| |
| |
| |
De Europese Gemeenschap voor kolen en staal
Albert van Houtte
Griffier van het Hof van Justitie der E.G.K.S.
EEN serie postzegels door de Luxemburgse Regering in omloop gebracht op 10 augustus l.l. herdenkt het feit dat de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (E.G.K.S.) sinds vier jaren haar zeer voorlopige administratieve zetel te Luxemburg heeft gevestigd. Een beslissing omtrent de definitieve zetel werd nog niet door de Regeringen van de deelnemende landen getroffen.
Amper veertien dagen na het in werking treden van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal - op 23 juli 1952 - heeft de eerste supranationale Europese instelling haar taak te Luxemburg aangevat. 50 jaar lang - duurtijd van het Verdrag - zal de sector kolen en staal, die zo belangrijk is van economisch, sociaal, strategisch en politiek standpunt, bestuurd worden door een hoog gezagsorgaan met beperkte maar reële bevoegdheid, onafhankelijk van de verdragsluitende landen. Zes landen: België, Duitsland, Frankrijk, Italië, Luxemburg en Nederland hebben het aangedurfd deze vèrgaande beslissing inzake internationale relaties te nemen - beslissing die niet alleen leidt tot internationale samenwerking maar tot samensmelting van belangen. Fundamentele redenen van politieke aard zijn daar de aanleiding toe geweest.
In deze korte en uiteraard zeer onvolledige studie zal achtereenvolgens over de oorsprong, de opzet en de taak van de E.G.K.S. gehandeld worden, alsook een balans van haar werking worden opgemaakt.
| |
Oorsprong van de E.G.K.S.
Op 9 mei 1950 heeft de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken van Frankrijk, de Heer Robert Schuman, een verklaring aan de pers overhandigd, die des te meer indruk gemaakt heeft, daar zij onverwacht kwam. Hij stelde voor ‘het geheel van de produktie van kolen en staal van Frankrijk en Duitsland en van de landen die zich erbij zouden willen aansluiten, te plaatsen onder een gemeenschappelijk gezagsorgaan’. Hij wilde hiermede bereiken dat definitief een einde zou gesteld worden aan het historisch antagonisme tussen Duitsland en Frankrijk, doordat de produktiecentra die tot dan toe de arsenalen
| |
| |
van de wapenfabricage geweest waren, de basis van een nieuwe en gemeenschappelijke economische ontwikkeling zouden worden. Tevens zouden zij de eerste etappe op de weg naar de Europese federatie vormen, door de ‘feitelijke solidariteit’ en de ‘belangengemeenschap’ die zij tussen de Europese landen tot stand zouden brengen.
Zeker van het akkoord van de Federale Republiek van Bonn en met name van de zeer Europees denkende Kanselier Dr. K. Adenauer, heeft Minister Robert Schuman, met staatsmansblik en veel realisme, aan een moeilijk en pijnlijk probleem - dat van de verhoudingen tussen Frankrijk en Duitsland - een oplossing voorgesteld die tegelijkertijd niet alleen het voortbestaan maar ook de economische expansie en de eenheid van heel Europa kon verzekeren.
Roepen wij ons even de naoorlogse omstandigheden terug in het geheugen.
Na de oorlog bleef de Ruhr het zinnebeeld van de Duitse oorlogs-capaciteit. Men sprak van internationalisatie van de Ruhr onder het gezag van de geallieerden. Nadien overwoog men minder ver-gaande maatregelen, maar toch de internationalisatie van de ondernemingen en de ontmanteling van de metaalnijverheid, dus het vernietigen van produktiemiddelen. Ingevolge de akkoorden van Londen werd in 1948 een internationale controle van de Ruhr doorgevoerd onder vorm van een ‘internationaal gezagsorgaan’. Maar de Duitse autoriteiten weigerden hun gedelegeerde te benoemen. Blijkbaar was een toestand geschapen die geen blijvende basis voor de vrede en de verstandhouding op het Europese continent kon vormen.
Inmiddels, in september 1949, werd de Regering van de Federale republiek van West-Duitsland gevormd onder leiding van Dr. Adenauer. Inmiddels ook stelde zich het probleem van de Saar, in een klimaat dat weinig gunstig was om de Europese eenheid te bevorderen.
Maar toch had de Europese gedachte en het zoeken naar contacten, en naar een nauwere onderlinge vereniging van de Europese landen, zich een weg gebaand. In augustus 1949 werd de Raad van Europa te Straatsburg een werkelijkheid en had deze een enthousiaste maar ietwat overhaaste aanvang genomen. De Raad van Europa had behoefte aan een degelijke en concrete basis voor zijn actie.
Op dat moeilijke moment kwam de historische verklaring van Minister R. Schuman, die zich uitdrukte in slaande zinnen als deze b.v.: ‘L'Europe ne se fera pas d'un coup, ni dans une construction d'ensemble: elle se fera par des réalisations concrètes créant d'abord une solidarité de fait. Le rassemblement des nations européennes exige que l'opposition séculaire de la France et de l'Allemagne soit éliminée....
| |
| |
Dans ce but, le Gouvernement français propose de porter immédiatement l'action sur un point limité mais décisif’.
Heel spoedig aanvaardden benevens Duitsland, ook België, Luxemburg, Nederland en Italië, de beginselen in de verklaring van 9 mei 1950 vervat, en een gemeenschappelijk persbericht van 3 juni maakte dit bekend. Intussen had zich ook een intense actie ontwikkeld tussen Frankrijk en Engeland, dat echter - gebonden door zijn economische politiek met de ‘Commonwealth’ - in zijn Europese politiek niet verder kon gaan dan ‘coördinatie en samenwerking’ en dientengevolge de beginselen van de verklaring niet kon onderschrijven.
Op 20 juni 1950 kwamen de delegaties der zes landen te Parijs bijeen voor het redigeren van het Verdrag tot oprichting van de E.G.K.S. Het Schumanplan was in wording. Op 18 april 1951 parafeerden de zes Ministers van Buitenlandse Zaken het Verdrag en zijn bijlagen, nl. het Protocol betreffende Voorrechten en Immuniteiten van de Gemeenschap, het Protocol betreffende het Statuut van het Hof van Justitie, het Protocol betreffende de betrekkingen met de Raad van Europa, de Overeenkomst met betrekking tot de Overgangsbepalingen en wisselden de Duitse en Franse Regeringen brieven uit betreffende de positie van het Saargebied. Onmiddellijk ter ratificatie aan de wetgevende Kamers van de zes landen onderworpen, kon het Verdrag in werking treden op 23 juli 1952.
| |
Juridisch karakter van de E.G.K.S.
De zeer vèrgaande opzet van het Schumanplan en zijn diepe inslag in het politieke en economische leven van Europa vroegen a.h.w. dat ook een eigen juridische formule zou gevonden worden om zijn specifieke betekenis te verklaren. Steunend op de overdracht van souvereiniteit van de nationale instanties op het executieve orgaan van de E.G.K.S. (Hoge Autoriteit) heeft men het begrip ‘supranationaal’ gelanceerd. Volgens de mening van Schuman zelf beantwoordt dit begrip aan een werkelijkheid en vormt het een ‘échelon nouveau dans la gradation des pouvoirs’. In feite heeft het meer inhoud dan het begrip ‘internationaal’ en ligt het op de weg van de ‘federatie’.
Het begrip is in ieder geval definitief in de juridische terminologie opgenomen, maar de juristen zijn het niet eens over zijn werkelijke inhoud. Aan het ene uiterste staan zij die de Gemeenschap gelijk stellen met een ‘superstaat’ van federaal karakter. Zij leggen de nadruk op de graad van integratie van de economie der verschillende Staten en de ondergeschiktheid van deze Staten aan de instellingen van de Ge- | |
| |
meenschap. Aan het andere uiterste staan zij die in de Gemeenschap niets anders zien dan een van de vele vormen die de internationale samenwerking aanneemt. Zij onderlijnen vooral de graad van coördinatie die tussen de verschillende landen verwezenlijkt wordt, dank zij de werking van de instellingen.
In werkelijkheid moet men rekening houden met het feit dat in de originele verklaring van Schuman, de Hoge Autoriteit uitgebreider bevoegdheid en verantwoordelijkheid had dan die zij in het Verdrag na de onderhandelingen tussen de zes landen overgehouden heeft. Het instellen nl. van een bijzondere Ministerraad die niet alleen verplicht geraadpleegd moet worden, maar in sommige gevallen een eensluidend advies uitbrengt, in andere gevallen zelf beslist met een veranderlijke meerderheid naargelang het voorwerp der beraadslagingen, is kenschetsend. Verder is voor de juridische structuur van de E.G.K.S. nog betekenisvol het feit dat zij bedoeld was als een eerste verwezenlijking van het federatieve concept van Europa. Intussen is het ontwerp van Verdrag tot oprichting van een politieke gemeenschap - die doorslaggevend zou geweest zijn voor het bepalen van de juridische natuur der instellingen - dode letter gebleven en werd het Verdrag betreffende de Defensiegemeenschap, na door vijf landen te zijn geratificeerd, door Frankrijk verworpen en zijn de andere projecten van Europese integratie nog in wording, zonder dat men zeggen kan in hoeverre zij de structuur van de E.G.K.S. zullen overnemen.
Wat er ook van zij, nadat reeds in 1932, G. Scelle, in zijn ‘Précis des Droits des Gens’, zekere bevoegdheden aan internationale organen gegeven, bestempeld had als ‘superétatiques’, heeft het begrip ‘supranationaal’ definitief zijn bestemming gekregen in de Europese Gemeenschap. Nochtans werd de uitdrukking slechts incidenteel in het E.G.K.S.-Verdrag gebruikt, nl. in artikel 9 dat handelt over de functie van Lid van de Hoge Autoriteit. Evenwel in de tekst van het Verdrag over de Politieke Gemeenschap en de Defensiegemeenschap vinden we ze terug in artikel I, met de uitdrukkelijke bedoeling aldus de juridische natuur van het Verdrag te bepalen.
| |
Doelstelling van de E.G.K.S.
Het doel van de E.G.K.S. is beschreven in artikel 2 van het Verdrag. Ze beoogt ‘bij te dragen tot de economische ontwikkeling, de uitbreiding van de werkgelegenheid en de verhoging van het levenspeil in de deelnemende staten door de instelling van de gemeenschappelijke markt voor kolen en staal’.
De fundamentele beginselen volgens welke de Instellingen van de
| |
| |
Gemeenschap dit doel zullen moeten bereiken, worden in de artikelen 3, 4 en 5 beschreven. Op een positieve wijze zullen ze - ieder in het kader van hun bevoegdheden - zorgen voor een regelmatige bevoorrading van de gemeenschappelijke markt; aan alle verbruikers gelijke toegang tot de produktiebronnen verzekeren; zorgen voor een zo laag mogelijke prijsstelling; de produktiemogelijkheden vergroten en verbeteren en een rationeel beleid bij het ontginnen der natuurlijke hulpbronnen bevorderen; het levenspeil en de arbeidsvoorwaarden van de werknemers bevorderen, met het oog op een geleidelijke egalisatie ervan in elk der industrieën; het internationaal ruilverkeer, alsook de uitbreiding en de modernisering van de produktie in de hand werken.
Op een negatieve wijze, worden als onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaard: in- of uitvoerrechten en kwantitatieve beperkingen van het goederenverkeer, alle discriminatieve praktijken tussen kopers of verbruikers, bijzondere subsidies door de Staten verleend of lasten door deze opgelegd, maatregelen die de concurrentie op de markten beperken (afspraken en concentraties).
Om deze omvangrijke taak te verwezenlijken zal de Gemeenschap zo weinig mogelijk rechtstreeks ingrijpen, maar zij zal de belanghebbenden inlichten, gegevens verzamelen, overleg organiseren, financieringsmiddelen voor de investeringen in de ondernemingen ter beschikking stellen, de kosten van de noodzakelijk gemaakte wederaanpassing helpen dragen, de normale concurrentievoorwaarden doen in acht nemen, steeds de beweegredenen van haar handelingen openbaar maken.
Deze beschikkingen van het Verdrag zijn zo fundamenteel dat ze als van constitutionele aard zijnde moeten beschouwd worden, samen met de voorzieningen van het Verdrag die de bevoegdheden van en de verhoudingen tussen de Instellingen van de Gemeenschap bepalen.
De draagwijdte van de aan de Gemeenschap opgedragen taak zal des te beter uitschijnen wanneer onderlijnd wordt hoezeer de markt van kolen en staal in elk der zes landen beschermd was. Dit is pas volledig bekend geworden toen na het in werking treden van het Verdrag, de administratieve organen van de Gemeenschap de verschillende aspecten van de nationale bescherming hebben kunnen en moeten beschrijven, met het oog op het invoeren van de gemeenschappelijke markt.
Tevens wordt het belang van de toevertrouwde taak duidelijk wanneer men beseft dat de Gemeenschap zich uitstrekt tot de basisindustrieën die in ieder land tussen 10 en 15% van de totale produktie beslaan en die thans werkverschaffing verlenen aan 1.600.000 industrie-arbeiders.
| |
| |
De verdragsluitende landen hebben gewild dat de verwezenlijking van het doel der Gemeenschap met grote voorzichtigheid zou geschieden. Het Verdrag bepaalt in dezelfde groep artikelen van constitutionele aard, dat het moet gebeuren ‘in harmonie met de algemene economie der deelnemende staten’, en verder dat moet vermeden worden ‘dat in de economie van de deelnemende staten fundamentele en duurzame moeilijkheden worden veroorzaakt’. Dit veronderstelt een voortdurend contact en overleg met de regeringen.
Verder, ‘teneinde de toepassing van het Verdrag mogelijk te maken’, (art. 85) werden in een bijzondere overeenkomst ‘overgangsbepalingen’ voorzien. Zij bevatten ‘de maatregelen die nodig zijn voor de instelling van de gemeenschappelijke markt en voor de geleidelijke aanpassing van de produktie aan de nieuwe omstandigheden’ (§ 1, 1 van de Overeenkomst). Het zijn bijzondere voorzieningen die aanvaard werden, rekening houdende met de produktiefactoren en produktievoorwaarden van zekere landen, hetzij voor kolen, hetzij voor staal en die moeten verdwijnen op het einde van de zogenaamde overgangsperiode van vijf jaar, die volgt op de z.g. ‘voorbereidingsperiode’ die ligt tussen het in functie treden van de Hoge Autoriteit en het instellen van de gemeenschappelijke markt.
| |
De structuur van de Gemeenschap.
De tweede titel van het Verdrag (art. 7 tot 42) handelt over de Instellingen van de Gemeenschap die belast is, ‘in het kader van hun onderscheidene bevoegdheden’ (art. 3) met de uitvoering van het Verdrag. Het zijn: een Hoge Autoriteit, bijgestaan door een Raadgevend Comité, een Gemeenschappelijke Vergadering, een Bijzondere Raad van Ministers en een Hof van Justitie.
De Hoge Autoriteit is de centrale instelling - het uitvoerend orgaan van de Gemeenschap - waarvan in de eerste plaats het verwezenlijken van de objectieven van het Verdrag afhangt. Ze bestaat uit 9 leden: acht hiervan zijn door de Regeringen aangewezen, het 9e lid is door zijn collega's gecoöpteerd. Ze zijn onafhankelijk van de Regeringen en in hun beslissingen mogen zij zich alleen door het belang van de Gemeenschap laten leiden. Als regel geldt, dat deze beslissingen bij gewone meerderheid van stemmen genomen worden. Gedurende de twee eerste jaren was de Heer Jean Monnet - inspirator van het Verdrag en voorvechter van de Europese eenheid - Voorzitter van de Hoge Autoriteit. Na zijn ontslag werd de Heer René Mayer, oud-Voorzitter van de Franse Ministerraad, tot dit hoge ambt benoemd.
| |
| |
Een zeer belangrijk aspect van de bevoegdheid van de Hoge Autoriteit is dat haar beslissingen ‘titel van tenuitvoerlegging’ vormen op het grondgebied der zes landen, zonder dat het ‘exequatur’ vereist wordt, zoals dit het geval is bij de internationale organismen.
De beslissingen van de Hoge Autoriteit kunnen een drievoudige vorm aannemen: de vorm van een ‘beschikking’ van individuele, van algemene of van regelende aard, die in al haar onderdelen verbindend is; verder ook de vorm van een ‘aanbeveling’, die verplichtend is voor het te bereiken doel, maar waarbij de vrijheid gelaten wordt omtrent de aan te wenden middelen; eindelijk de vorm van een ‘advies’, dat geen verplichting oplegt, maar alleen een raad is, gegeven door een bevoegd overheidsorgaan.
Er werd reeds op gewezen, dat de Hoge Autoriteit zekere beslissingen alleen kan nemen; andere slechts na voorafgaande consultatie van het Raadgevend Comité en van de Bijzondere Raad van Ministers. Er zal daar verder op ingegaan worden wanneer over de Raad van Ministers gesproken wordt. Hier zij alleen gewezen op de zeer genuanceerde betrekkingen tussen Hoge Autoriteit en Raad van Ministers.
Het blijkt echter dat de Hoge Autoriteit zeer ruime bevoegdheden heeft die zij rechtstreeks uitoefent en die een diepgaande tussenkomst in het economische leven van de staten-leden betekent. Deze gaan van het maken van studiën over de markten en de prijzen, het inwinnen van inlichtingen over de arbeidsvoorwaarden, het vestigen van heffingen op de produktie van kolen en staal, het openen van leningen, het aanmoedigen van het economisch en technisch onderwijs, tot het vergemakkelijken en financieren van de wederaanpassing en de reïnstallatie van beschikbaar gekomen arbeidskrachten, het vestigen van produktiekwota's in perioden van crisis, het vestigen van minima of maxima prijzen, het bepalen van oneerlijke concurrentiepraktijken of discriminerende praktijken, het verbieden van afspraken en concentraties, enz.
De schikkingen die de Hoge Autoriteit treft in toepassing van de economische wetgeving, die de grondslag van het Verdrag is, hebben een reglementair karakter. Ze kunnen zonder twijfel als ‘supranationaal’ bestempeld worden. Het feit dat de Hoge Autoriteit voorafgaande raadplegingen moet houden doet daar niets van af.
Van de Hoge Autoriteit hangt het Raadgevend Comité af. Het is samengesteld uit 51 leden en telt een gelijk aantal vertegenwoordigers van de producenten, de werknemers, de verbruikers en de handelaren. De Hoge Autoriteit raadpleegt het Comité ‘in alle gevallen door het Verdrag voorgeschreven’. Alhoewel het Comité geen beslissingen ne- | |
| |
men kan, is zijn invloed op de actie van de Hoge Autoriteit groot. Men heeft in dit Comité een soort Economische en Sociale Raad van de Gemeenschap willen zien. Hoe het ook zij, het feit dat de voornaamste geïnteresseerden zo nauw bij de werking van de Gemeenschap betrokken werden, heeft veel bijgedragen tot haar succes. Voorts wordt aan de geïnteresseerden zelf door de Gemeenschap gelegenheid gegeven tot contacten en besprekingen met collega's uit andere landen, die zij tot dan toe misten.
De Gemeenschappelijke Vergadering is door haar uitgesproken politiek karakter, haar samenstelling, haar controle-bevoegdheid en door de mogelijkheid die zij heeft een motie van afkeuring betreffende het algemeen jaarverslag van de Hoge Autoriteit aan te nemen, een zeer belangrijke instelling. Zij kan echter niet beschouwd worden als een federaal parlement.
Ze is samengesteld uit 78 ‘vertegenwoordigers van de volkeren van de Staten die in de Gemeenschap zijn verenigd’ (art. 20). In feite is het een vertegenwoordiging van de tweede graad, aangezien de leden aangewezen worden door hun eigen parlementen - Duitsland, Frankrijk en Italië hebben ieder 18 leden. België en Nederland ieder 10 en Luxemburg 4. Zij zijn echter geen woordvoerders van hun nationaal parlement, maar brengen hun stem uit in volledige onafhankelijkheid.
De Gemeenschappelijke Vergadering heeft geen wetgevende bevoegdheid. Eigenlijk is hiervoor geen plaats, aangezien het Verdrag zelf de basiswetgeving bevat. Op deze algemene regel is nochtans een zeer belangrijke uitzondering gemaakt, nl. is het de Gemeenschappelijke Vergadering toevertrouwd, mits inachtneming van uitdrukkelijk gestelde vormvoorschriften, na de overgangsperiode in de beschikkingen van het Verdrag die wijzigingen aan te brengen die noodzakelijk blijken, ingevolge onvoorziene moeilijkheden bij zijn toepassing, of ingrijpende wijzigingen in de economische of technische omstandigheden die rechtstreeks de gemeenschappelijke markt beïnvloeden (art. 95). Het is de eerste maal dat een ander lichaam dan de nationale parlementen een internationaal verdrag mag wijzigen. Deze beschikking, zo belangrijk op het gebied van de beginselen van het internationaal recht, is een eerste stap in de richting van een supranationale wetgeving.
De eigenlijke rol van de Gemeenschappelijke Vergadering is toezicht uit te oefenen op de werking van de Hoge Autoriteit. Dit geschiedt ter gelegenheid van de bespreking van het ‘Algemeen Verslag’, dat de Hoge Autoriteit ieder jaar aan de Gemeenschappelijke Vergadering moet voorleggen, samen met de ‘algemene begroting’ van de vier instellingen, die door een Commissie bestaande uit de Voorzitters van de
| |
| |
vier Instellingen vooraf is vastgelegd. Alhoewel het toezicht ‘a posteriori’ geschiedt, geeft het toch aan de Gemeenschappelijke Vergadering de mogelijkheid om zich uit te spreken over de administratieve en financiële middelen, die aangewend werden om de algemene doelstellingen van het Verdrag te verwezenlijken. Het geeft daarenboven de bevoegdheid om door de motie van afkeuring de Hoge Autoriteit tot collectief ontslag te verplichten.
Alles wel beschouwd is het Verdrag bijgevolg voorzichtig gebleven in het toekennen van bevoegdheden aan de Gemeenschappelijke Vergadering. De parlementaire steun aan de Gemeenschap geeft deze nochtans een bijzonder dynamisme en verzekert ze van de belangstelling van de publieke opinie. De Gemeenschappelijke Vergadering werd achtereenvolgens voorgezeten door zeer eminente personaliteiten: de Ministers P.H. Spaak, A. De Gasperi en G. Pella.
De Bijzondere Raad van Ministers, hierboven reeds genoemd wegens zijn speciale verhouding tot de Hoge Autoriteit, werd in het Verdrag voorzien ‘met het doel het beleid van de Hoge Autoriteit en dat van de voor de algemene economische politiek van hun landen verantwoordelijke regeringen met elkaar te doen harmoniëren’ (art. 26), en is samengesteld uit zes leden, n.l. één lid van de regering van ieder der deelnemende landen. Het voorzitterschap wordt om de beurt waargenomen door de vertegenwoordigers der regeringen.
In het oorspronkelijke project van de Franse regering was geen Raad van Ministers als instelling der Gemeenschap voorzien. Het idee kreeg vorm tijdens de onderhandelingen. Sommige auteurs hebben beweerd, dat de Raad vooral dient om de supranationale bevoegdheden en de tussenkomst van de Hoge Autoriteit te beperken. Anderen evenwel hebben er een middel in gezien om de gemeenschappelijke markt voor kolen en staal niet artificieel te scheiden van de andere sectoren van het economische leven. Wanneer men de uitgesproken bezorgdheid van de Verdragsluitende landen ziet, om door de Gemeenschap de economische expansie en de ontwikkeling van de tewerkstelling in de hand te werken, zonder de harmonie met de algemene economie der deelnemende landen te verbreken en zonder fundamentele duurzame economische moeilijkheden te veroorzaken (art. 2), dan moet wel aangenomen worden dat aan de Raad een belangrijke rol is toebedeeld.
De Raad geeft ‘adviezen’, ‘eensluidende adviezen’ of neemt ‘beslissingen’. De rol van de Raad beperkt zich in het algemeen tot ‘adviezen’ die de vrijheid van handelen laten aan de Hoge Autoriteit, wanneer het gaat om problemen die op de verwezenlijking van de
| |
| |
doelstellingen der Gemeenschap betrekking hebben. De Raad neemt daarentegen ‘beslissingen’ met een meerderheid die meer en meer gekwalificeerd wordt (van enkele meerderheid tot meerderheid van ⅔ of ⅚) en gaat tot eenparigheid, naarmate de wisselwerking tussen de sector kolen en staal en de algemene economie van de landen groter wordt.
Het is niet mogelijk hier de gevallen in het Verdrag beschreven op te sommen. Ter illustratie van wat voorafgaat kan b.v. worden aangehaald, dat een gewone meerderheid van de Raad vereist wordt wanneer de Hoge Autoriteit de ontwikkeling van nieuwe economische activiteiten wil bevorderen met het oog op het plaatsen van beschikbaar gekomen arbeidskrachten in de sector kolen en staal. Een meerderheid van ⅔ wordt vereist wanneer de Hoge Autoriteit een niet terugvorderbare financiële hulp verleent om de verplaatsing van arbeidskrachten naar nieuwe economische activiteiten te bevorderen, en daarbij wil afwijken van de regel dat de betrokken regeringen minstens een gelijk bedrag moeten bijdragen. Eenparigheid is vereist wanneer de Hoge Autoriteit zou wensen financiële organismen in de Staten op te richten met het doel de verwezenlijking van haar objecten te bevorderen.
Daarbuiten kan de Raad in gegeven omstandigheden en na eenparige beslissing, de Hoge Autoriteit verplichten zekere maatregelen te nemen, b.v. wanneer de Raad oordeelt, dat maxima prijzen of kwota's zouden moeten worden ingesteld, en de Hoge Autoriteit de nodige actie niet treft.
Eindelijk zijn er gevallen waar de Raad zelf de uiteindelijke beslissing neemt en bijgevolg handelt in plaats van de Hoge Autoriteit. De Raad oefent dan zelf, als instelling van de Gemeenschap, de executieve bevoegdheid uit, die normaal aan de Hoge Autoriteit toekomt. Zo kan b.v. de Raad bij eenparigheid beslissen dat de deelnemende landen hun douanerechten op kolen en staal tegenover derde landen binnen bepaalde perken zullen houden.
Uit het voorgaande zijn de ietwat ingewikkelde betrekkingen tussen de Hoge Autoriteit en de Raad gebleken, maar is ook duidelijk geworden hoezeer deze instelling nodig was, rekening houdende vooral met het feit, dat de E.G.K.S. een partiële economische integratie uitmaakt, en als dusdanig - hoe groot haar politieke betekenis ook moge wezen - zich op het technische plan beweegt. De wisselwerking tussen de gemeenschappelijke markt en de nationale economieën vereiste een gepast orgaan voor gemeenschappelijk overleg.
Zelfs in een volwaardig federale staat, als Zwitserland, vindt men een instelling die zeer op de Raad van Ministers gelijkt en die genoemd
| |
| |
wordt ‘Conseil des Etats’. Hij is samengesteld uit vertegenwoordigers van de regeringen der landen.
De vierde instelling van de Gemeenschap is het Hof van Justitie, dat als doel heeft ‘de eerbiediging van het recht bij de uitleg en de toepassing van het Verdrag en deszelfs uitvoeringsvoorschriften’ (art. 31) te verzekeren. Door zijn bevoegdheid, zijn procedure en zijn samenstelling vertoont het Hof de karakteristieken van de rechterlijke macht in een federale staat.
Volgens de verschillende bevoegdheden die het Hof zijn toevertrouwd is het een internationaal en tevens ook een constitutioneel Hof. Het is echter vooral de administratieve rechtbank van de Gemeenschap die de gerechtelijke controle over de uitvoerende macht - t.w. de Hoge Autoriteit - uitoefent, alhoewel het ook bevoegd is de beslissingen van de Raad en de Gemeenschappelijke Vergadering nietig te verklaren.
Het Hof is samengesteld uit 7 rechters, door de regeringen benoemd voor een termijn van zes jaar. Als enige voorwaarden worden hun gesteld, dat zij ‘alle waarborgen van onafhankelijkheid en bekwaamheid zouden bieden’. Het Hof wordt terzijde gestaan door twee Advocaten-Generaal en één Griffier. De rol van de Advocaten-Generaal is ‘in volkomen onpartijdigheid en onafhankelijkheid mondelinge en met redenen omklede conclusies over te leggen aangaande de zaken die aan het Hof zijn voorgelegd’.
Het Hof is sinds zijn inwerkingtreding voorgezeten door een befaamd jurist, de Heer Massimo Pilotti, ere-Voorzitter van het Hof van Cassatie in Italië.
Het Hof spreekt in eerste en laatste instantie werkelijke vonnissen uit, die ten uitvoer kunnen worden gelegd op het grondgebied der deelnemende staten zonder dat het ‘exequatur’ vereist is.
Niet alleen de Staten-leden en de Instellingen van de Gemeenschap, maar ook in een zekere mate, de individuen, de ondernemingen en de verenigingen van ondernemingen hebben toegang tot het Hof, die dus van dezelfde middelen en waarborgen genieten als de Staten zelf.
De bevoegdheid en de werkwijze van het Hof zijn in wezen dezelfde als die van een interne administratieve rechtsmacht. Men vindt er het klassieke onderscheid tussen de ‘recours en annulation’ en de ‘recours de pleine juridiction’ van het Franse publieke recht in terug. Het beroep tot nietigverklaring kan ingesteld worden op grond van een van de vier oorzaken die het ‘excès de pouvoir’ uitmaken, nl. de onbevoegdheid de schending van wezenlijke vormvoorschriften, de schending van het Verdrag of van een uitvoeringsregeling en het misbruik van bevoegdheid. Ingeval van nietigverklaring van een besluit wordt dit voor een
| |
| |
nieuwe beslissing opnieuw aan de bevoegde instelling onderworpen.
Tussen maart 1953 en september 1956 werden 32 zaken bij het Hof aanhangig gemaakt door regeringen, door ondernemingen en verenigingen van ondernemingen, en ook door ambtenaren van de Instellingen. In zijn arresten heeft het Hof blijk gegeven van de onafhankelijkheid die haar is opgelegd, met beschikkingen van de Hoge Autoriteit te vernietigen of te bekrachtigen, met het standpunt van de regeringen bij te treden of te verwerpen.
In de verdere ontwerpen van Europese integratie eveneens aangewezen als de gerechterlijke instantie, is het Hof van de E.G.K.S. bedoeld te zijn een sleutelstuk van de Europese organisatie.
Uit het korte en zeer onvolledige overzicht van de werking en de bevoegdheid van de vier instellingen van de Gemeenschap voelt men duidelijk aan dat de Statenleden bewust waren enerzijds van de diepgaande wijze waarop zij zich met elkander verbonden hadden, maar anderzijds ook van het feit dat de gemeenschappelijke markt van kolen en staal slechts een eerste stap was naar een meer volledige versmelting van belangen en dat het daarom nodig was alle democratische waarborgen te geven om de verwezenlijking van het gestelde doel mogelijk te maken, zonder de welomschreven grenzen door het Verdrag bepaald, te overschrijden.
| |
Verwezenlijkingen.
Wanneer men zich herinnert met welke sombere vooruitzichten vele milieus - zowel politieke als professionnele - het invoeren van de gemeenschappelijke markt begroet hebben, en wanneer men tegelijkertijd mag constateren dat zich geen enkele van de beschreven rampen heeft voorgedaan, dan zou men daaraan reeds het succes van de E.G.K.S. kunnen meten. Maar in alle opzichten mag daarenboven gezegd worden dat de Gemeenschap positief de produktie, de intensificatie van de handel, de prijsstabiliteit, de harmonisatie van de lonen en de sociale verhoudingen in de hand gewerkt heeft.
De algemene conjunctuur kan niet alleen de gunstige ontwikkeling van de kolen- en staalmarkt verklaren. Deze onderging ook de invloed van structurele wijzigingen. De index van het handelsverkeer tussen de zes E.G.K.S.-landen voor kolen- en staalprodukten (ijzererts en schroot inbegrepen) is tussen 1952 en 1955 gestegen van 100 tot 193, terwijl de index voor de andere produkten steeg tot 159. Het vrij maken van het verkeer, het wegnemen van de belemmeringen en protectiemaat- | |
| |
regelen hebben deze intensificatie van de handel ten gevolge gehad.
In 1955 heeft de E.G.K.S. recordcijfers gekend in de produktie van kolen en staal. In de eerste negen maanden van 1956 steeg de produktie nog met 8,4% vergeleken met 1955. De produktie van kolen steeg van 1952 tot 1955 met 3,1%, die van ijzererts met 16,5% en die van staal met 26,1%. Dit resultaat werd bereikt door een grotere tewerkstelling (van 1,4 miljoen tot 1,6 miljoen arbeidskrachten), en door een rationalisatie van de produktie.
Wij beleven thans een periode van hoogconjunctuur. In vergelijkbare periodes (1927-29, 1935-37) kende men in de landen van de Gemeenschap een veel sterkere uitbreiding van de produktie dan van de afzet. In de gemeenschappelijke markt heeft zich tussen de jaren 1953 en 1955 de handel driemaal sneller uitgebreid dan de produktie. Dit is ongetwijfeld een element dat een duurzame economische expansie laat voorzien.
Niettegenstaande de hoogconjunctuur is de ontwikkeling van de prijzen in de gemeenschappelijke markt zeer gematigd geweest. Ze zijn aldus een factor van evenwicht in de ontwikkeling van de conjunctuur geweest. Het afschaffen van dubbele prijzen in het handelsverkeer tussen de zes landen heeft tot gevolg, dat het prijsniveau van de produkten, die van het Verdrag afhangen (kolen, ijzererts, schroot en staalprodukten), thans lager ligt dan dat van alle andere grondstoffen, afgewerkte of half-afgewerkte produkten en voedingsmiddelen.
Dit zijn enkele feiten die na vier jaar werking van de E.G.K.S. in cijfers kunnen worden omgezet. Vele andere ontwikkelingen kunnen dit na een zo korte periode nog niet. Maar de ontwikkeling van de investeringen in de kolen- en staalindustrie b.v. wijst erop, dat de industriëlen vertrouwen hebben in de gemeenschappelijke markt, die hun ruimere afzetgebieden verzekert en die hun bijgevolg toelaat het produktie-apparaat te moderniseren en aan te passen aan grotere afzetmogelijkheden met 50%, in de steenkolenindustrie met 15%; in bepaalde sectoren of in bepaalde landen bereikte dit percentage 200. Dergelijke ontwikkeling van het produktie-apparaat zou zich zeker niet voorgedaan hebben wanneer aan ieder land de mogelijkheid van protectiemaatregelen en belemmeringen van het handelsverkeer bij de minste wijziging in de conjunctuur zou zijn overgelaten. De verbintenis die de regeringen aangegaan hebben voor een lange periode en de daaruit voortvloeiende onmogelijkheid achteruit te gaan op de weg van de integratie, heeft de uitbreiding van de produktiviteit in de hand gewerkt. In een vrije markt worden de zakenlieden zich ervan bewust dat zij zich moeten instellen op vrije mededinging. De eerste ervaring daarbij opgedaan moet een cumulatief effect hebben. In een technisch geöri- | |
| |
ënteerde economie is het de zekere weg die leidt naar een hogere levensstandaard.
Economische integratie in een bepaalde sector, moet onvermijdelijk een weerslag hebben op andere sectoren. De verkeerssector die voor 25% produkten van de Gemeenschap vervoert, was onmiddellijk bij de verwezenlijking van de gemeenschappelijke markt betrokken. Deze heeft geleid tot regelmatige en intense onderhandelingen tussen de Ministers van Verkeerswezen en dientengevolge tot het afschaffen van discriminatieve tarieven, het invoeren van directe internationale spoorwegtarieven, het harmoniseren van de prijzen en de vervoersvoorwaarden per spoor, het regelen van de vervoervoorwaarden langs de weg en het water. Integratie van de produkten die ⅓ van de handel tussen de zes landen opslorpen, stelt onvermijdelijk ook die van de gemeenschappelijke markt voor van alle produkten die in deze handel tussenkomen. Euratom en algehele gemeenschappelijke markt zijn het voorwerp van de verdere onderhandelingen die thans te Brussel plaats hebben met het oog op het opstellen van nieuwe verdragen.
Het is een logische ontwikkeling. De voortdurende contacten tussen de regeringen en de belanghebbenden, de ‘goodwill’ die in al hun onderhandelingen voorligt, hebben ze dichter bij elkaar gebracht en hebben bewezen dat voor alle problemen uiteindelijk een duurzame oplossing voorhanden ligt, ook al moet men de weg tot de eenheid vergemakkelijken door tijdelijke overgangsmaatregelen, die een aanpassing van de economieën mogelijk maken.
Economische integratie, doordat zij harmonisatie van de produktievoorwaarden, uitbreiding van de produktie, van de werkgelegenheid en van de levensstandaard beoogt; doordat zij de mensen bijeenbrengt in een belangengemeenschap, leidt ook tot harmonisatie van de sociale voorwaarden. Het E.G.K.S.-Verdrag heeft de bevoegdheden van de Hoge Autoriteit op het sociale plan beperkt tot ‘het bevorderen van de verbetering van het levenspeil en van de arbeidsvoorwaarden der werknemers, zodat een geleidelijke egalisatie daarvan mogelijk wordt’. Het geeft haar geen directe actie op de lonen, de sociale zekerheid en de werkvoorwaarden. Nochtans heeft de gemeenschappelijke markt als gevolg gehad, dat de lonen in deze industrieën zich gunstiger ontwikkeld hebben dan in de andere sinds 1952, en dat de afstand tussen de hoogste en de laagste lonen in de gemeenschapsindustrieën kleiner is geworden. Tot harmonisatie van de sociale voorwaarden heeft de actie en de financiële steun van de Hoge Autoriteit en de Raad van Ministers, met het oog op het vergemakkelijken van de vrije circulatie van de arbeiders, de beroepsvorming, de arbeidshygiëne en -geneeskunde, het
| |
| |
bouwen van arbeiderswoningen (15.000 woningen zijn in aanbouw), de tewerkstelling en wederaanpassing, veel bijgedragen. Als tastbaar bewijs van de nieuwe solidariteit, die tussen de zes landen is ontstaan, kan men niet nalaten te onderlijnen hoezeer de ramp van Marcinelle de gehele Gemeenschap heeft getroffen, maar hoezeer ook, rond de Hoge Autoriteit dit aanleiding heeft gegeven tot een nieuwe en zeer diepgaande actie van de zes regeringen om de veiligheid in de mijnen in al haar aspecten opnieuw te bestuderen, met het oog op collectieve maatregelen op zeer korte termijn.
Tenslotte is het de waardigheid van de mens die het doel is van de morele, politieke en economische betrachtingen van de Volkeren. De reeds geciteerde Scelle bevestigde dat ‘de federatie als oorsprong heeft de nauwe banden tussen gemeenschappen die een gelijke graad van ontwikkeling bereikt hebben, die gelijke politieke en economische toestanden kennen, die een zelfde gevaar vrezen, die bewust zijn van de noodzakelijke wederzijdse steun’.
De ontwikkeling van de produktiemiddelen en van het verkeer maken de Europese integratie noodwendig. Wil Europa overleven en verder de levensstandaard van zijn bevolking ontwikkelen, dan moet het zich verenigen.
Dit ‘sociale feit’ ligt aan de basis van de E.G.K.S. Deze is echter slechts een eerste verwezenlijking, een eerste stap in de richting van de noodzakelijke wederzijdse steun’.
|
|