Filmkroniek
Der Hauptmann von Köpenick
Ivo Michiels
BINNEN een tijdspanne van niet veel meer dan twee jaar, zagen we van de Duitse kineast Helmut Käutner niet minder dan zes films verschijnen. Minstens drie daarvan behoren tot het allerbeste dat het filmende Westen ons sedert de jongste oorlog heeft aangeboden. De meest recente van deze films - ze zijn nauwelijks in omloop gebracht - heten Ein Mädchen aus Flandern en Der Hauptmann von Köpenick.
Telkens wanneer we een film van Käutner te bespreken krijgen, moeten we met geweld aan de verleiding weerstaan om niet resoluut naar diens debuutjaren terug te keren en van daaruit, op de voet, de rode draad te volgen die nagenoeg door gans zijn oeuvre loopt. Nimmer is met zoveel recht over een rode draad gesproken als juist thans en hier, in verband met Käutners werk. Moesten we zijn voornaamste scheppingen omzetten in een pikturale waarde, het zouden stuk voor stuk felrode vlekken zijn, met weinig nuance in dat rood, en toch, wonder genoeg, volkomen vrij van eentonigheid. Omdat in dit rood steeds de volledige Käutner aanwezig is, de man die filmt met zijn hart, zijn verontwaardiging, zijn geloof in de mens. Maar ook met de inzet van een hoogstaand vormgevend talent.
Eens, tijdens een ontmoeting te Brussel, verklaarde Käutner ons dat volgens hem ieder hedendaags kunstenaar die zijn tijd intens beleeft, de mens niet anders kan voorstellen dan gevangen in politieke (bedoeld in zijn allerruimste betekenis) conflicten, met onveranderd ergens op de achtergrond de oorlog zoals die tot op heden is blijven nawerken. En inderdaad, elke grote film van Käutner is een boodschap van pacifisme, het echte pacifisme, het pacifisme zonder slogans. Maar Käutner is tegelijk méér dan alleen maar een anti-militaristisch kunstenaar. Zijn anti roept en smeekt, huilt en bidt doorlopend om een pro. Niet een pro dat in het anti schuilt als er-onder-verstaan, maar een expliciet, positief aangebracht pro: hij wil de mens weer het recht geven om lief te hebben. Voor Käutner staat dit recht om lief te hebben symbool voor al de menselijke rechten die in onze tijd met de voeten worden getreden, onze tijd van de partij en het geweer, van de steekkaart en de prikkeldraad, van Oost en West, kortom: van al wat in het leven werd geroepen om de mens te scheiden van de mens. Of liever: om de ene kudde te scheiden van de andere kudde. En precies dáárom is het Käutner te doen, over alle anti-militarisme heen: om de mens te halen uit de massa, hem weer zijn gans eigen, onvervreemdbare individualiteit te verlenen en in de geluksbetrachtingen van de enkeling de onpersoonlijke, gedicteerde en gepropageerde haat op te heffen die de ene collectiviteit pal tegenover de andere plaatst.
Van uit deze gesteltenis roept Käutner zijn figuren voor ons op: zo het Duitse verpleegstertje uit Die letzte Brücke dat, als gevangene van de partisanen, geen overzijde meer erkent en geen vijanden, alleen nog mensen die lijden en wachten op haar om verpleegd te worden, en het offer van haar leven brengt;