Streven. Jaargang 10
(1956-1957)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 560]
| |
Sociale kroniek
| |
[pagina 561]
| |
maar ook door een elektrisch net over het platteland uit te spannen en te zorgen voor betere watervoorziening een gezondere toestand te scheppen. Ook laat het probleem van de emigratie de bisschoppen niet onberoerd: op de laatste synode, in augustus te Maynooth gehouden, werd dit als een allerurgentst probleem besproken. Men trekke echter niet de conclusie dat het volk als geheel gedrukt zou gaan onder deze en dergelijke problemen. Integendeel, de meesten gaat het nauwelijks aan dat stukken vruchtbaar land er verwilderd uitzien, dat de heggen niet gesnoeid worden, dat de boerderijen verlaten zijn en op invallen staan. Het merkwaardige doet zich echter voor dat men nu en dan ver-ziende Ieren ontmoet die er diep van doordrongen zijn dat de oplossing van de bevolkingskwestie en daarmede verwante problemen van sociaal-economische aard allerminst het begin betekent van een gouden eeuw. Dezen constateren met grote bezorgdheid hoe er wel degelijk gesproken kan worden van The Vanishing Irish, maar dan in andere en veel gevaarlijker zin. Zij zien aankomen hoe, desnoods met een toenemende bevolking, Ierland toch zichzelf zal verliezen, zijn eigen Iersheid zal opofferen zonder dat het dit zelf bemerkt. Hun zorg is dat herwonnen vrijheid niet identiek is met herwonnen geestesvrijheid, dat de Brit het Ierse land grotendeels heeft vrij gegeven maar, zonder dit misschien direct te beogen, er wonder wel in geslaagd is de Ierse geest, de geest van het Ierse volk, in belangrijke mate te veroveren.
Ierland doet uitgesproken Engels aan. Inderdaad zal men ons wijzen op de wel zeer on-Engelse plaats die het katholicisme in het Ierse leven inneemt: de vele kerken, de volle kerken, het voortdurend in-en-uit lopen op onverschillig welk uur van de dag. Dit is juist, maar dat hiermede het leven van de dagelijkse dag, met name in de grote steden (en Dublin herbergt alleen al een kwart van de gehele bevolking) een eigen Ierse kleur zou krijgen is bepaald onjuist. Neemt men de honderden kleine dingen bijeen die nu eenmaal een stempel op het leven drukken, dan is dit stempel Engels. De bioscopen en de bussen, de winkels en de pubs, de maaltijden te beginnen met de ham en eieren van het ontbijt tot de zoetigheid bij de tea in de vorm van cakes van allerlei kaliber, de huizenbouw en de melkflessen die we in de vroege ochtend op de drempel vinden, de belangstelling voor de sport, enz., het treft direct als Engels. De kleding, de vrije tijdsbesteding, het wedden en het gokken, dat alles is weer even Engels als het geld dat geheel gemunt is op het Engelse systeem, met uitzondering van de beeltenis. Het is nauwelijks verwonderlijk dat men bij het betreden van Ierland vanuit Engeland om geen pas wordt gevraagd: men zou menen te arriveren in een afgelegen provincie. De Ier beschouwt Engeland dan ook niet als een vreemd land. Hij geniet, of hij wil of niet, de privilegies van een dominion, hij spreekt, of hij wil of niet, de taal van Engeland, hij vindt het stukje zee dat hem van Engeland scheidt, niet de moeite waard, en in levenswijze en levensstandaard weet hij zich sterk één met Engeland. We vermelden slechts enkele feiten uit het dagelijkse leven, maar men behoort deze vooral symbolisch te zien. Dan wijzen deze, op zich niet zo erg belangrijke dingen op een beweging die wel van belang is: cultureel zal Ierland zijn eigen aard niet kunnen bewaren tegen een steeds voortschrijdende verengelsing van het gehele leven. We mogen hierbij een beslissende factor niet uit het oog verliezen. Niemand zal de eigen aard van het Ierse volk ontkennen, maar evenmin kan ontkend worden dat deze eigen aard zich nimmer krachtig heeft kunnen | |
[pagina 562]
| |
uiten in een eigen kunst, eigen literatuur, enz. De reden hiervan is enerzijds dat de Ier in tijden van onderdrukking hiertoe weinig gelegenheid werd gegund, anderzijds dat een doodarm volk eerst moet leven alvorens het zich de, hiermede vergeleken, luxe kan permitteren van het filosoferen of beoefenen der schone kunsten. Maar eigen cultuur die zich nimmer uitte en vastlegde in werken van blijvende waarde mist dat noodzakelijke houvast waarmede zij weerstand kan bieden enerzijds aan culturele waarden die de hare niet zijn, maar zich veel krachtiger konden ontwikkelen, en anderzijds aan de brutale opdringerigheid van cultuurloosheid die via de goedkope pers, radio, televisie en de film ieder land overspoelt. Een achterstand van eeuwen haalt men zelfs met de beste bedoelingen en de meest getalenteerde kunstenaars niet in in één generatie, zelfs niet in twee of drie, zeker niet in de allerongunstigste omstandigheden van vandaag. Bovendien doet zich o.i. een hoogst noodlottige wisselwerking voor die voor het handhaven van eigen aard en voor de ontwikkeling van eigen cultuur funest is. Kunst en wetenschap kunnen enkel gedijen indien de gevende partij zich geplaatst weet tegenover een verlangende en ontvangende medemens. Waar deze afwezig is, heeft het geven geen zin. Welnu, de sociaal-economische toestand in Ierland is no gsteeds zodanig dat brood, met of zonder spelen, aller belangstelling opeist, terwijl, zoals gezegd, de historische ontwikkeling het volk maar weinig ontvankelijk gemaakt heeft voor het culturele goed. Maar dit brengt onvermijdelijk mee dat zij die iets te geven hebben en iets geven willen, naar elders trekken waar ze weten dat ze welkom zijn, waar, om concreet te zijn, de mensen wel naar hun werken komen zien, hun boeken wel lezen, enz. Yeats, Shaw, Joyce zijn namen die onmiddellijk te binnen schieten, waaraan we toevoegen namen als: O'Casey, O'Faolain, O'Connor, om te onderstrepen wat de auteur Sheridan onlangs schreef dat ‘as far as literature is concerned we have practically become an English province’. Het merkwaardige is dat het Ierse theater niet alleen een eigen aard heeft ontwikkeld maar zich ook als Iers weet te handhaven.
Zal men misschien geneigd zijn zich erbij neer te leggen dat een arm en eeuwenlang onderdrukt klein volk cultureel weinig bieden kan en wetenschappelijk waarschijnlijk nog minder, mag men dan niet verhopen dat dit volk, dat om zijn christen-zijn zo veel verduurd heeft, een belangrijke bijdrage zal leveren voor de Kerk? Op dit terrein zal er toch nimmer sprake kunnen zijn van The Vanishing Irish? We zijn bang dat op dit terrein eerst de grootste teleurstelling ligt. Men zou inderdaad verwachten dat een volk dat zo intens christelijk is als het Ierse volk, een belangrijke bijdrage te leveren heeft, zo niet op direct wetenschappelijk-theologisch gebied, dan toch voorzeker op meer piëtistisch, ascetisch en mystiek terrein. Het feit is echter dat naar publicaties te oordelen Ierland weinig geeft: niemand verwacht een ‘vernieuwde theologie’ uit Ierland, maar evenmin verwachte men een ferme stoot naar liturgische beleving van ons christen-zijn uit Ierland. Gedeeltelijk kan men deze teleurstellende situatie wel weer op rekening schuiven van het kleine verdrukte volk, maar het kan de verklaring niet geven waarom een geestelijk rijk volk zich voordoet als arm, althans zo weinig van zijn rijkdom kan mededelen. Tenzij we ons natuurlijk schromelijk vergissen in haar rijkdom! Zo nu en dan krijgt men alarmerende gegevens onder ogen van Ierse meisjes die numeriek sterk vertegenwoordigd zijn in de wereld der Londense prostituees. Al even alarmerend zijn de vele vol-bloed Ierse namen die men tegenkomt onder | |
[pagina 563]
| |
Engelse humanisten of atheïsten. Zorgwekkend is het grote aantal afvalligen onder Ierse emigranten in Engeland. Het is een probleem dat de bijzondere aandacht had van de overleden aartsbisschop van Westminster, kardinaal Griffin. Men is vaak geneigd dit al te gauw te wijten aan het heidense klimaat van Engeland: dat dit een factor is zal niemand ontkennen, maar de mogelijkheid bestaat dat vele Ierse emigranten hun geloof reeds kwijt zijn voor ze naar Engeland komen, en binnenkamers wordt deze opinie ook wel verdedigd. Natuurlijk ging men in Ierland nog naar de kerk, ontving men daar nog de sacramenten, wist men zich nog gebonden aan de katholieke gemeenschap. Maar christen en katholiek zijn is meer dan naar de kerk gaan of de sacramenten ontvangen. Het is een bekend feit dat er een groot gevaar schuilt in een te nauwe gebondenheid van de godsdienst aan het sociale patroon. Het gehele godsdienstige leven kan dan zo licht een soort sociale functie of conventie gaan worden, en wanneer de sociale functie om welke reden dan ook zinloos wordt of verdwijnt, verdwijnt daarmede eveneens alle gebondenheid aan de kerk. De vraag is of, en in hoeverre, de Ier zich van dit gevaar bewust is, en er aan ontkomt. En naar onze overtuiging is er hier alle reden voor uitgesproken pessimisme. Wij weten wel dat we hiermede afwijken van het oordeel van de Ierse bisschoppen, die zich op de synode van augustus nog al gunstig uitlieten over het katholiek zijn van hun gelovigen, hun praktijken en de trouw daaraan prezen, en zich hierover blijkbaar weinig zorg maakten. We weten echter ook dat vele bisschoppen, priesters en leken in Engeland in dezen heel wat minder enthousiast zijn en weinig ingenomen waren met wat werd aangevoeld als een zekere zelfgenoegzaamheid bij de Ierse clergé. Wij menen eveneens te moeten constateren dat Ierse priesters, die geruime tijd op het vasteland hebben vertoefd, en zich daardoor als het ware wat konden distanciëren van geaccepteerde Ierse toestanden en gewoonten, niet alleen van geheel andere opinie waren dan hun collega's in hun beider moederland, maar zich de allergrootste zorgen maakten over Ierlands toekomst in godsdienstig opzicht. Een dergelijk oordeel kan men niet waar maken door cijfers voor te leggen die wijzen op afnemend kerkbezoek, e.d. Een christenvolk kan nog decenniën lang zijn christelijke praktijken voortzetten, terwijl het in feite reeds lang heeft opgehouden christelijk te denken. Dit laatste is niet gemakkelijk te constateren, omdat vaak eerst een convergentie van vele op zich niet direct onchristelijke praktijken in de richting wijst van een geleidelijk ondermijnd christen-zijn. Welnu, bij het jongere geslacht valt waar te nemen een lichtzinnige levensopvatting, die zich uit in danswoede, in een passie voor uitgaan, in een onbezorgdheid voor de toekomst die voortkomt uit een onmiskenbaar carpe diem, laten we genieten van deze dag. De Ier is traditioneel en bijna spreekwoordelijk arm, maar men vergete niet dat op het ogenblik in Ierland grote lonen verdiend worden, en men vergete ook niet dat het hoge loon week na week gespendeerd wordt op, wat we zouden willen noemen, Engelse wijze: van sparen komt niets, en we zijn bang dat zelfs een hartstochtelijk pleidooi als enkele maanden geleden gehouden werd door de eerste minister Costello om toch vooral te sparen, voor de meeste Ieren onverstaanbare taal is. Het begrip kennen ze niet: ze hebben nimmer de gelegenheid gehad om te sparen, en nu de kans daartoe is, kennen ze die kunst totaal niet. De armoede was zeker Ierlands vijand, maar in zekere zin is dit kwaad een goed geweest voor Ierland: omdat het volk geloofde, dreef de armoede niet tot verbittering, maar tot vertrouwen op God. Nu de armoede heel wat minder is, is deze bron van vertrouwen op God als het ware wat uitgedroogd, temeer daar het | |
[pagina 564]
| |
geloof nu minder hecht is. Er gaat per slot van rekening niets boven een vijand binnen de poorten, of althans vlak buiten de poorten. Dat houdt de mens wakker, maakt hem waakzaam, doet hem nimmer de vijand uit het oog verliezen en bijgevolg waardeert en beschermt hij eigen kostbaar bezit. Sinds een halve eeuw is de traditionele vijand van Ierland op zijn retour: en deze vijand, Engeland, was anti-Iers en anti-katholiek; voor de Ier: anti-Iers want anti-katholiek, en misschien ook wel andersom. In alle geval betekent dit dat strijd voor Ierland identiek was met strijd voor het geloof, dat een martelaar voor Ierland een geloofsmartelaar was. Het betekent echter ook dat zodra het Ier-zijn niet langer een kwestie is van leven of dood, ook het gelovig-zijn dergelijke offers niet meer vraagt. Het heeft natuurlijk zijn tijd nodig voordat de nadelige kanten van een te nauwe verbondenheid van land en godsdienst aan het licht treden, maar het kan niet betwijfeld worden of het geslacht van vandaag is in zijn geloofsleven beangstigend aangetast. Dit verklaart ten dele de genoemde lichtzinnige levenshouding, het werpt zijn licht op de grote afval onder emigranten, en het uit zich o.i. in een toenemend anti-clericalisme. Het is begrijpelijk dat in tijden van onderdrukking en vervolging het volk steunt en zich verlaat op zijn priesters, vooral wanneer het een arm volk is van boeren en arbeiders. Het is ook begrijpelijk dat zich dan in de loop van enkele eeuwen een wederzijdse verhouding ontwikkelt die niet geheel gezond kan worden genoemd, en die zeker niet werkt zodra tijden van vervolging voorbij zijn: daar is van de kant der geestelijkheid een traditioneel machtsbesef en machtuitoefening die bijna onbeperkt is, en bij de gelovigen een volgzaamheid die praktisch kritiekloos is. Hiermede gaat dan samen een grote dankbaarheid jegens de clergé, en vooral een heel diepe eerbied voor het priester-zijn, wat - ook weer zeer begrijpelijk bij zulke eenvoudige verdrukte mensen - zich niet laat scheiden van de persoon van de priester. Wie Ierland kent, weet hoe veel van deze verhoudingen zich tot op de dag van vandaag gehandhaafd hebben. Maar het wordt snel anders. Het kritiekloze tijdperk, zouden we zeggen, is voorbij. Daar zorgen afvalligen wel voor en groeiend communisme, met name natuurlijk in de nieuwe industrieën. En onze indruk is, dat er niet veel overtuigingskracht nodig is om de eerbied voor de priesterlijke stand aan te tasten. Er behoeft slechts gewezen te worden op het huis waarin menige kapelaan zich heeft geïnstalleerd, op de auto waarmede hij rondtoert, en over het algemeen op het gehele geld-chapitertje om een reeds smeulend anticlericalisme aan te wakkeren. Naarmate dit zich ontwikkelt, zal het niet moeilijk zijn om op meerder punten een vrij felle aanklacht tegen de geestelijken op te stellen. Waarbij wij een fatale reactie op twee punten duchten: de eerste zal er een zijn van hoge verbazing: hoe is het mogelijk? we deden toch huisbezoek, we hadden onze clubs voor jongens en voor meisjes, enz. De tweede zal zijn een zuchten over de boosheid van afvalligen, de verbitterdheid van ontevredenen, de geraffineerdheid van communisten en vijanden van het geloof, over de infectie die het goede gelovige Ierse volk is binnengedrongen. Maar o.i. ligt de bron van het bederf niet op de eerste plaats noch voornamelijk hier; het heeft de geestelijkheid aan waakzaamheid ontbroken en scherpe visie. Wij mogen hier even melding maken van het jongste boek van Dr. Halliday Sutherland, de beroemde auteur van Through the Arches of the Year (dat aan zijn vijf en dertigste druk toe is!). Irish Journey is even gezellig als zijn andere boeken, vol geestige anecdotes en onverwachte wijsheid. De dokter is steeds de | |
[pagina 565]
| |
mildheid zelf; des te merkwaardiger dat er misschien iets bitters, altans een zekere teleurstelling, te bespeuren valt wanneer hij schrijft over de Ierse clergé. Vrij duidelijk is ook dat de schrijver niet erg geestdriftig kan zijn over het Ierse katholicisme. Van Engels vooroordeel of vooringenomenheid kan geen sprake zijn: daar is de dokter te Schots voor, en als bekeerling houdt hij zich afzijdig van alles wat aan chauvinisme doet denken. Hij maakt het Ierse volk geen verwijten wanneer hij te spreken komt over de vele gevallen meisjes die in Engeland hun heil, - en in welke vorm! - zoeken, of de grote afval constateert onder Ierse immigranten; evenzeer weigert hij het katholicisme in Ierland, Engeland of de wereld zonder meer ten voorbeeld te stellenGa naar voetnoot1). Wanneer een volk zich economisch, cultureel, godsdienstig en zelfs louter numeriek niet meer weet te handhaven, dan is het onherroepelijk tot verdwijnen gedoemd. Het is misschien een hard vonnis over een volk dat zich eeuwen in verdrukking staande hield, te zeggen dat het nu, in vrediger tijden, het slachtoffer wordt van inteelt, niet het minst op cultureel en godsdienstig terrein. Het doet er weinig aan toe dat deze het onvermijdelijk gevolg is van een isolatie die het land zelf niet zocht noch wilde. Tegenover de eenzijdige beïnvloeding, om niet te zeggen, overheersing van Engeland, zal het een veel groter contact moeten scheppen met de niet-Engelse wereld - dit zelfs door materiële middelen als het bevorderen van het toerisme. Vooral zal Ierland moeten trachten heen te breken door de papier-barrière die Engeland heet, die het effectief van het vasteland afsluit, waardoor zijn eigen publicaties West-Europa niet bereiken, maar waardoor ook publicaties van elders het zo schaars en traag bereiken. Wanneer het een onloochenbaar feit is, dat Ierland in de loop der laatste eeuwen zo weinig bevrucht werd door het buitenland, met uitzondering van het vijandige Engeland, dan kan momenteel niets ergers zijn dan weigeren in te zien dat dergelijke bevruchting wel eens lijfbehoud van het gehele volk kon betekenen. Er zit iets urgents in dit alles. Het is o.i. later dan men denkt. |
|