de geestelijke gesprekken van de Broeders onderling. Op gezette tijden komen zij bijeen in de kamer van hun rector of bij de put van het Heer Florenshuis. Bij voorkeur houden zij die samenkomsten 's avonds, en soms tot diep in de nacht. De getuigenissen daarover zijn zeer talrijk in de oude Vitae. ‘Als sij onderlinge toe samen colazie hadden in hoers paters kamer, soe plegen die weerdige mannen neder te zitten op die eerde, alsoftet kynder hadden geweest ende dan weeren sij soe rechte mynlic ondereen ende toehardende die ene den anderen tot een stervende leven’. Lubbert ten Bussche lokte zulke bijeenkomsten uit met te zeggen: ‘Quando volumus nos iterum ignire’. ‘Op zekere nacht’, zo verhaalt Rudolf Dier, ‘toen Florentius niet thuis was, kwamen enkele van de vurigste Broeders bijeen, en bespraken lang en breed hoe zij te kort schoten en van de rechte weg afweken. Zichzelf beschuldigend, en zuchtend uit hun binnenste, brachten zij de nacht door. Ik meen een geschrift te hebben gezien, dat in den brede de woorden en het gezucht van deze Broeders uiteenzet. Toen dan Heer Florens thuiskwam, vertelden ze hem wat er gebeurd was. Deze berispte hen, dat ze zoiets hadden durven doen in afwezigheid van de andere Broeders, maar met het besprokene stemde hij in. Daarom zijn destijds de bedden vervangen door strozakken, en de linnen hemden door wollen. Van de schilderijen in huis, die zij te mooi vonden en niet eenvoudig genoeg, maakten zij de achtergrond met houtskool zwart, zoals men nog kan zien op de schilderij van de H. Gregorius’.
Dit laatste feitje typeert wel heel sterk de cultuurvreemdheid van de Devoten. De kunst ligt al evenzeer buiten hun gezichtsveld als de wetenschap. Voor de schoonheid der dingen hebben zij geen oog. Het is verwonderlijk, dat men hen soms voor humanisten heeft versleten.
Van groot belang voor de kennis van de Devotenvroomheid zijn ook hun oefeningenboekjes, zoveel als persoonlijke leefregels. Van twee figuren uit het Heer Florenshuis zijn deze reglementjes bewaard. Het ene is van Lubbert ten Bussche; het andere van de sympathieke Johan Kessel, die als handelsagent de Hanzesteden had afgereisd, maar ten slotte het devote leven omhelsde en kok werd in het Heer Florenshuis. Deze boekjes tekenen de Moderne Devoot als iemand, die heel zijn gedrag tot in de kleinste details regelt en met geestelijke gedachten en gevoelens omkleedt; die eigen oordeel wantrouwt en zich gaarne aan de leiding van anderen overgeeft; die zijn woorden wikt en weegt, en zint eer hij begint; die verstrooiing vlucht en zijn zintuigen bewaakt; die nauwkeurig berekent, hoe hij zich aan tafel zal versterven, en zijn lichaamshouding in de kerk streng bepaalt. Het dagelijks leven van de Moderne Devoot was tot in de kleinste bizonderheden geregeld. Niets