Streven. Jaargang 10
(1956-1957)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 863]
| |
Internationale kroniek
| |
IReeds tijdens de 19e eeuw werd het Turkse Ottomaanse Rijk, ‘de zieke man’ uit het Europese volkerenconcert, aangevreten door nationalistische tendensen in de Balkan en uitgehold door interne corruptie. De nederlaag in de eerste wereldoorlog velde de zieke voorgoed neer. Ook in de Arabische delen van het Ottomaanse Rijk was het streven naar losscheuring merkbaar. Egypte had zich reeds onder Mohamet-Ali (1811-1849), zo niet in rechte dan toch in feite, van de Turkse voogdij geëmancipeerd, maar kwam in 1882 onder het protectoraat van de Britten, die hun Suezkanaalbelangen veilig wilden stellen. De rest van de Arabische wereld werd slechts voorgoed wakker geschud bij de ineenstorting van het Ottomaanse Rijk. Toen werd de Arabische wereld, waar de maatschappelijke vooruitgang sinds eeuwen stil lag, ook geconfronteerd met de grondige omvorming, die West-Europa de wereldhegemonie had bezorgd: de industrie, de vuurwapens, de exacte wetenschappen, de parlementaire democratie en Mazzini's nationaliteitsprincipe, waaraan Wilson, het ‘zelfbeschikkingsrecht van de volkeren’ ponerend, een nieuwe impuls verleende. Bij vele vooruitstrevende Arabische intellectuelen kiemde toen de gedachte aan één onafhankelijk Arabisch Rijk. Deze panarabische droom werd trouwens door de Engelsen aangewakkerd als prijs voor de opstand der Arabische volksstammen tegen Constantinopel. Dit rijk, dat zich zou uitstrekken van de Nijl tot de Eufraat, zou onder Engelse voogdij komen te staan, waardoor het Midden-Oosten, traditioneel Brits jachtgebied, tegen de aloude Russische expansiezucht zou worden beveiligd. Dit panarabisme naar Brits maaksel werd vooral gesteund door T.E. Lawrence. In 1916 neemt hij Hoessein, Hasjemietisch vorst, sjerif en emir van Mekka, op sleeptouw en spiegelt hem de Arabische kroon voor. Aanvankelijk speelt Engeland met enig succes in de kaart der Hasjemieten: een van Hoesseins zonen, Feysal, wordt op 8 maart 1920 te Damascus, bakermat van het Arabische nationalisme, tot koning uitgeroepen, terwijl een andere zoon, Abdoellah, in Irak op de troon wordt geïnstalleerd. Maar weldra keert het tij. In Syrië wordt een ver- | |
[pagina 864]
| |
woede Frans-Britse belangenstrijd gevoerd, die tijdens de conferenties van San Remo (april 1920 en juli 1922) wordt opgelost door aan Frankrijk het mandaat over Syrië en Libanon toe te kennen en anderzijds Palestina, Irak en Transjordanië onder Britse bescherming te stellen. Ondertussen heeft Feysal, door de Fransen verjaagd, de wijk genomen naar Irak, waar hij de troon krijgt toegewezen, terwijl de wijze Abdoellah wordt ‘overgeplaatst’ naar Transjordanië. Dit laatste gebied, een schepping van de Engelse strategie, wordt immers in 1922 van Palestina afgescheiden. Hoessein, het hoofd der Hasjemietische dynastie, is echter zo onhandelbaar geworden, dat de Engelsen hem reeds in 1920 alle subsidies weigeren. Doch de oude, koppige Hoessein volhardt. Wanneer Mustafa Kemal Pacha in 1924 het kalifaat van Constantinopel afschaft en Turkije grondig europeaniseert en seculariseert, laat Hoessein zich tot kalief uitroepen. Hij vindt echter geen erkenning in de Arabische wereld. Enkele maanden later trouwens wordt Mekka veroverd door de prestigieuze Ibn Saoed (Senior) (1890-1953). Vastberaden in zijn opzet, handig en realistisch in de uitvoering, slaagt deze laatste erin, het Arabisch schiereiland, een agglomeraat van bedoeïenenstammen, voor het grootste gedeelte onder de éne troon der Wahabieten te verenigen. Hij geeft het aanschijn aan het huidige Saoedi-Arabië. Wanneer in 1926 de eerste petroleum, door de Aramco aangeboord, uit de grond borrelt en in een tijdsspanne van enkele jaren van Saoedië een schatkamer van het zwarte goud maakt, wordt de autocratische Saoed, onbeperkt heerser over de Wahabieten, de ‘puritein van de Islam’, tevens de rijkste vorst van het Midden-Oosten. De Engelsen hebben zich ondertussen de stijgende invloed van Ibn Saoed gerealiseerd en beginnen vanaf 1927 de Wahabietische troef in de kaarten te mengen. Tussen de Hasjemieten van Irak en Jordanië en de Wahabieten zijn de verhoudingen echter gespannen gebleven, ofschoon Ibn Saoed zich in 1930 onder luid vertoon met Feysal (Irak) en in 1948 met Abdoellah (Transjordanië) verzoende. | |
IIDe tweede wereldoorlog beroerde een Arabische wereld in volle woeling en ontwikkeling. Vooral het streven naar politieke autonomie kreeg nieuwe mogelijkheden (Irak was reeds in 1932 zelfstandig geworden en toegetreden tot de Volkenbond). Wanneer Syrië, dat nog door Vichy werd geregeerd, in 1941 door de Gaullisten, met Engelse hulp, wordt veroverd, wordt het onafhankelijk. Het vrijheidsstreven, geleid door Sjoekri el Koewatli, de huidige president, was er sinds lang zeer intens. Libanon, een staatje met een sterke christen-maronitische bevolkingsgroep, wordt echter van Syrië losgemaakt. Transjordanië, een doodarme woestijnstreek, wordt soeverein in 1946. De vorst, Abdoellah, speelt een voorname rol op het Arabische politieke schaakbord, tot hij in 1951 vermoord wordt. Maar al deze jonge staten, met uitzondering van de absolute monarchie van Saoedië en Jemen, missen politieke stabiliteit en rijpheid. De etnische, religieuze, zelfs raciale homogeniteit is verre van verwezenlijkt: vele landen tellen belangrijke minderheidsgroepen, wier integratie zeer moeilijk is. De staat is van zeer recente oorsprong. Theoretisch is bovendien de wereldlijke macht nog grotendeels met de geestelijke verbonden. In de praktijk echter overheersen gevestigde machtsgroepen: de absolute monarchen in Saoedië en Jemen en in de meeste staten het leger. Vaak bepalen alleen de krachten en tegenstellingen binnen de | |
[pagina 865]
| |
gewapende macht de politieke balans. Geheime broederschappen, fanatisch en niets ontziend, zoals de ‘muselmaanse broeders’ in Egypte, vormen een geduchte machtsfactor in de mysterieuze Mohammedaanse wereld. Ondanks het feit dat in de meeste landen (Jemen uitgezonderd) in theorie een parlement bestaat, blijft de ongeletterde en fanatische volksmassa een heel gemakkelijk te hanteren medium voor de moderne politieke propagandamiddelen. Sociaal gezien is het Midden-Oosten in volle gisting. Zoals in alle onderontwikkelde landen is het verlangen naar economische welvaart zeer intens. Tot nog toe echter zijn de resultaten, behalve in de petroleumrijke landen, gering. Het jongste Uno-verslag over de economie van het Midden-Oosten (1955) wijst zelfs op een teruglopen van het gemiddeld nationaal inkomen per hoofd. De sterk nationalistische, anti-kolonialistische en dus anti-westerse gezindheid gaat gepaard met een min of meer bewust streven naar sociale ontvoogding. De staatsgreep van Neguib en Nasser was aanvankelijk in wezen bepaald door het verlangen naar een sociaal meer harmonische maatschappij, waarvan de uitspattingen van Faroek de negatie vormden. Typisch is ook dat b.v. in Syrië en Jordanië de Baath-socialisten tevens de stoottroepen van de anti-westerse gelederen uitmaken. De economische ontplooiing en het invoeren van de 20ste-eeuwse hoog-kapitalistische produktietechnieken in deze primitieve woestijnlanden zullen dit proces van sociale ontwrichting en herstructurering nog versnellen. De vervanging van de kameel door het vliegtuig wijzigt niet alleen het uurrooster, maar plaatst een nieuwe revolutionaire lont naast de reeds zo voor uitbarstingen vatbare politieke olie in het Midden-Oosten. | |
IIIWordt het Arabisch gebied gekenmerkt door verdeeldheid en versnippering, toch blijft ook nu nog de idee van één panarabische staat levendigGa naar voetnoot2). Diverse pogingen werden ondernomen en ambitieuze plannen gesmeed, ook na de tweede wereldoorlog. Tot aan zijn dood heeft Abdoellah van Jordanië de gedachte aan het ‘grote Syrië’, dat Jordanië, Irak, Palestina, Libanon en Syrië onder de Hasjemietische scepter zou verenigen, blijven koesteren en propageren. Zonder kennelijk succes echter. Op 25 september 1944 vergaderde te Alexandrië het ‘comité ter voorbereiding van een algemeen Arabisch congres’. Het protocol dat na afloop werd gepubliceerd, bevat de eigenlijke geboorte-akte van de Arabische Liga, die op 22 maart 1945 formeel werd gevormd door Egypte, Irak, Syrië, Libanon, Transjordanië, Saoedi-Arabië en even later Jemen. Vooral Koewatli, de huidige anti-westers gezinde President van Syrië, Koning Abdoellah van Transjordanië en Nuri-es-Said, de sterke man van Irak, die met ijzeren hand een pro-westerse politiek voert, hielden de Liga boven de doopvont. Maar ook Engeland droeg tot de vorming van de Liga bij: Lawrence blijft nawerken. Reeds in 1943 schetste Eden de grote lijnen van de Engelse politiek t.a.v. het Nabije Oosten, welke tot doel zou hebben de offensieve terugkeer van de asmogendheden te verhinde- | |
[pagina 866]
| |
ren en, na de oorlog, de Russische insijpeling te stuiten. Engeland meent zijn levensbelangen in het Suezgebied het best te kunnen behartigen door het panarabisch streven handig te leiden. Vanaf haar ontstaan werd de Arabische Liga gebruikt als een strijdinstrument tegen de expansie van de Israëlitische gemeenschap in Palestina. Toen op 14 mei 1948, bij het beëindigen van het Britse mandaat over Palestina, de Joden het bestaan van de staat Israël uitriepen, vielen de Arabische buurstaten, Egypte inbegrepen, Palestina binnen. Aanvankelijk verliep de operatie vlot, maar omtrent de verdeling van de gebieden en de te volgen politiek ontstond weldra onenigheid tussen Egypte en Abdoellah, die op eigen houtje Transjordanië met veroverde gebieden verrijkte en zijn staat tot Jordanië omdoopte. Het energieke verweer van de Israëlieten en de smadelijke nederlaag die zij aan de Liga-troepen toebrachten, braken het gezag en de samenhang van de Liga nog meer. Na Abdoellah's dood, trachtten én Egypte én Irak de Liga naar de eigen politieke inzichten te stroomlijnen. De ondoelmatigheid en de wankele basis van de Liga zijn opnieuw gebleken tijdens de Frans-Britse Suez-interventie en de Sinaï-afstraffing door Ben Goerion aan Nasser toegebrachtGa naar voetnoot3). Beide operaties deden de haat tegen Israël en de anti-kolonialistische gezindheid tot het kookpunt stijgen. Maar, ondanks het bestaan van akkoorden van wederzijdse bijstand, is geen enkele Arabische staat Egypte actief te hulp gesneld. Mobilisatie, afkondiging van noodtoestand, verbreking van diplomatieke betrekkingen met Londen en Parijs, vernieling van olieleidin- | |
[pagina 867]
| |
gen door het Syrische leger - waardoor naast de West-Europese evenzeer de eigen en de Iraakse belangen werden geschaad - waren de enige effectieve maatregelen die werden getroffen. Daarnaast is nog te noemen het (niet-belangeloos) postvatten van Iraakse, Saoeditische en Syrische troepen in Jordanië. De reactie van de landen van het Bagdadpact, waartoe ook Irak behoort, was trouwens opvallend gematigd: het anti-Israël gevoel werd ten dele gecompenseerd door de anti-bolsjevitische stellingname. | |
IVDe Arabische wereld is hopeloos verdeeld. De met veel omhaal verkondigde eenheid van wat men eufemistisch de ‘Grote Vier’ noemt, Nasser, Hoessein, Saoed en Koewatli, heeft plaats gemaakt voor grote verdeeldheid als gevolg van een uiteenlopende houding t.a.v. de Eisenhower-doctrine. Syrië blijft (voorlopig) met Egypte de anti-westerse koers volgen: beide landen overwegen zelfs een economische unie. Maar daarbuiten is het internationaal-politieke spectrum gevarieerd. Hoessein van Jordanië is anti-Russisch, maar zijn parlement is in meerderheid anti-westers; Libanon blijft relatief rustig en pro-westers; Nuri-es-Said, de Eerste Minister van Irak, is pro-westers en zelfs niet afkerig van Engeland; Saoed volgt fier een onafhankelijke gedragslijn: welwillend tegenover Eisenhower, gereserveerd t.a.v. Nasser, vervuld van het Wahabitische ressentiment jegens de Hasjemieten, vijandig tegenover het Bagdad-pact (wat hem niet belet de Sjah van Perzie vriendschappelijk te Riad te ontvangen) maar bovenal hevig anti-Israël-gezind. De haat tegen Israël is de bindstof die de Arabische wereld cimenteert. Eén opzet domineert de Arabische politiek: Israël moet van de wereldkaart worden weggevaagd. ‘Israël delendum est’. Heeft de ‘bezadigde’ Saoed in een onberaden ogenblik niet verklaard, dat de Arabische staten daartoe desnoods het offer van 10 miljoen mensen moesten brengen? De haat tegen de Joodse staat wordt gevoed door het Islam-fanatisme en de mystiek van de heilige oorlog. De houding tegenover Israël is ook de waardemeter, waarmede de politiek van de niet-Arabische staten wordt beoordeeld. De Israël-staat is voor de Islamieten een kanker in het Arabische lichaam, die vroeg of laat moet worden uitgesneden. Israël vernedert de Arabieren: door zijn hernieuwd militair succes; omdat het in de Negeb-woestijn een wig slaat tussen de Arabische landen; omdat het Jerusalem, een der heilige steden van de Islam, ontwijdt; vooral omdat het, temidden van de Islamitische volken, een wezensvreemde entiteit is. Het succes van Israël op economisch gebied evenzeer als de militaire trefzekerheid van de Joodse David tegen de Arabische Goliath-met-de-lemen-voeten herinnert de Arabieren aan hun eigen onmacht. ‘De wortel van het Arabische dilemma, schreef onlangs The Economist (16-3-1957, p. 101) bestaat hierin, dat zij weigeren het bestaan te erkennen van een staat, die zij niet bij machte zijn te vernietigen’. | |
VMeer dan ooit is het olierijke, strategisch belangrijke Midden-Oosten het ideologisch en politiek slagveld geworden, waarop de wereldstrijd tussen het communisme en het Westen gevoerd wordt. Op het Bagdad-pact, creatie van Dulles' omsingelingspolitiek en pacten-smederij (ook al maakten, tot na de ontmoeting, Eisenhower-Mac Millan, de U.S.A. formeel geen deel uit van het | |
[pagina 868]
| |
verdrag) antwoordde Moskou met het stelselmatig aanwakkeren van de nationalistische, anti-kolonialistische gezindheid, het zaaien van haat tegen Israël en het Westen, en het lanceren van een grootscheeps economisch offensief. Zoals François Perroux in zijn merkwaardig boek L'Europe sans rivages aantoont, wordt de handelspolitiek van de Sovjet-Unie ondergeschikt gemaakt aan de doeleinden van de buitenlandse politiek. De economie van de arme landen in het Midden-Oosten wordt vaak gekenmerkt door haar exclusieve afhankelijkheid van een monocultuur, zoals b.v. het katoen in Egypte. Dringend hebben deze landen behoefte aan een afzetmarkt voor hun ‘nationaal’ produkt, en aan gunstige betalingsmodaliteiten. Handig weet de Sovjet-Unie deze desiderata te beantwoorden. Het Sovjet-blok is voor het Midden-Oosten van meer belang als afnemer van Arabische produkten dan als leverancier van kapitaalgoederen. Aldus is in een tijdsbestek van enkele jaren de economische binding van de Arabische wereld aan het Sovjet-blok zeer belangrijk geworden en in sommige gevallen zelfs onontbeerlijk. Nu de rol van Frankrijk in het Midden-Oosten is uitgespeeld en de Britse invloed zeer fel is getaand, treden de U.S.A., weliswaar wat laat, als rechtstreekse tegenspelers van Moskou op. Om de Eisenhower-doctrine op de Arabische markt te verkopen beschikt Amerika over het verleidelijke dollar-manna. De directe commerciële belangen van de Amerikanen zijn niet zo vitaal in het Midden-Oosten als zulks voor West-Europa het geval is: daardoor werd het mogelijk - une fois n'est pas coutume - dat Dulles bemiddelend optrad in de eerste (vreedzame) fase van het Suez-conflict, na de naasting van het kanaal door Egypte. De repressie in Hongarije heeft de glimlach van de Kremlinmachthebbers verdacht gemaakt. De U.S.A. hebben zonder veel voorbehoud de Frans-Britse interventie afgekeurd. Toch zijn de moeilijkheden voor het succesvol doorvoeren van de Eisenhower-leer zeer groot en bijna onoplosbaar. In de U.S.A. rijst er, vanwege de Israëlitische bevolkingsgroepen, sterk verzet tegen een politiek, welke Israël als offerlam op het altaar van de vriendschap met de Arabische landen zou leggen. Alles wat de V.S. met Israël associeert, verwekt een vernietigend oordeel vanwege de Arabieren. Zelfs het zenden van een Amerikaans schip door de golf van Akaba doet de bevriende Saoed een protestnota opstellen, omdat ‘de golf van Akaba territoriaal water is en omdat door de doorvaart naar Eilat de rust van de Arabische heilige plaatsen wordt verstoord’. De V.S. hebben er ook in moeten toestemmen, alle soldaten van Israëlitische oorsprong te weren op de vliegbasis van Dahran in Saoedi-Arabië. Ook de associatie van de U.S.A. met de kolonialistische mogendheden, Engeland en Frankrijk, zet kwaad bloed. De vacuum-theorie, waarop de Eisenhower-leer steunt, is voor de nationalistische Arabieren een verderfelijke geboortevlek, die de theorie ontsiert. Het politieke vacuum mogen de Arabische staten alleen vullen. En hoe kunnen de U.S.A. wegwijs worden in het ingewikkelde spel der inter-Arabische betrekkingen zonder daarbij iemand te ontstemmen? | |
VIOp dit ogenblik is de constellatie der krachten in het Midden-Oosten zeer labiel, de verhoudingen onvast, de definitieve koers onvoorspelbaar. Zeer diverse krachten binden en verdelen de Arabische landen. Al deze invloedsfactoren bevatten explosieve materie. Niemand bezit de gave om de sterren van de toe- | |
[pagina 869]
| |
komst te wichelen in de Arabische politieke hemel. Hoe zal het geschil met Israël verder evolueren? De wapenstilstandsbepalingen, die de Uno-bemiddelaar Ralph Bunche in 1949 moeizaam door de strijdende partijen kon doen aanvaarden, kan, vooral na de jongste gebeurtenissen, niet als de basis voor een definitief vergelijk worden aangewend. Want de wortel van het conflict ligt dieper: de Arabieren willen Israël vernietigen. Egypte wil, na een oorlog die juridisch nooit begon, de toestand van belligerentie niet opheffen, om op blokkade- en boycotrechten aanspraak te kunnen blijven maken. Zal Israël preventief toeslaan vooraleer het door de Arabieren wordt overspoeld? De diverse Arabische landen zijn inwendig sterk verdeeld over de houding aan te nemen t.a.v. Moskou en Washington. In Syrië, in Egypte, in Irak zijn de heersende regimes minder sterk gevestigd dan men op het eerste gezicht zou menen. Op het ogenblik, dat wij deze regelen neerschrijven is de situatie in Jordanië nog in volle ontwikkeling en grotendeels onoverzichtelijk. Hoessein heeft momenteel Naboelsi uitgeschakeld. Maar de laatste ronde is nog niet ingeluid. Nationalistische en sociale drijfkrachten werken door. Het conflict tussen de pro-Nasser-groep en de Kroon, woedt in volle hevigheid. Dat anti-communistische regimes op reactionaire krachten moeten steunen, is eens te meer een tragische passiefpost voor het Westen. Hoever zal Nasser zijn onverzoenlijke houding tegenover het Westen durven drijven? Waagt Moskou het, een locale brand te doen losbarsten, ondanks het risico, dat de vuurhaard zich tot een wereldconflict uitbreidt? Dit zal ons de toekomst ontvouwen. Maar het signaal staat op rood: gevaarlijk. |
|