd is; het grote nadeel blijft dat het brug-motief zelf te veel de sporen draagt van bewust gekozen variant te zijn op een chronologisch levensverhaal. Het boek heeft daardoor iets geforceerds, dat afbreuk doet aan de ernst van het thema.
W. Peters
| |
Aafjes, Bertus, Logboek voor ‘Dolle Dinsdag’. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1956, 230 pp., f 7.90.
Ervaringen, opgedaan bij een reis naar de Golf van Mexico, heeft Aafjes neergelegd in een aan zijn dochtertje opgedragen logboek. Wat hij hoorde en zag op de zee-reis; wat hij waarnam in Amerika in de tijd dat de Witmarsum nieuwe lading innam; ontmoetingen met blanken en zwarten; de auteur weet het aangenaam op te dissen. Wat hij beleefde en hoe hij Amerika zag, was voor de auteur een verrassing; en niet minder voor de lezer. Een ‘verslag’ van een reis dat men met genoegen én interesse leest.
Joh. Heesterbeek
| |
Zwolse Drukken en Herdrukken. Hendrik Laurensz. Spiegel. Lieden op 't Vader ons. Uitgeg. en toegelicht door Dr. Gilbert Degroote. - N.V.W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1956, 149 pp., f 3.60.
Over de herkomst van het handschrift van vermelde liederen wordt de lezer van bovenvermelde uitgave ingelicht door prof. mr. H. de la Fontaine Verwey, aan het einde van deze Zwolse druk. Aan Spiegels tekst gaat vooraf een uitvoerige inleiding waarin over de dichter en de hier afgedrukte liederen veel en velerlei wetenswaardigs wordt vermeld. Voor hen die ex professo studie van de Nederlandse letterkunde maken, zal deze uitgave zeer welkom zijn. Voor niet-vakgenoten zal de aantrekkelijkheid veel minder groot zijn. Een verzorgde uitgave, die met ere haar plaats onder de Zwolse drukken en herdrukken inneemt.
Joh. Heesterbeek
| |
Mees, Cornelie A., Demeters dochter. - L.J.C. Boucher, 's-Gravenhage, 1957, 229 pp., f 6.90.
Carla, een lyceumleerlinge van de hoogste klasse, leert al vroeg de ernst en de tegenslagen van het leven kennen. Tegelijk leeft zij zich enigszins in in de mythe van Demeter en Persephone, die de leraar op het lyceum aan zijn klas verhaalt. Ten slotte keert zich alles ten goede en het levensgeluk lacht Carla uit de verte toe. Een aardig oudere-meisjes-boek zonder literaire pretenties.
R.S.
| |
Daniël Rops, H., Het vlammende zwaart. Vert. - Uitgeverij Pax, 's-Gravenhage, 1957, 351 pp., f 4.90.
Bij de uitgeverij Pax verscheen een goede vertaling van Daniël Rops' roman L'épée de feu, een waardig nummer uit de Aeterna-reeks. De roman dateert reeds, doch heeft niets van zijn actualiteit verloren, wat van romans, die in 't algemeen in enkele jaren verouderen, niet altijd kan gezegd worden.
R.S.
| |
Aunos, E., Gérard de Nerval et ses énigmes. - G. Vidal, Parijs, 1956, 104 pp., Fr. Fr. 390.
Dit boekje werd geschreven naar aanleiding van de honderdste verjaardag van Nervals dood. Rekening houdend met de vele publicaties die in onze dagen tot de
| |
| |
renaissance van Nerval hebben bijgedragen, zoekt schr. naar de betekenis van de verschillende mythen en symbolen die Nervals zielewereld bevolken.
J. Dax
| |
Prismaboeken.
Als nieuwe prima's verschenen bij het Spectrum: Anton van DUINKERKEN, Verzamelde Gedichten.
Walther PAATZ, De kunst der Renaissance in Italië, een rijk geïllustreerd overzicht der renaissancekunst. Dit vertaalde werk was tevens de 250ste Prisma-uitgave.
W. SOMERSET MAUGHAM, Verhalen en Leonard WIBBERLEY, Het geheime wapen van tante Searwood, een roman vol wonderlijke avonturen.
R.S.
| |
Kunst en cultuurleven
Knuttel, Wzn., Dr. G., Rembrandt, De Meester en zijn werk. - Ploegsma, Amsterdam, 1956, 284 pp., geïll., 67 reproducties, f 22.50.
Over Rembrandt zijn reeds talrijke werken geschreven en ook Nederland heeft enige belangrijke bijdragen geleverd. In 1906 verscheen b.v. het degelijke historische werk van C. Hofstede de Groot: Die Urkunden über Rembrandt, en het meer populaire boek van Jan Veth over de grote meester, dat overigens ook wetenschappelijk verantwoord was. Deze beide boeken werden uitgegeven bij gelegenheid o.a. van de herdenking van het derde eeuwfeest van Rembrandt's geboorte. Ook in de volgende jaren verschenen er in onze taal verschillende belangrijke studiën over de Leidse kunstenaar. Nu, na 50 jaren, is er wederom in Nederland een omvangrijk en imposant werk over Rembrandt verschenen, geschreven door Dr. G. Knuttel Wzn. Het bezit de wetenschappelijk verantwoorde degelijkheid en tegelijk de toegankelijkheid voor een ruimer ontwikkeld publiek die beide bovengenoemde werken kenmerken. Dr. Knuttel heeft bij de 350ste herdenkingsdag van Rembrandt's geboorte aan de meester door dit boek een waardige en schone hulde gebracht. In het eerste gedeelte van dit werk geeft de schrijver ons een beeld van de culturele en geestelijke wereld, waarin Rembrandt leefde. Door deze inleiding kunnen wij beter de vernieuwing begrijpen die deze kunstenaar bracht, en bovendien ook vooral zijn persoonlijke beleving van de traditie, waarop toch ook deze moderne meester voortbouwde. Dan volgen een aantal hoofdstukken over de Leidse tijd van Rembrandt, zijn debuut in Amsterdam, zijn opgang tot de Nachtwacht en de schepping van dit kunstwerk, over de periode tussen Nachtwacht en Emmausgangers van 1648, en tussen het verschijnen van de beroemde Honderdguldensprent en de Ecce Homo; vervolgens een beschouwing over de Anatomische les van Dr. Deyman en de werken tot het Eedverbond der Batavieren, en over de laatste jaren van Rembrandts' leven. Een aantal bijlagen belichten nog enige bijzondere kwesties in Rembrandt's kunst. Interessante details worden ons hier medegedeeld. De
schrijver heeft wel grotendeels de chronologische volgorde der werken gehandhaafd als leiddraad om het leven van de kunstenaar te verhalen en terecht, want deze methode laat ook het beste de groei naar de verheven hoogte van zijn kunstenaarschap zien. De kijk die Dr. Knuttel op de kunstenaar en zijn werk geeft is boeiend en suggestief, vaak verrassend door de belichting van tot nu toe onopgevallen details, en dikwijls ook zeer oorspronkelijk. Ofschoon de schrijver omwille blijkbaar van de lezerskring die hij wenst te bereiken, lang niet altijd ingaat op omstreden kwesties, bevredigt dit werk toch zeker ook in hoge mate de wetenschappelijk geïnteresseerde lezer. Dr. Knuttel heeft hier geput uit de overvloed van zijn verworven kennis van de meester, zodat dit boek een van de schoonste bijdragen is geworden tot de huldiging van Nederlands grootste kunstenaar in het Rembrandtjaar. Dr. G. Knuttel heeft dit Rembrandt-boek dan ook werkelijk geschreven niet alleen voor nu, maar ook voor de komende jaren.
C. de Groot
| |
Koch, A. en E. Schirmer, Praktisch Bauen + Schön Wohnen = Glücklich Leben. A. Koch, Dekorationsstoffe. A. Koch, Neuzeitliche Leuchten. R. Gutmann en A. Koch, Ausstellungsstände. - Verlag A. Koch, Stuttgart, 1956, 108-152-114 en 248 pp., 310-258-260 en 345 ill., geb. D.M. 14.90-39-29.50 en 44.
Decorative Art, vol. 46 (1956-1957), 148 pp., rijk geïll., geb. sh. 35.-.
Modern Publicity, vol. 26 (1956-1957), 180 pp., rijk geïll., geb. sh. 42. - The Studio Publications, Londen, 1956.
A. Koch, die langs zijn tijdschrift Innen-Dekoration een jarenlange ervaring heeft
| |
| |
op het gebied van de nieuwe vormgeving, heeft in een reeks publicaties enkele van de best geslaagde modellen verzameld in verband met het moderne woonhuis en de moderne publiciteit. Zijn boek over het ‘gelukkige leven’ als resultaat van het praktisch bouwen en schoon wonen, is een kleine synthese van goed gekozen voorbeelden waarin de eenheid van de moderne woonopvatting samen met de verscheidenheid van ieders persoonlijke situatie en smaak is uitgedrukt. De rijke illustratie wordt even verduidelijkt door een sobere tekst. Enkele woonhuizen worden in hun geheel besproken. Hierna krijgen de verschillende ruimten van het woonhuis een hoofdstukje toegewezen.
Volgens eenzelfde schema is ook het jaarboek Decorative Art 1956-1957 samengesteld. Eerst wordt ons de inrichting van een aantal appartementen - minder critisch uitgezocht - getoond. Hierna wordt een rijke keuze geboden aan wat het laatste jaar op gebied van wooninrichting werd geproduceerd; meubelen, stoffen, vaatwerk, lampen. Aan deze verscheiden onderdelen heeft A. Koch interessante monografieën gewijd. Hij gaf een boeiend boek uit over de moderne dekoratie in stoffen, behangpapier, tapijten. Een deel van het boek bestaat uit oorspronkelijke monsters, meestal van Duitse producenten. Hierbij aansluitend willen we tevens de aandacht vragen voor enkele merkwaardige propaganda-uitgaven zoals de catalogus voor behangpapier van de fabrieken Rasch, wier ontwerpen afkomstig zijn van vooraanstaande kunstenaars; de brochure van de Pausa-fabriek, wier ambities liggen op het gebied van de weefsels; tenslotte de uitzonderlijke prestatie van enkele Nederlandse producenten die samen het tijdschrift Visie uitgeven en de uitgave De Grond waarop wij staan, gewijd aan de vloerbedekking door de werkhuizen Krommenie. In een tweede monografie bracht A. Koch de meest verscheiden modellen van lampen bij elkaar. Een goede belichting blijft een van de delikaatste problemen voor de moderne architect. Hoe kritisch A. Koch zijn modellen ook uitzocht toch voelt men ook in die keuze nog tot hoe weinig stabiele resultaten men op dit gebied gekomen is. Naast deze uitgaven, gegroepeerd rond het wonen, gaf A. Koch in samenwerking met R. Guttmann, een monografie uit over de tentoonstellingstechniek. In een tentoonstelling kan een architect zijn visie op de moderne vormgeving meestal vrij uitwerken. Dit voert tot merkwaardige resultaten niet alleen op het gebied van de architectuur, maar eveneens op dat van de massapedagogie. In verband met het boek van Koch vermelden wij tenslotte het Studio-jaarboek Modern
publicity, een doorsnede van de wereldproduktie op het gebied van de affiche - een doorsnede ook van onze beschaving met de traditie die in het toerisme wordt gecultiveerd, met haar eigentijdse cultuurmanifestaties, met de ontwikkeling van de techniek, die tot een nieuwe cultuur wordt, met de overrompeling door de vaak vulgaire handelspubliciteit.
G. Bekaert
| |
Hofmann, Werner, Die Karikatur von Leonardo bis Picasso. - Brüder Rosenbaum-Verlag, Wenen, 1956, 152 pp., 80 pl., 32 ill., 23 × 28 cm., geb.
De karikatuur heeft zich steeds over een levendige belangstelling en zelfs af en toe over een wetenschappelijke studie mogen verheugen. Een uitgebreide bibliografie staat hiervoor borg. Maar de kunsthistoricus Werner Hofmann zal wel de eerste zijn om de karikatuur te behandelen, niet als een apart genre in de kunstgeschiedenis, maar als een noodzakelijke aanvulling ervan. De karikatuur immers is, zoals Hofmann goed aantoont, een onmisbare tegenspeler die een idealistische kunstopvatting als vanzelf tot leven heeft geroepen. Met deze omlijning van het thema wordt ook de historische afbakening van Leonardo da Vinci tot Picasso onmiddellijk duidelijk. Van de ene kant dus kunnen de middeleeuwse drolerieën niet als echte karikaturen worden beschouwd en van de andere kant wordt de karikatuur in de moderne kunst zelf opgenomen als een integrerend element, niet langer als een noodzakelijke aanvulling. Zo beschouwd is de karikatuur een historisch zeer goed omschreven kunstverschijnsel dat samenhangt met een idealistische kunstopvatting. Van uit dit standpunt ook werden de illustraties voor deze uitstekende studie gekozen.
G. Bekaert
| |
Sello, Gottfried, Edwin Scharff. - Claassen-Verlag, Hamburg, 1956, 168 pp., ca. 150 afb., geb.
In een zeer verzorgde, door de kunstenaar en de uitgever nog voorbereide, monografie heeft het Claassen-Verlag aan de nagedachtenis van de beeldhouwer Edwin Scharff een waardig standaardwerk gewijd. Edwin Scharff voelde modern reeds in zijn eerste werken, die zijn stijl in zijn volle kracht openbaarden, maar ook vastlegden binnen welbepaalde grenzen.
| |
| |
Slechts moeizaam penetreerden er nieuwe richtingen of persoonlijkheden. Daarom vormt het geen bezwaar dat de illustraties niet chronologisch werden gerangschikt, want een vroeg werk van Scharff verdraagt zeer goed een later en omgekeerd. De verschillende expressievormen die hij binnen zijn eigen stijlconceptie toeliet, zijn niet chronologisch gedetermineerd. Van zijn werk zijn wellicht het gaafst enkele portretten, het bekende paardentorso, en een paar losstaande figuren zoals het beeld van Pandora. In verscheidene van zijn reliëfs, waaronder vele religieus werden geïnspireerd, geeft hij te veel toe aan een enigszins opgeschroefd, barok levensgevoel, waarbij de kracht van zijn overig werk verloren gaat. Naast het beeldhouwwerk werd een grote plaats ingeruimd voor het grafisch oeuvre. G. Sello schreef een goede inleiding op deze belangrijke Duitse meester.
G. Bekaert
| |
Rothenstein, John, Modern English Painters. II: Lewis to Moore. - Eyre & Spottiswoode Ltd., Londen, 1956, XII-345 pp., 32 pl., geb. sh. 35.
De Engelse kunst is steeds op het continent wat verwaarloosd geweest. Slechts uitzonderlijk, en dan nog op minder glansrijke momenten, heeft zij zich als zodanig weten te imponeren. Men kan zich de vraag stellen of er wel een Engelse kunst bestaat. Maar steeds zijn er Engelse kunstenaars geweest, die bij de allergrootste moeten gerekend worden. Dit is misschien de diepste reden waarom Sir John Rothenstein, directeur van de Tate Gallery, niet over moderne Engelse schilderkunst, maar over een aantal Engelse schilders heeft geschreven, die hij haast alle van nabij kent. Zijn nieuw boek is een vervolg op een eerste reeks portretten - van Sickert tot Smith -, in 1952 uitgegeven. Een zestien schilders - van Lewis tot Moore - worden hier behandeld, soms wel even over het paard getild, maar toch levendig voorgesteld. Meestal vertonen deze kunstenaars slechts matig boeiende varianten van wat op het vasteland werd geproduceerd. Natuurlijk zijn ook hier de grote uitzonderingen als een P. Nash, een B. Nicholson, een H. Moore, die een wezenlijke verrijking betekenen voor de moderne kunst.
G. Bekaert
| |
Canetti, Elias, Fritz Wotruba. - Bürder Rosenbaum-verlag, Wenen, 64 pp., 59 pl., 23 × 28 cm., geb.
Onder de moderne Oostenrijkse kunstenaars hebben slechts enkelen zich weten door te zetten tot een wereldformaat. De beeldhouwer Fritz Wotruba is, naast de schilder O. Kokoschka, wel de voornaamste. In de moderne beeldhouwkunst bekleedt Fr. Wotruba een zeer eigen plaats. Zijn werk laat, als uitdrukking van een oorspronkelijke persoonlijkheid, weinig verwijzingen toe. Zijn biograaf Elias Canetti kon het niet beter typeren dan met de zin, die hij over de beeldhouwkunst in het algemeen neerschrijft: ‘Das Hauptanliegen der Bildhauerei ist der Beginn’. Aan dit begin doet elk beeld van Wotruba denken, aan het ontstaan, het ontwaken van de gestalte uit de steen, die zoals bij geen andere beeldhouwer, steen is gebleven. De uitstekende monografie die de Verlag Rosenbaum aan Wotruba heeft gewijd, geeft aan dit werk zijn volle recht.
G. Bekaert
| |
Geschiedenis
Becqué, C. SS. R., M., Le Cardinal Dechamps. I: Le religieux. II: Le prélat. - Bibliotheca Alphonsiana, Leuven, 1956, XVI-432 en 435 pp., ing. Fr. 225 per deel.
P. Becqué, redemptorist, die in 1943 promoveerde op een proefschrift over de theologie van Kard. Dechamps, bezorgt ons nu een uitvoerige biografie van deze markante kerkvorst van België. Victor-Auguste Dechamps werd in 1835, na drie jaar seminarie, op zijn 25e jaar, redemptorist. Zoals zijn broer, de bekende staatsman Adolphe Dechamps, was hij een vurig en meeslepend redenaar, en tevens, niettegenstaande zijn korte theologische opleiding, schreef hij gewaardeerde werken over theologie. Zijn nieuwe apologetische methode steunde op de innerlijke behoefte en verwachting van het mensenhart, die slechts door Gods woord, levend in de Kerk, voldaan worden. In de congregatie der P. Redemptoristen bekleedde hij aanvankelijk belangrijke ambten, zelfs dat van provinciaal, hij streed een bittere strijd betreffende de centralisatie van het bestuur te Rome, en betreffende de gelofte van armoede, en werd daarna min of meer op zij gezet. Totdat hij in 1865 bisschop van Namen en in 1867 tot zijn dood in 1883 aartsbisschop van Mechelen werd. Op het concilie van het Vaticaan was hij enigszins de leider van de ‘meerderheid’, al zocht hij voortdurend toenadering tot de ‘minderheid’, hij mengde zich herhaaldelijk in het conflict over het traditiona- | |
| |
lisme aan de Leuvense universiteit, hij had de harde schoolstrijd van 1878 door te vechten, en werd bij talrijke belangrijke politieke en religieuze kwesties betrokken. In twee grote delen schetst de auteur vlot en meestal boeiend dit bewogen, rijke leven, en steunt hierbij op tal van onuitgegeven bronnen. Een beknopter voorstelling met minder uitvoerige citaten ware het werk ten goede gekomen; te talrijke drukfouten en slordigheden in de tekst storen de lezing: zo staat eerst te lezen dat Manning met Dechamps bisschop gewijd werd (I, 364), en daarna dat Manning assisterend bisschop was bij Dechamps' wijding (II, 9). Voor de wrijvingen met de Jezuïeten heeft de auteur helaas
niet de jezuïetische archieven geraadpleegd; zijn voorstelling van het Vaticaans concilie steunt te veel op Mourret. Al met al is deze lijvige biografie een verrijking voor de 19e-eeuwse historiografie, daar wij nu de ware grootheid en de vele kleine kanten van de ingoede, soepele Kard. Dechamps veel beter kennen.
M. Dierickx
| |
Geschiedenis der Mensheid, samengesteld door Alexander Randa, in het Nederlands bewerkt o.l.v. Dr. O. Noordenbos. Deel I - De Bezige Bij, Amsterdam; De Standaard, Antwerpen, 1956, XXII-1377 pp., 34 platen, 31 kaarten, geb. Fr. 450 (Fr. 390 bij intekening).
Naast de tiendelige Historia Mundi, die christelijk-humanistisch is geïnspireerd, verscheen in 1954-1956 bij de Otto Walter-Verlag te Olten (Zwitserland) een groot Handbuch der Weltgeschichte. De leider A. Randa is er in geslaagd meer dan 150 geleerden uit 15 landen voor zijn monumentale katholiek doordachte wereldgeschiedenis aan te werven. Deze verschilt grondig van de vooroorlogse: er is een verruiming in de tijd, doordat meer dan honderd bladzijden - dit is meer dan de Griekse en Romeinse oudheid toebedeeld krijgen - gewijd worden aan de Oergeschiedenis vanaf de bouw van het heelal over de geschiedenis van de aarde naar de historie van de mens in de voorhistorische tijden; de horizont is ook verbreed in de ruimte: zo komen onder de oudste culturen naast het Nabije Oosten ook Indië, China, Oud-Amerika en Oud-Afrika ter sprake. Niet alleen wordt met de nationale opvatting radicaal gebroken, maar ook Europa wordt tot zijn reële betekenis herleid. Dit boek zal op velen als een bevrijding werken. De Nederlandse tekst, in vijf grote dicht gedrukte delen, is geen vertaling maar een bewerking. De bewerkers hebben in dit eerste deel enige technische voorstellingen meer leesbaar gemaakt, de tekst soms lichtelijk geresumeerd of uitgebreid, maar de geest van dit katholiek werk geëerbiedigd. Alleen hebben ze het nodig geoordeeld aan het merkwaardig exposé van de beroemde W. Schmidt S.V.D. over de oudste, de primaire en de mengculturen een zg. kritische, maar erg gepassioneerde ‘rechtzetting’ van Prof. J.J. Fahrenfort te laten voorafgaan; dit zal op vele lezers verwarrend werken. De vele, ook gekleurde platen werden in het Nederlands overgetekend en het aantal mooie platen verdubbeld. Bij ons weten beantwoordt deze Geschiedenis der Mensheid het best en op de meest originele wijze aan de vragen en eisen van de moderne mens.
M. Dierickx
| |
Hildebrand, O.F.M. Cap., Les capucins en Belgique et au Nord de la France. Synthèse historique illustrée. - Archives des Capucins, Antwerpen, 1957, 250 pp., 130 platen, Fr. 75.
In dit boekje, waarvan ongeveer een derde uit vaak originele illustratie bestaat, heeft de archivaris der Capucijnen te Antwerpen een synthese gemaakt van zijn tiendelig werk De Kapucijnen in de Nederlanden en het prinsbisdom Luik, verschenen in 1945-1956. Ook in dit boek gaat het over de Zeventien Provinciën en het prinsbisdom Luik, dus mede over Noord-Nederland. De auteur beschrijft de grote uitbreiding der orde na de eerste stichting te Antwerpen in 1585, de spiritualiteit en het apostolaat en ten slotte het verdwijnen der orde onder de Franse revolutie en het begin van de heropstanding na 1830. Met voorkeur beschrijft de geleerde archivaris de spanningen binnen de orde en de moeilijkheden buiten de orde, terwijl hij de grote invloed der Kapucijnen ten tijde der katholieke reformatie meer laat vermoeden dan hij uiteenzet. Toch brengt dit boekje ons een concreet inzicht in die grote orde, een der voornaamste dragers der katholieke reformatie.
M. Dierickx
| |
Leetham, Claude, Rosmini, Priest, Philosopher and Patriot. - Longmans, London, 1957, 508 pp., 42 sh.
Rosmini is voor velen weinig meer dan een adversarius, die zij bij hun filosofische of theologische studies ontmoeten. Sommigen kennen hem mogelijk ook nog als de stichter van de hier te lande weinig bekende congregatie der Rosminianen; een enkeling weet hoe zijn geschriften
| |
| |
maar net aan een veroordeling van Rome ontkwamen. Dergelijke povere kennis van een groot mens en een groot priester is op zich een aanklacht tegen eigen bekrompenheid van visie en oordeel. Rustig en systematisch, aan de hand van wetenschappelijk verantwoorde gegevens, gebaseerd mede op Rosmini's eigen geschriften en correspondentie, schildert schr. van deze volledige biografie het leven en de persoon van Rosmini: in zekere zin een merkwaardig leven, vol van wat we misschien zouden noemen dolle avonturen, waarbij we denken aan de stichting van zijn congregatie terwijl hij zelf nog maar nauwelijks priester was gewijd, aan het curieuze gezelschap van eerste volgelingen, de moed waarmede hij zijn nog niet gevormde mannen de Engelse missie instuurde, aan de serieuze filosofische en theologische studies waarmede deze dynamische persoonlijkheid te midden van alle zorgen en beslommeringen bleef doorgaan, enz. Het is een leesbaar en interessant boek geworden, niet het minst ook omdat het de lezer zowel het Italië als het Engeland van de vorige eeuw beter doet kennen. We hebben slechts één bezwaar: terwijl er nooit aan Rosmini's goede bedoelingen en persoonlijke heiligheid werd getwijfeld, werden zijn studies en geschriften herhaaldelijk verdacht niet geheel orthodox te zijn. Het spreekt wel vanzelf dat Rosmini hieronder leed, en dat dit ook een erezaak werd voor zijn volgelingen. Het merkwaardige nu is dat, terwijl dit boek wel een ietwat te technisch hoofdstuk bevat over de filosofie van Rosmini, nergens duidelijk uiteen wordt gezet waarom hij om zijn meningen op het terrein van dogma en moraal zo fel werd aangevallen. Dit irriteert een beetje: als er ruzie is, wil men zo graag weten waarom het bij dergelijk geruzie gaat.
W. Peters
| |
Kurtz, Dr. Gerda H., Kenu Symons dochter van Haarlem. - v. Gorcum & Comp., Assen, 1957, 115 pp., f 6.25 en f 7.90.
De archivaris der gemeente Haarlem, Dr. Gerda Kurtz, heeft de bestaande bronnen en documenten omtrent de befaamde Kenau Hasselaar onderzocht en biedt in dit werkje het resultaat aan van haar onderzoek. Kenau Hasselaar moet enige veren laten, doch haar figuur als moedige vrouw en patriotte blijft gehandhaafd. Het boekje is een interessante curiositeit voor belangstellenden in historische personages.
R.S.
| |
Sociologie
Rooy, Mr. Dr. M., Het dagbladbedrijf in Nederland. Een economisch-sociaal beeld. - H.E. Stenfert Kroese N.V., Leiden, 1956, 613 pp., f 30.
Een standaardwerk over het Nederlandse dagbladbedrijf, zo mag men dit proefschrift, waarmee de hoofdredacteur van de Nieuwe Rotterdamse Courant, mr. dr. M. Rooy, cum laude de doctorstitel behaalde, gerust noemen. De betekenis van dit werk is des te groter, omdat de vaderlandse literatuur slecht bedeeld is met wetenschappelijke werken, waarin de problematiek van de dagbladpers systematisch wordt behandeld. Dr. Rooy heeft dit gedaan op een wijze die bewondering afdwingt en zonder ook maar één facet, hoe klein ook, over het hoofd te zien. Het is bekend dat journalisten in het algemeen weinig weten van de economische en commerciële zijde van het bedrijf, waarin zij hun eigen taak verrichten. Deze onkunde kan niet zonder meer worden toegeschreven aan een gemis aan belangstelling, hoewel men die ook wel aantreft. Men is eenvoudig niet op de gedachte gekomen om regelmatig en systematisch aandacht te schenken aan dit soort interne voorlichting. Om dezelfde redenen ontmoet men bij de man van de advertentie-afdeling of administratie van een krant vaak onvoldoende begrip voor de aard en betekenis van het redactionele werk. Dit boek verschaft de betrokkenen talloze interessante gegevens over elkanders werkterrein, waarvan de kennisneming ten goede kan komen aan inzicht en wederzijdse waardering. Een enigszins volledige opsomming geven van de lange reeks onderwerpen, die in dit 600 pagina's tellende boek aan de orde komen, is ondoenlijk. Maar er zijn onderwerpen bij zoals: betekenis van de nieuwsvoorziening voor de samenleving; persvrijheid; onderlinge beinvloeding van krant, radio en televisie; verkoopbaarheid van een krant; rubrieken in een krant en vele andere, waarin niet alleen vakmensen, maar ook leken op publicity-gebied belang stellen. Meer uitsluitend de vakman zullen onderwerpen interesseren als: inkomsten en uitgaven van de krant, kostenverdeling, advertentiewezen, invloed van de conjunctuur, organisatie van het Nederlandse dagbladwezen enz.
Wanneer het gepast is over dit voortreffelijke werk een opmerking te
| |
| |
maken, dan zou het deze kunnen zijn, dat de economische sector meer reliëf heeft gekregen dan de sociale- en personeelssector. In de journalistieke wereld wemelt het van personeelsproblemen: personeelsopleiding, personeelsplanning, personeelsvoorziening, personeelsbeoordeling, personeelsbeloning, personeelsverhoudingen, enz. Er is bij de aanpak van deze problematiek ook een gevoelige achterstand ten opzichte van vele andere sectoren van het bedrijfsleven. Menig journalist zal dan ook na lezing van dit boek de verzuchting slaken, dat er nog eens een tweede Rooy moge opstaan, die dit terrein speciaal tot onderwerp van een even gedegen studie zou willen maken.
F. Maatman
| |
Zinkin, M., Development for Free Asia. - Chatto & Windus, London, 1956, 251 pp., 21 s.
De onderontwikkelde gebieden staan in het middelpunt van de belangstelling. Bij gebrek aan diepgaande kennis van de intricate problematiek komen degenen die over dit onderwerp schrijven, veelal niet uit boven het niveau van algemeenheden en leuzen. Slechts weinigen spreken uit eigen ervaring en met kennis van zaken en zijn in staat in concreto de weg te beschrijven, die de volken van Azië zullen moeten gaan - met alle moeilijkheden daaraan verbonden - om uit de uitzichtloze cirkel te geraken, waarin zij door een te langzame groei van de bestaansmiddelen en door een zeer snelle toename van de bevolking gevangen worden gehouden. Een van deze weinigen is Maurice Zinkin, die een lezing over dit onderwerp voor de ‘Pacific Relation Conference’ in 1953 te Kyoto gehouden, tot een boek heeft uitgewerkt, dat niemand, die het probleem van de onderontwikkelde gebieden ter harte gaat, ongelezen mag laten. Wel beperkt de schrijver zich hoofdzakelijk tot India, aangezien hij door een verblijf van twintig jaar met de moeilijkheden van dit land het beste op de hoogte is, maar dat wil niet zeggen dat zijn conclusies in grote lijnen niet ook op de andere landen van Azië van toepassing zijn. Achtereenvolgens bespreekt hij de economische, politieke en sociale aspecten van dit probleem, dat tot heil van heel de wereld dient te worden opgelost. Opvallend hierbij is, dat de schrijver, ofschoon niet katholiek, weinig heil ziet in een systematische geboorteregeling en veel meer de nadruk legt op bevordering van industrialisatie en intensivering van de landbouw. Dat de katholieke principes op dit punt ook door praktische en wetenschappelijke overwegingen gesteund worden, valt ten zeerste toe te juichen.
J. Wernink
| |
Psychologie
Benkö, A. en J. Nuttin, Examen de la personnalité chez les candidats à la prêtrise (Studia Psychologica). - Public. Universitaires, Leuven; N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1956, 138 pp., ing. Fr. 125.
Een verjaagde Hongaarse priester S.J., op het ogenblik professor in Brazilië, heeft van zijn verblijf in Leuven gebruik gemaakt om, onder de competente leiding van Prof. J. Nuttin, die mede het werk heeft willen afwerken, belangrijke onderzoekingen te doen omtrent de bruikbaarheid van de Minnesota Multiphasic Personality Inventory, om het psychisch evenwicht, en bijgevolg de kansen tot volharding van kandidaten tot het priesterschap te testen. Niet alleen de vakpsychologen maar ook de oversten van seminaries zullen met belangstelling, en niet zonder nut, deze studie ter hand nemen. Zij die zulk een grote verantwoordelijkheid dragen in het oproepen tot het altaar, worden er zeker door aangezet oog te hebben voor de aanwending van deze moderne middelen, door daartoe gevormde specialisten. Zo worden zij wellicht geholpen om tijdig ongeschikte kandidaten naar andere taken in Gods Kerk te oriënteren, of om van meet af aan bijzondere leiding te laten geven aan hoopvolle kandidaten, die een of andere lichtere afwijking van het karakter verraden.
A. Snoeck
| |
Munnichs, J., Moor, R. de, Maltha, O.P., A., Herfsttij van de levensloop. Beschouwingen over de ouderdom. - Uitg. Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1956, 73 pp., f 1.90.
Nu de eis om ons ernstig te bezinnen op de problemen van de bejaarden steeds dringender wordt, verdient het waardering, dat de Kath. Centrale Vereniging voor Geestelijke Volksgezondheid een publicatie over deze kwestie deed verschijnen. In drie opstellen wordt het probleem benaderd vanuit psychologie, so- | |
| |
ciologie en pastoraal. De studie van deze vraagstukken is nog in een beginstadium en ook in deze publicatie blijkt, hoezeer men nog tastend zijn weg moet zoeken. Toch menen wij, dat deze brochure nuttig kan zijn voor hen, die met de zorg voor oude mensen zijn belast, en om te helpen bij het vormen van de zo noodzakelijke mentaliteit ten opzichte van de ouderdom in breder kringen.
J.M. Kijm
| |
Foulkes, S.H. and E.J. Anthony, Group Psychotherapy. The Psycho-Analytic Approach. - Penguin Books, 263 pp., 3 sh. 6 d.
Schr. behandelen achtereenvolgens de idee van de groep, de theorie van groepanalyse, en de praktijk aan de hand van enkele experimenten. Uiteraard is het een inleidende studie, die reeds een vrij degelijke kennis van psychologie en psychoanalyse vooronderstelt. Voor de leek in het vak mist zij de helderheid die voor hem juist eerste voorwaarde is om enigszins wegwijs te worden in een moeilijke materie.
W. Peters
| |
Wetenschap
Laer, D. Sc., P. Henry van, in collaboration with Henry J. Koren, C.S. Sp., S.T.D., Philosophy of Science, Part One, Science in General. - Dusquesne University, Pittsburgh, Pa. Editions E. Nauwelaerts, Louvain, Netherlands, Coebergh, Haarlem; Meulenhoff, Amsterdam; Brill, Leyden; etc. 1956, XVII-164 pp., 17 × 24, paper $3.00, cloth $3.75.
Dit eerste deel handelt over de wetenschap in het algemeen; een tweede deel, dat in voorbereiding is, zal het probleem van de indeling der wetenschappen en het eigen karakter van de verschillende groepen van wetenschappen beschouwen. Nadat schrijver in het kort de verschillende betekenissen van weten en wetenschap heeft belicht bepaalt hij als onderwerp van zijn studie de wetenschap beschouwd als een stelsel van samenhangende stellingen op welk gebied dan ook van het menselijk weten. In de volgende hoofdstukken ontwikkelt hij dan de verschillende constitutieve bestanddelen er van als daar zijn: de abstractie, het object, haar vooronderstellingen, de noodzakelijkheid van haar stellingen, de verschillende wetenschappelijke methodes, de theorievorming en bewijsvoering. Reeds deze korte opsomming doet de rijkdom van inhoud vermoeden, welk vermoeden bij nadere bestudering van het werk volop wordt bevestigd. Opmerkelijk vooral is de didactische gave van de auteur waarmede hij de verschillende aspecten van zijn onderwerp weet te ontvouwen, alsook de wijze waarop hij kort en zakelijk zijn zienswijze verantwoordt. In een korte bespreking als deze is het ondoenlijk hem tot in bijzonderheden te volgen; releveren wij daarom bij wijze van voorbeeld het hoofdstuk gewijd aan het wel meest noodzakelijke maar tegelijk ook meest omstreden instrument der wetenschap, de incomplete of wetenschappelijke inductie. Reeds vroeger kwam het onderscheid tussen deze en andere vormen van inductie ter sprake en werd een nadere uiteenzetting aangekondigd die we in het achtste hoofdstuk vinden. Hier wordt dan het eigenlijk karakter der incomplete inductie bepaald, haar onmiddellijk fundament, het beginsel van regelmaat, en de uiteindelijke fundering ervan op kritische wijze onderzocht, de verschillende methoden van onderzoek naar de regelmatigheid beschreven en gelegitimeerd, de epistomologische aard der inductie in het licht gesteld. Dan passeren de verschillende filosofische opvattingen de
revue en tenslotte wordt aan de hand van enige teksten aangetoond dat de wetenschappelijke inductie niet eerst door Francis Bacon is ontdekt, maar reeds door Aristoteles in haar fundamentele karaktertrekken is getekend. Het enige wat we in deze alzijdige en goed doordachte uiteenzetting als gemis voelen is dat de arbeid van de logistiek in deze onvermeld bleef, ofschoon we daaraan nieuwe gezichtspunten te danken hebben die tot een zeer vruchtbaar onderzoek op dit gebied aanleiding gaven. Als voorbeeld noemen we het invoeren van het breder begrip reductie als tegenbeeld van de deductie waaronder dan de inductie als een onderdeel resulteert, terwijl de niet-inductieve reductie in sommige wetenschappen als geologie, geografie en in het algemeen de historische wetenschappen een belangrijke rol speelt. Ook ruimde de logistiek, door voor het eerst een duidelijk en scherp verschil te maken tussen formele logica en methodiek, voor goed op met het pseudoprobleem van een inductieve logica. Een dergelijke uitvoerige behandeling vinden ook de andere genoemde problemen met name de hypothese- en theorievorming en de verschillende bewijsmethodes die in de wetenschap gebruikelijk zijn. Een naam
| |
| |
en uitgebreid zaakregister besluiten dit werk dat voor allen die zich voor de wetenschapsleer interesseren een welkome gids zal zijn.
Huffer
| |
Schpolski, E.W., Atomphysik II. - Deutscher Verlag der Wissenschaften, Berlin, 1956, 688 pp., geïll., geb. D.M. Ost 42,40.
Met dit tweede deel voltooien F. Heller en H. Oswald de Duitse vertaling van een voortreffelijk Russisch handboek der atoomfysica. De belangrijkste onderwerpen van dit tweede deel zijn wel: de grondslagen van de quantenmechanica, de elektronenspin, en de kernfysica. Van filosofische interpretatie der fysische gegevens onthoudt schr. zich hier, in tegenstelling tot het eerste deel (zie maartnummer van dit tijdschrift, p. 580). O.i. heeft het tweede deel hierdoor aan waarde gewonnen.
P. v. Breemen
| |
Varia
Engasser, Quirin, Suez. - La Rivière en Voorhoeve, Zwolle, 1957, 200 pp., 19 foto's, f 4.70 en f 5.90.
In zijn boek Suez geeft Quirin Engasser een fascinerende beschrijving over Ferdinand De Lesseps en zijn Suezkanaal. Op pakkende wijze schildert de schrijver het leven van De Lesseps. De levensweg van deze grote Franse diplomaat geeft een omvangrijk beeld van de toenmalige wereldtoestand en toont aan, hoe het jongste Suez-conflict, slechts een voortzetting is van diplomatieke gevechten die reeds honderd jaar geleden de wereld in spanning hielden. Het boek laat al heel spoedig zien van welk een betekenis Ferdinand De Lesseps een land als Egypte achtte voor Frankrijk. De Lesseps, die aanvankelijk werkzaam was op het Ministerie van Buitenlandse Zaken, kwam al spoedig in de diplomatieke dienst. Na eerst als vice-consul werkzaam te zijn geweest in Tunis, werd hij in 1832 op 27-jarige leeftijd als consul-generaal naar het land zijner dromen gezonden: Egypte. Egypte ontving hem aanvankelijk niet met open armen. Op het schip dat hem naar Alexandrië bracht, was namelijk onderweg een passagier gestorven en men was bang voor cholera. De passagiers moesten in quarantaine. Vier weken lang kon De Lesseps de paleizen en moskeeën van Alexandrië slechts uit de verte bewonderen. Bij de boeken die hij in die gedwongen rustperiode doornam, bevond zich het werk van Lepère over de mogelijkheid van een waterverbinding tussen de Rode Zee en de Middellandse Zee. De Lesseps interesseerde zich direct voor dit plan en zo is eigenlijk in die tijd als het ware het Suezkanaal al geboren. Engasser beschrijft dan de aankomst van De Lesseps in Egypte en de grote vriendschap die er al spoedig tussen de diplomaat ontstond en de prins Said. In 1837 werd De Lesseps weer teruggeroepen naar Europa. Hij wordt daar de grote triomfator, maar na een paar jaar is het afgelopen met zijn diplomatieke successen en wordt hij uit de staatsdienst ontslagen. Hij trekt zich terug op zijn landgoed la Chênaie, waar het leven voor hem rustig verder kabbelt, totdat
zijn vroegere vriend prins Said onderkoning van Egypte wordt. Dan is het moment voor De Lesseps aangebroken om in 1854 weer contact op te nemen met Egypte en Alexandrië binnen te varen. De glansrijke dagen van weleer komen weer terug voor De Lesseps. Hij weet Said van de belangrijkheid van het graven van het Suezkanaal te overtuigen. Na de genomen beslissing het Suezkanaal te laten graven, neemt Engasser ons verder mee achter de politieke schermen. Met spanning lezen we over het gewirwar van politieke intriges, conferenties, tegenslagen, en over de strijd van Engeland en Frankrijk. Evenals deze crisis, wordt tenslotte ook de jongste Suez-crisis in een objectief licht geplaatst. Een bijzonder interessant boek, dat niet alleen van historische waarde is, maar gezien de huidige gebeurtenissen ook een bijzondere actuele waarde heeft.
J. v. Lierde
| |
Kokkelink, Sergeant M. Ch., Wij vochten in het bos. - P.N. v. Kampen, Amsterdam, 1956, 255 pp., f 7.90.
Het onopgesmukte verhaal van de guerillastrijd in de jaren 1942-1944 op Ned. Nieuw-Guinea, gevoerd door een handjevol soldaten van het KNIL tegen de Japanse overweldiger. In het begin staat de kleine troepenmacht onder de bezielende leiding van de kapitein Willemsz Geerom en na diens gevangenneming wordt de strijd voortgezet onder commando van de schrijver van het boek, de sergeant Kokkelink. Het hele verhaal is een aaneenschakeling van gevaren, ellende en ontberingen, zodat aan het einde van de strijd
| |
| |
de sergeant Kokkelink zich nog met slechts 14 man van de oorspronkelijke 62 kan melden bij zijn superieuren. De overigen zijn omgekomen door honger, ziekte en ellende, een groot gedeelte is gesneuveld en een klein gedeelte komt om door verraad van de Papoea's. Het verhaal toont hoe door teamgeest en taaie volharding evenwel toch successen werden behaald en aan de Japanse bezetter soms gevoelige verliezen werden toegebracht. Het dankbaarste succes is wel de gelukte bevrijding van de vrouwen en kinderen uit het interneringskamp aan de Prafirerivier. Het boek, typografisch goed verzorgd, is boeiend geschreven en de vele foto's geven een goede indruk van het woeste land en zijn primitieve bewoners.
L. von Motz
| |
Klotz, Dr. Petrus, An fremder Welten Tor. - Felizian Rauch, Innsbruck, 1953, 240 pp., geïll., S. 69.
Dr. Petrus Klotz heeft met een open oog en open hart zijn reis om de wereld gemaakt; reizen is aan hem welbesteed. Niet alleen ondergaat hij met verscherpt bewustzijn allerlei indrukken, maar hij weet ze ook boeiend te verhalen. Klotz heeft in zijn leven buitengewoon veel gezien; hij bezocht Midden-Amerika en Nieuw-Zeeland, Egypte en Afrika, de poolgebieden, Griekenland en nog vele andere streken. Het boek An fremder Welten Tor is in zekere zin een verslag van zijn reizen, maar geen droge opsomming van reisplannen en praktische maatregelen om zijn doel te bereiken; neen, men krijgt uit zijn boek de indruk dat hij voornamelijk reisde om schone indrukken op te doen en om het heimwee van zijn hart naar verre landen en horizonten te stillen. Door zijn levendige en interessante manier van vertellen wekt hij ook bij de lezer soms een heimwee op naar al het schoons dat hij zag, maar door de schone woordkeus en fraaie stijl van zijn werk laat hij ons nu reeds veel genieten van wat wij wellicht nooit zullen zien. Een prettig, verfrissend, verrijkend boek!
C. de Groot
| |
Beumer, S.J., Joh., Auf dem Wege zum Glauben. - J. Knecht, Frankfurt/M., 1956, 178 pp., geb. D.M. 7,80.
Bij het opstellen van deze leesbare en eenvoudige apologetiek voor de leek, heeft S. aan de bekoring weerstaan om op elke vraag tot in haar laatste details in te gaan; zo bleef zijn boek gevrijwaard van de omvang en ingewikkeldheid, die op zichzelf volstaan om eventuele lezers van nadere kennismaking met apologetische werken af te schrikken. Dank zij de overzichtelijkheid geeft dit boek een objectieve kijk op de methodiek vol normaal verstand, die aan de apologetiek ten grondslag ligt. Ook voor katholieken, die het bewustzijn willen opfrissen van de algemeen geldige redenen, die de geloofsdaad voorafgaan, kan dit boek geschikte lectuur zijn. Wie bij ervaring weet hoe ook de bezwaren van verstandige mensen de meest uiteenlopende detailpunten buiten alle proportie amplificeren, rekent het de S. als verdienste aan, dat hij niet ijverig in de ‘weerlegging’ van alle mogelijke moeilijkheden is afgeweken.
A. Deblaere
| |
Dormann, Hans, Soldaten zonder generaal. Vert. door Dick Ouwendijk. - Foreholte, Voorhout, 1956, 312 pp., f 7.90.
De laatste episode van de oorlog aan het Russische front in de zomer van 1944, toen de ontreddering van het Duitse leger met de dag toenam, is het thema van Dormann's boek. Toen de situatie hopeloos was geworden, keerde de ‘hogere’ leiding hals over kop naar Duitsland terug en bleven duizenden soldaten ‘stuurloos’ achter, ronddolend in het vreemde land, zoekend naar een weg naar huis; een weg die er niet meer was, ingesloten als zij waren door de Russen. De lotgevallen van enigen van deze dolenden heeft de auteur beschreven. Het verslag is sober gehouden; zonder opsmuk of al te uitvoerige details. Een duidelijk beeld van de ondergang van een stram gedrild leger heeft de schrijver ontworpen. De vertaling mag er zijn.
Joh. Heesterbeek
| |
Oraison, Marc, L'Union des époux (Bibliothèque Ecclesia). - A. Fayard, Parijs, 1956, 160 pp., ing. Fr. Fr. 400.
Dit is wel wat men een geslaagd boekje mag noemen van de reeds alom bekende Franse priester-arts. Frans is de helderheid, de luchtigheid, de directe zegswijze; priesterlijk de vlotte beheersing van een evenwichtige theologie en pastorale goedheid; artselijk de realistische kijk, en het ruim begrip voor menselijke tekorten. In enkele hoofdstukken poogt S. de lezer los te maken van een sexuele preoccupatie, om zijn hart en zijn gemoed open te stellen voor een beheerste aanvaarding van een volwassen procreatieve liefde. Deze aanvaarding mikt zeer hoog, maar is ook nederig genoeg om de mogelijkheid van het tekortschieten, zonder opstandigheid, onder ogen te zien.
A. Snoeck
|
|