| |
| |
| |
Kongo-kroniek
Aug. Cool
Voorzitter van het A.C.V.
Het groeiend proletariaat in Kongo
Beschouwingen uit een lezing gehouden op 15 januari 1957 voor het Kongolees Leuvens Universitair Centrum.
HET is een wonderlijke ervaring, met het vliegtuig in Kongo aan te komen. Plotseling rijzen uit het groen de witte wolkenkrabbers op. Men ziet de brede lanen van de blanke stad en de compacte massa van de inlandse wijken. Een wereld in volle evolutie treedt u tegemoet.
Kongo evolueert snel. Op 31 december 1955 telde het 12.562.631 inlanders en 103.118 niet-Kongolezen, waaronder Aziaten en blanken van verschillende nationaliteiten. De gemiddelde bevolkingsdichtheid is 5,36 per km2. Het juiste aantal loontrekkenden onder de inlanders te bepalen, is niet gemakkelijk. Wij overdrijven echter niet wanneer we het ramen op 1.300.000, Ruanda-Urundi niet meegerekend. Inderdaad, op een totaal van 3.457.422 mannen leven er 1.001.962 buiten hun dorpen. Dezen mag men hoofdzakelijk als loontrekkenden beschouwen. Bovendien wonen in de dorpen ongeveer 300.000 arbeiders, meestal in de plantages werkzaam.
De loontrekkenden concentreren zich natuurlijk hoofdzakelijk in de industriegebieden, waar men grote centra vindt, vooral Leopoldstad en Elisabethstad, terwijl de plantage-arbeiders het meest in Kivu aangetroffen worden. Over het algemeen zijn de levensvoorwaarden van deze laatste categorie de minst schitterende. Om de ontzaglijke aangroei van de grote centra te demonstreren, is het voorbeeld van Leopoldstad het meest sprekend: 20.000 zwarten in 1923, 96.000 in 1945, 300.000 in 1955; men verwacht dat in 1960 Leopoldstad 500.000 inlanders zal tellen, het uitbreidingsplan van de stad is berekend op 600.000. Dit zijn meestal loontrekkenden. Hiervan komen er 24.000 uit de Evenaarsstreek en 12.000 uit de Kasaï-provincie, dus meer dan 1000 km van Leo verwijderd. Verder kwamen er nog 4000 personen uit nog verder afgelegen oostelijke provincies, en vele tienduizenden uit Angola en andere aangrenzende niet-Belgische gebieden. Zoals elders in Afrika laten de zwarten zich aan de door Europeanen vastgestelde landsgrenzen weinig gelegen liggen. Op een missiepost heb ik een jongen ontmoet die meer dan 1000 km te voet had afgelegd.
We staan hier dus voor een dubbel verschijnsel. Enerzijds grote migraties, vaak over grote afstanden, uit de dorpen naar de industriële centra; anderzijds, daaruit volgend, een geweldige aangroei van het aantal loontrekkenden, met als gevolg een groeiend proletariaat. Thans woont reeds 1/5 van de bevolking van Kongo in de stedelijke concentraties. Spoedig zal dit 1/4 zijn, waar het in 1939 slechts 1/10 bedroeg.
De motieven welke de zwarte naar de industriële centra drijven, zijn van velerlei aard. De analyse hiervan mag ons niet doen vergeten dat dit geen alleenstaand verschijnsel voor Kongo is: sinds het begin van de 19e eeuw is het een wereldverschijnsel. Toch zijn er ook omstandigheden die specifiek Afrikaans
| |
| |
zijn, en deze zijn van economische, sociale en psychologische aard. Op economisch gebied geeft de stad en de industrie de mogelijkheid om een vaardigheid te verwerven waarmee men zijn levensstandaard kan verhogen. Psychologisch worden de inlanders gefascineerd door de moderne techniek en het moderne comfort: de ene wil een fiets, een andere een naaimachine, of alleen maar een grotere bruidsschat. Anderen worden aangetrokken door het woelige leven van de bars, de muziek van de radio. Ze willen binnendringen in het rijk van de blanke. Vooral op sociaal gebied willen ze zich losmaken van de traditionele stamverplichtingen, die voor velen onverdraaglijk worden, van de schoonouders, van de familie. Zij die in het dorp om een of andere reden verdacht worden of nagewezen of beschuldigd van hekserij, trekken naar de stad, waar hun een nieuwe kans geboden wordt. De betere bevoorrading en verzorging in de steden, de medische hulp geven aan allen een zekere, zij het dan ook betrekkelijke, sociale stabiliteit.
Kan men zich tegen deze migratie verzetten? Moet men ze, zoals sommigen voorstellen, verbieden? De grond van de zaak beoordelen wij hier niet, maar wij menen dat verzet hier zou gelijkstaan met een gevecht tegen windmolens. Wij delen in dit opzicht de opinie van dhr. Wigny: ‘Les mouvements de population ne sont pas dus, en général, à l'instabilité du caractère, ou goût de l'aventure. Si les hommes quittent leur terre natale, c'est pour vivre mieux. On n'a ni le droit, ni le pouvoir d'empêcher cette recherche du mieux être. Même les objections d'ordre moral ou culturel seraient inefficaces’. Wij moeten het feit erkennen en het niet willen wegredeneren. We moeten alleen proberen, oplossingen te vinden om de kwade gevolgen te temperen. Er moet een zeker evenwicht bewaard worden tussen de plattelandsbevolking en de industriële agglomeraties. Daarom moet er naar gestreefd worden, in de dorpen de levensstandaard op te voeren, zodat deze gunstig de vergelijking kan doorstaan met de levensstandaard en het comfort van de steden.
| |
Levensstandaard in de nijverheidscentra
Niet alleen hebben wij, tussen 1946 en 1956, vijf reizen naar Kongo gemaakt en hadden wij aldus de gelegenheid om alle nijverheidscentra te bezoeken, doch regelmatig ontvangen wij de rapporten van onze secretarissen ter plaatse. Het geeft ons een kijk op de Kongolese toestanden die verschillende kolonialen uiteraard moeten missen. Kongo is immers zo uitgestrekt, dat we er niet over kunnen oordelen als over een homogeen geheel en nooit mogen vergeten dat er, evenals in Europa, een oneindige verscheidenheid van situaties wordt aangetroffen. Wij hebben getracht, de evolutie van Kongo op de voet te volgen, en kunnen besluiten dat de toestand dagelijks verbetert: enorme inspanningen zijn er gedaan, mooie resultaten geboekt. Maar dit belet niet dat er nog ontzaglijk veel problemen op een gunstige oplossing wachten.
Inzake woningbouw verricht de Dienst voor Inlandse Wijken buitengewoon goed werk. In Leopoldstad komen er 20 huizen per dag klaar. Het beeld van de ‘bidonvilles’ of de ‘shanty-towns’, dat zo karakteristiek is voor menige Afrikaanse stad, vervaagt in Kongo. Doch voor velen zijn de woningtoestanden nog onmenselijk. De huizen van de zwarten missen nog veel materieel comfort: geen water, geen elektriciteit. De zwarten verlangen dat het moderne comfort niet beperkt zal blijven tot de blanke stad, ze wensen meer dan een ‘betonnen’ hut
| |
| |
en nemen geen vrede meer met huizen welke slechts voor vijf jaar gebouwd worden.
Op het gebied van de lonen is het zeer moeilijk een oordeel te geven over geheel Kongo. Er bestaat een merkelijk loonsverschil tussen Leo, Kivu en Katanga, zoals er ook een verschil bestaat tussen de lonen van de klerken (bedienden) en de handarbeiders. Over het algemeen is de inlandse klerk er beter aan toe dan zijn collega in België. Gemiddeld verdient hij 25 à 50% meer dan een Belgisch bediende. Daarentegen verdient een landbouwarbeider per maand 200 tot 500 Fr., een manoeuvre 250 tot 760 Fr., een gespecialiseerde arbeider 300 tot 1500 Fr. en een geschoolde arbeider van 1000 tot 5000 Fr. Hierbij moet men bovendien steeds rekening houden met de koopkracht van de respectieve lonen, die van de ene streek tot de andere kan variëren: in Leo zijn de lonen hoger dan b.v. in Elisabethstad, maar in deze laatste stad is de levensduurte lager.
Een van de grote gevaren die Kongo bedreigen, zijn de te lage lonen van de geschoolde arbeiders in verhouding tot de hoge lonen van de bedienden. Dit heeft niet enkel vérstrekkende gevolgen op louter economisch gebied, doch op sociaal-cultureel gebied ontstaat er daardoor, tussen deze groepen, een groot kasteverschil, dat voor de sociale structuur van de toekomstige Kongo fataal zou kunnen worden. Goede vakscholen en degelijk technisch onderwijs kunnen hier veel in verhelpen. Deze depreciatie van de geschoolde arbeid vindt ook gedeeltelijk zijn oorzaak in het uitzicht van de blanke koloniale gemeenschap, waaraan de zwarten zich spiegelen en waarin handenarbeid weinig aangetroffen wordt. Bovendien houden de lonen geen rekening met het rendement of de produktiviteit, en dit werkt als een domper op het persoonlijk initiatief en veroorzaakt misnoegdheid bij de meer bekwamen.
Wat de sociale wetgeving betreft, dringen de staat en de patroons zich te veel in, gegeven het weinige dat er op dit gebied bestaat. Hierdoor wordt aan de arbeider alle vooruitzicht ontnomen. De sociale wetgeving is veel te paternalistisch ingesteld. Aan de zwarte wordt bijna geen kans gegeven om zijn eigen moeilijkheden te formuleren en op te lossen. In haar geheel is de sociale wetgeving nog erg primitief, onvolledig en onvoldoende. Inzake pensioen en ziekte bestaan er nog geen wettelijke regelingen. Het systeem van de kindertoeslagen kan aanleiding geven tot misbruiken, daar er geen compensatiesysteem bestaat.
Inzake arbeidswetgeving doet men lofwaardige pogingen. De inspectie is daarbij nog onvoldoende. Vaak is de vrijheid van deze inspecteurs voor een groot gedeelte aan banden gelegd. De vrijheid van syndicale organisatie is in Kongo tot nog toe praktisch een woord zonder inhoud. De organisatie van de syndicaten is nog zeer rudimentair. Men zou van vele patroons ook een beter begrip mogen verwachten: door hun gebrek aan medewerking maken ze de toepassing van de wet vaak zeer moeilijk.
Een van de meest ernstige problemen dat in deze stedelijke centra rijst en dat men vaak over het hoofd ziet, is dat van de vrijetijdsbesteding. Vele jongeren leven niet in hun familie, zij verblijven bij vage familieleden, bij mensen van hun dorp of bij toevallige kameraden. Het clan- en stamverband werkt, ofschoon verzwakt, toch nog door in de stad. Familieleden komen uit de dorpen op bezoek om op kosten van de zoon, van de broer te leven (‘parasitisme familial’, Balandier). De woonruimte beperkt zich vaak tot de ruimte nodig om te slapen. Na elke betaaldag eten zij zich de buik vol, voor de rest hebben zij honger. Hun
| |
| |
kleren zijn tot het strikt minimum beperkt. Na de arbeid en op zon- en feestdagen blijven zij niet thuis, waar immers geen gezelligheid heerst: er is niet eens elektrisch licht. In de inlanderswijk is de verlichting al even karig: alleen de grote laan, die de inlanderswijk doorkruist, is van een degelijke verlichting voorzien. De volledige duisternis vanaf 6 uur geeft aanleiding tot zeer veel schadelijke gevolgen, ze bevordert de criminaliteit. In de bars echter vinden ze gezelligheid, licht en muziek. Kan men het hun dan kwalijk nemen dat ze daar hun ontspanning gaan zoeken?
| |
De reactie op de nieuwe levenssituatie
De vraag hoe de zwarte arbeider op het geheel van zijn nieuwe levenssituatie in de nijverheidscentra reageert, kunnen we in het bestek van een artikel niet grondig behandelen. Ze houdt verband met het gehele probleem van het contact tussen twee verschillende culturen. Slechts enkele trekken van die reactie stippen we hier aan.
Gewoonlijk is de overgang van de brousse naar de stad heel bruusk. Voor velen, zoals b.v. de arbeiders in de industrie van Katanga, die per vliegtuig uit Ruanda-Urundi komen, is het slechts een kwestie van enige uren, voor de meesten enige dagen, hoogstens weken. Reeds als kleine jongen hoorden zij in hun dorpen vertellen over die grote stad, waar alles te krijgen is en die zij zich voorstellen als de schat uit het sprookje. En plotseling, bijna zonder overgang, komen zij dan in contact met de techniek en alles wat door deze techniek mogelijk wordt. De woning, de kleding, het voedsel, het onderwijs, de cultuur, de ontspanning, dit alles is nieuw voor hen en toch beantwoordt het niet aan hun verwachtingen. Naast zich zien zij de blanke die altijd méér heeft, en dat meerdere verlangen zij ook. Ze leren aan het geld een waarde toekennen welke alleen het gebruik ervan moest bepalen. Meer dan eens geven Europeanen hun hierin het slechte voorbeeld.
De arbeid in groep, onder een discipline, onder de regelmatige tucht van een werkplaats, maakt op hen een geweldige indruk. De zin van de arbeid zoals zij hem begrepen hadden, verandert grondig. In hun dorp had elke arbeider zijn belang en de resultaten van zijn arbeid waren onmiddellijk tastbaar. Zelf genomen initiatieven, persoonlijke inspanning werden er onmiddellijk beloond. Zij werkten er in de clan, in equipe. Het natuurlijke ritme werd geëerbiedigd, de fantasie kreeg haar plaats, de vrucht van de arbeid was vlug verworven en verdeeld. De sociale betekenis van de arbeid had er nog zijn concrete uitdrukking. In de fabriek daarentegen legt niemand hun het nut uit van hun dagelijkse taak en zij begrijpen er niets van. Zij werken wel in groepsverband, maar dit is niet hetzelfde als hun dorpsequipe. De tucht van het werkhuis valt hun zwaar. Zij komt hun onbegrijpelijk en onmenselijk voor. Zelfs bij lagere produktiviteit ligt het ritme vaak boven hun krachten, en dit vindt zijn oorzaak niet alleen in hun ondervoeding maar ook in het feit dat ze niet gewoon zijn aan regelmatige arbeid. Het loon staat voor hen niet in verband met de inspanning welke zij leveren. Hoe zou er dan bij hen een beroepsgeweten bestaan?
Komend uit de hem vertrouwde sfeer van de clan en nu geworpen in de industriecentra, voelt de arbeider zich plotseling ‘geïndividualiseerd’ en ‘gemassificeerd’. Nadat hij van zijn eerste verbazing bekomen is, ontstaat een eerste reactie: een collectief gevoel van ontevredenheid. Daaruit ontstaat een
| |
| |
collectief gevoel van macht. Als vanzelf ontwikkelt zich daaruit een derde reactie: het klassebewustzijn, waaruit gemakkelijk een vierde reactie kan geboren worden: de klassenstrijd, verscherpt door een raciaal en nationaal bewustzijn: de blanke wordt geïdentificeerd met de kapitalist, de uitbuiter, de onderdrukker.
De zwarte krijgt aldus de tendens om zijn echte of vermeende gebreken en tekortkomingen, zijn mislukkingen en tegenslagen aan zijn zwart-zijn toe te schrijven, terwijl de blanke daartegenover te gemakkelijk denkt dat al zijn fouten en vergissingen voor de zwarten door zijn blank-zijn gedekt worden. Dat voelt de zwarte niet wanneer hij in België komt: daar wordt hij als gelijke behandeld. Des te scherper zal hij het weer aanvoelen wanneer hij in Kongo terugkomt. Dit verklaart, waarom de zwarte de blanke wil benaderen en gelijken. In verband hiermede en samen met de voortschrijdende vorming van gekwalificeerde arbeiders dreigt een gevaar: de tragedie van de ‘kleine blanke’. Het aantal zwarten die de kleine blanken in bekwaamheid en rendement benaderen en overtreffen, stijgt met de dag. Dat wordt het drama van morgen.
Men doet zeer lofwaardige pogingen om de ‘colour-bar’ te doen verdwijnen en in Leopoldstad mag men zeggen dat deze officieel niet meer bestaat of zo goed als verdwenen is. Maar blanken en zwarten spelen niet in dezelfde ‘diapason’. Men behandelt de zwarte als een kind. Dit voelt hij zeer scherp aan. Op sociaal gebied is het verschil in huidskleur nog vaak het fundament van verschillende behandeling en vergoeding. Een bekwame zwarte mecanicien vertelde mij dat hij opleiding moest geven aan de zoon van de directeur, die vruchteloos hogere studies had beproefd, nu nauwelijks twintig jaar was en toch reeds 10.000 Fr. per maand verdiende. ‘Is dit rechtvaardig?’ vroeg hij me. Dit is geen alleenstaand voorbeeld. En de zwarten worden er zich van bewust. Men kan niet zeggen dat zij reeds een publieke opinie hebben over de gebeurtenissen op het internationale plan, maar zeker over wat er gebeurt in hun eigen land. Het succes van Conscience Africaine is daar niet vreemd aan. Wij weten ten slotte niet, wat zij 's avonds rond het vuur vertellen.
| |
Onze houding
De zwarte moet de plaats krijgen waarop hij recht heeft, en dit zowel in het administratieve, het economische en het sociale leven. Een zelfde bekwaamheid moet hem dezelfde mogelijkheden geven. Een sterke sociale organisatie van arbeiders, voor en door de zwarten, onder hun verantwoordelijkheid, moet in het leven geroepen worden. Zij zelf moeten de toekomst van de vakbeweging in Kongo bepalen en het zou verkeerd zijn, louter Belgische categorieën te willen overplanten. Syndicale vrijheid moet worden toegestaan. Ook de zwarten hebben het recht, vergissingen te begaan. Het is beter dat zij door vergissingen leren, dan dat zij niets doen. Aan hen die tegenover de syndicaten in Kongo wantrouwig staan, antwoorden wij: is het niet beter nú een griep dan later de cholera?
De patroons maken de zwarten drie verwijten: gebrek aan beroepsgeweten, verspilling van het loon, belachelijke naäperij van de gedragingen van de Europeaan.
Wij zijn overtuigd dat al deze kinderziekten zullen overwonnen worden door aan de zwarten verantwoordelijkheid te geven, hun toe te laten vergissingen te begaan en die dan, samen met hen, recht te zetten.
Het hangt van de blanken af of, de dag dat wij Kongo lijfelijk moeten verlaten, onze ideeën er zullen blijven.
|
|