| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
IN augustus werd de politieke hemel plotseling verduisterd door het Hitleriaanse optreden van de Egyptische president Nasser. Na vier jaren het hoofd geweest te zijn van de ‘Revolutionaire militaire Raad’, die het land bestuurde, was Nasser in juli door 98% der Egyptische kiezers, zoals in onmondige landen gebruikelijk is, voor zes jaar tot president gekozen en was zijn ‘volksconstitutie’, wier parlement in oktober bijeenkomt, aanvaard. Op de verjaardag van de verdrijving van Faroek (18 juni) nam hij volgens een met de Britse regering gesloten verdrag, in tegenwoordigheid van de Russische minister van buitenlandse zaken, Sjepilof, en van de voormalige Britse commandant Robertson, plechtig bezit van de afgestane Britse marinebasis in de kanaalzone. Na een teleurstellend onderhoud met Tito en Nehroe op het Joego-Slavische eilandje Brionu trof hem de slag, dat Brittannië en de V. St. hem lieten weten. dat zij hun aanbiedingen tot financiële steun bij het totstandbrengen van de Asoeandam introkken. Amerika had 56 miljoen dollar beloofd, Engeland 14 miljoen en de Wereldbank 200 miljoen. Wegens zijn relaties met Moskou, dat hem rechtstreeks wapens leverde, volgens een latere bekentenis van Nasser, was het vertrouwen in deze leider verloren gegaan. Het State Department verschuilde zich achter het bezwaar, dat Egypte zijn eigen aandeel in de kosten niet kon opbrengen en vreesde, dat er tussen de Nijlstaten (Soedan) geen overeenstemming bestond over de verdeling van het Nijlwater. Nasser echter vertrouwde op de half en half beloofde hulp van Moskou en verklaarde in het openbaar, dat hij, zonder acht te slaan op hen, die toezicht ‘op onze hulpbronnen’ trachten te houden, voort zou gaan op de weg van ontwikkeling en vooruitgang. De daad volgde op het woord. Want terwijl hij voor een auditorium van 150.000 personen verzekerde, dat hij de dam zou bouwen op de schedels van de 120.000 Egyptenaren, die
tijdens farao Necho (500 v. Chr.) waren omgekomen bij de aanleg van het Suez-kanaal, werden alle kantoorgebouwen en installaties langs het kanaal bezet en genationaliseerd. In 1888 was te Constantinopel de internationale status van het Suez-kanaal vastgelegd en toevertrouwd aan de Suez-maatschappij, waarop Engeland met zijn in 1876 door minister Disraeli van de Egyptische pasja overgenomen aandelen voor c. 44% de grootste invloed heeft. De afloop van deze concessie was bepaald op 1968. Zo lang wilde Nasser niet wachten. Eden wees er op in het Lagerhuis, dat Nasser zonder overleg en zonder toestemming de maatschappij had genaast en dat de veiligheid van de doorvaart, die voor Engeland een kwestie is van leven en dood, in handen van een man, die door zijn woordbreuk niet te vertrouwen is, niet gegarandeerd was. Alleen een internationaal toezicht kan deze waarborg geven. De Franse regering van Mollet en Pineau had nog minder reden tot vertrouwen in de ‘kolonel’, omdat hij te Cairo, ondanks zijn belofte, het vuurtje van de Algerijnse rebellen brandend hield. Wapenleveranties aan Egypte werden stopgezet, Egyptische sterling saldi werden geblokkeerd, troepen en vlooteenheden kregen opdracht om de Britse positie in het oostelijk deel van de Middellandse zee te versterken. Dulles, wiens aanwezigheid te Londen door een conferentie met de Zuid-Amerikaanse staten vertraagd was, haastte zich naar de Britse hoofdstad en stelde zich aanvankelijk op het standpunt der beide Europese mogendheden. ‘Het is duidelijk, dat de naasting een vergeldingsdaad was voor ingebeelde grieven. Het is ontoelaatbaar,
| |
| |
dat het Suez-kanaal door Egypte wordt geëxploiteerd voor zelfzuchtige doeleinden’. Evenwel was hij tegen het gebruiken van geweld. De ‘Grote Drie’ hebben besloten te Londen een conferentie samen te roepen van de ondertekenaars van de Suez-conventie van 1888 (waaronder Nederland) en van de vertegenwoordigers van de landen voor wie het Suez-kanaal van vitaal belang is: 24 in totaal. Men was vooral benieuwd, hoe Moskou en Cairo op de uitnodiging zouden reageren. Moskou, de achterbakse ophitser van Egypte, aanvaardde de uitnodiging, maar met zoveel reserves, dat van medewerking weinig of niets te verwachten viel. In plaats van op 16 augustus moest de conferentie tot het einde der maand worden uitgesteld. Het aantal deelnemers moest met 22 anderen (alle satelliet- en Arabische staten) worden uitgebreid. De nationalisatie van het kanaal mocht niet ongedaan worden gemaakt, omdat er geen reden was zich bezorgd te maken over de vrijheid van de scheepvaart en het sprak vanzelf, dat ‘het accepteren van de uitnodiging tot niets verplicht’. Bovendien zou het juister zijn, dat de bespreking van de scheepvaart door kanalen en zeestraten van internationale betekenis (Panama en de Dardenellen) door de V.N. zou geschieden. Na dit Russisch gebaar was het niet twijfelachtig hoe Nassers antwoord zou uitvallen. Eerst op 12 augustus kwam het af. Aan 500 journalisten deelde de Egyptische president mee, dat hij de voorgestelde conferentie, gezien de omstandigheden, niet kon beschouwen als een internationale conferentie, die bevoegd is besluiten te nemen. Egypte was bij de bijeenroeping niet gehoord; bij de uitgenodigde landen ontbraken er 19, die ook van het Suez-kanaal gebruik maakten, het program van de conferentie ging te ver: het wilde de kwestie van een internationaal beheer en van internationale controle aan de orde stellen, terwijl het zich zou moeten beperken tot de internationale waarborging van de vrije doorvaart door het
kanaal. In dit laatste opzicht verkreeg Egypte steun bij de V. St. die wel ‘internationale middelen’ wensten, maar het beheer over het kanaal aan Egypte wilden laten. Een internationaal orgaan, waaraan klachten over de vrije doorvaart werden doorgegeven, kon volstaan. Behalve Egypte heeft ook Griekenland geweigerd aan de conferentie te Londen deel te nemen. Wegens de gespannen verhouding tussen Londen en Griekenland, veroorzaakt door het Britse optreden op Cyprus, meende de Griekse regering beter te handelen met zich afzijdig te houden. In plaats van Griekenland bood zich de Oost-Duitse volksrepubliek, zich opvolger wanend van het voormalig Duitse keizerrijk, mede-ondertekenaar van de conventie van 1888, als gegadigde aan, maar de Britse regering liet de ongevraagde delegatie niet toe, omdat zij ‘niet de bevolking van de Russische zone representeert’. Tot grote geruststelling van Adenauers regering.
De conferentie had een vlotter verloop en was van korter duur dan gevreesd werd. Nadat Dulles de voorwaarden had opgesomd, waaraan een oplossing van de kwestie moest voldoen: het kanaal dient te worden geëxploiteerd als een vrij, veilig en internationaal vaarwater, mag niet betrokken worden in Egyptische binnenlandse politiek, alle wettige rechten en belangen van Egypte zouden worden erkend en aan de Suez-maatschappij zou een billijke compensatie worden uitgekeerd, stelde de Sovjet-minister Sjepilof zeven andere punten voor, waaronder het voorstel de conferentie uit te stellen. opdat ook Nasser, over wiens rechten het tenslotte ging, er aan zou deelnemen. Zijn rechterhand, majoor Ali Sabri, was echter, hoewel niet als gedelegeerde, te Londen aanwezig. De Indiase gedelegeerde, Krisjoe Menon, was tegen Dulles' voorstel. Hij voelde meer voor de absolute souvereiniteit van Egypte over het kanaal. De tegenstelling was dus: Dulles wil een beheerraad, waarin Egypte vertegenwoordigd is en India wil Egypte alleen het kanaal laten beheren, onder toezicht van een adviserende commissie van de kanaalgebruikers. 18 van de aanwezige landen hechtten hun goed- | |
| |
keuring aan het plan-Dulles, terwijl de Sovjet-Unie, India, Ceylon en Indonesië aan het plan-Menon vasthielden. Niet in de vorm van een ultimatum, maar op een beleefde manier zou men het meerderheidsplan aan Nasser voorleggen. Omdat op deze conferentie de meerderheid de minderheid niet kon binden stelde Menon de eis, dat de Egyptische president officieel (feitelijk wist hij er alles van en daarmee was hij het gloeiend eens) op de hoogte werd gesteld ook van het Indiase plan. Ondanks heftig verzet van Sjepilof werd besloten aan Nasser de notulen van het verhandelde te zenden en hem te verzoeken een commissie, samengesteld uit 5 vertegenwoordigers der 5 werelddelen, onder leiding van de Australiër Menzies wel te willen ontvangen en het plan-Dulles goed te keuren. Als Nasser
‘neen’ zou zeggen, dan ‘zal er een zeer ernstige situatie ontstaan’, verklaarde de Britse minister van buitenlandse zaken, Selwyn Lloyd.
| |
Nederland
Drie en een halve week heeft formateur Drees nodig gehad om tot enig resultaat te komen omtrent de uitgaven voor de defensie en de huurverhoging. Er waren echter nog meer punten te bespreken, zoals de bezitsvorming, de handhaving der Nederlandse souvereiniteit over Nieuw-Guinea en de dootrekking van de pacificatie-gedachte voor het hoger onderwijs. Namens de K.V.P. wenste Romme ook deze punten in het regeringsprogram opgenomen te zien. De protestantse partijen hadden daartegen geen bezwaar, maar Drees beperkte zich tot algemeenheden. Tot het uiterste toe hebben Drees en Romme gepoogd een redelijke oplossing der ‘knelpunten’ te vinden, zelfs de leider der anti-revolutionairen, prof. Zijlstra werd ter bemiddeling geroepen. Het mocht alles niet baten. Na enige aarzeling legde Drees zijn opdracht neer. Daarop gaf de koningin aan prof. Romme dezelfde opdracht, die Drees ontvangen had: ‘een kabinet te vormen, dat geacht kan worden het vertrouwen van het parlement te genieten’. De andere partijen, zelfs de V.V.D., stonden niet afwijzend tegenover Romme's program. dat een aanvaardbare grondslag voor alle partijen werd geacht.
Niet aldus de P.v.d.A. Schriftelijk kreeg de formateur te horen van de P.v.d.A.-fractievoorzitter: ‘Uw program sluit de mogelijkheid van overeenstemming te enenmale uit’. Prof. Romme was er niet door verrast, omdat ook ‘subjectieve’ redenen een rol in de politiek spelen. In dit geval meende de P.v.d.A. haar gezicht te moeten redden: geen Drees dan ook geen Romme.
Romme legde zijn opdracht neer. Nu trad de derde man op het toneel: prof. Lieftinck, die als coryfee van de P.v.d.A. zeven jaar lang 's lands financiën met succes beheerd had. H. Majesteit benoemde hem tot informateur. Naarstig stelde hij oriënterende onderzoekingen in naar de mogelijkheid de kloof tussen de beide grote partijen te overbruggen. Over vier van de vijf punten van Romme kon de informateur zijn partijgenoten heenbrengen, doch op het vijfde punt, de bezitsvorming, zou zijn bemiddeling stranden. Lieftinck had voorgesteld, dat het nieuwe kabinet een onderzoek zou voorstellen, welke fiscale maatregelen ter bevordering van de bezitsvorming zouden worden genomen. Burger echter wenste de nieuwe regering slechts te verplichten tot handhaving van het reeds ingediende wetsvoorstel om de werkgeversbijdrage voor bouwspaarfondsen vrij te stellen van sociale lasten en van loon- en inkomstenbelasting en deze voorzieningen nog uitbreiden tot andere op duurzaam bezit gerichte werknemersspaarfondsen. Hiervoor is Lieftinck bezweken. Hij liet zijn eerste opzet en daarmee de eisen van de K.V.P. in de steek en stelde zich op het standpunt van de heer Burger. Dit brak de draad met de K.V.P. af en Lieftinck deelde H.M. mee, dat zijn pogingen op ‘niet te overbruggen tegenstellingen’ waren afgestuit. Daarop werd hem een
| |
| |
nieuwe opdracht verstrekt. In minder dan geen tijd stelde de informateur een nieuw program op, over welks mogelijkheid hij zich ‘bij leidende personen uit het politieke leven’ ging oriënteren. De opdracht om langs een extra-parlementair kabinet op een bepaald moment tot een parlementair kabinet te komen leek echter te fantastisch. Hoewel alle fracties hadden geadviseerd een formateur uit re rechtse groeperingen aan te wijzen, ging de formateur voort met het zoeken naar candidaten voor zijn zetels, maar de een na de ander weigerde zijn aanbod te aanvaarden. Eindelijk trok Lieftinck de enig aanvaardbare conclusie en bracht H.M. ‘eindrapport’ uit van zijn bevindingen. De ‘derde’ man trad terug. Prof. Romme achtte zich politiek niet de aangewezen persoon om thans de vorming van een kabinet op zich te nemen en verwees H.M. naar een (in)formateur uit protestants-christelijke kring. Deee ‘fietsende in de buurt van Kootwijk’ aangetroffen was prof. De Gaay Fortman, aan wie verzocht werd ‘een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheid tot samenstelling van een kabinet’. De vierde informateur begon van voren af aan met de bestudering van het intussen sterk aangewassen dossier. Omdat hij door zijn opdracht alle kanten uit kan, is het niet uitgesloten, dat hij de steen der wijzen - hoe dan ook - zal vinden.
Tijdens de kabinetscrisis kwam het demissionaire kabinet voor de netelige kwestie te staan van de brutale weigering van Indonesië om de in de R.T.C. erkende schulden aan Nederland verder te betalen. Wel die aan andere landen. Van de ene kant werd volgens Indonesische ‘arithmetiek’ voorgerekend, dat niet Indonesië, maar Nederland nog voor 2,7 miljard in het krijt stond, van de andere kant schreeuwde Soekarno, ‘wij zijn geen zwendelaars, wij hebben een revolutionaire stap gedaan en onze moed getoond door stoutmoedig alle R.T.C.-overeenkomsten te verscheuren’. In de buitenlandse pers heeft men zich afgevraagd, wat het woord van Indonesië nog waard is en of de verstrekkers van kapitaal zich niet tweemaal zullen bedenken alvorens daartoe over te gaan?
In een nota heeft de Nederlandse regering niet alleen geprotesteerd tegen het feit, dat zij niet officieel van het besluit in kennis is gesteld, maar ook tegen de eenzijdige verbreking van een verdrag, dat mede tot stand was gekomen met medewerking van vertegenwoordigers van de V.N. (UNCI). Evenwel is, volgens Indonesische verklaring deze overtreding een ‘binnenlandse’ zaak, zodat de besprekingen van minister Luns te Londen zinloos waren.
1-9-'56
K.J.D.
| |
België
De verlofmaanden zijn hun traditie getrouw gebleven - niet alleen wat het weer betreft.... De algemene reislust, waaraan ook de politieke figuren niet konden weerstaan, slorpte de mensen voldoende op, zodat de regering enkele delicate maatregelen kon treffen en manoeuvres uitvoeren, zonder gestoord te worden. De Vlaamse problematiek trad weer voor enkele maanden in het middelpunt der belangstelling. Tenslotte bracht de vakantie ook de traditionele, in dit geval helaas diep-tragische verrassing.
Regeringsmanoeuvres? Er waren er heel wat. Het begon met de verklaring van de Eerste-Minister op de plechtigheid ter gelegenheid van de 80e verjaardag van Koningin Elisabeth, volgens dewelke Koning Leopold was ingegaan op het verzoek, een bijzondere opdracht aan te nemen i.v.m. het wetenschappelijk onderzoek in ons land. Dit was de bekroning van een politiek die er toe strekte, de moeilijkheden van de koningskwestie te doen vergeten, zowel door het vorstenhuis, als door de bevolking. Dan was er de verhoging van de meeste vervoertarieven, met een uitgesproken voor- | |
| |
keur voor diegene, die geen invloed hebben op het indexcijfer.... Verder maakte dhr. Collard, vlak voor zijn vertrek naar Rusland - waarheen hij de leiding van de partij en dhr. Spaak volgde, en zelf door minister Leburton van Volksgezondheid zou gevolgd worden - voor de eerste maal gebruik van een der revolutionerende mogelijkheden van zijn beruchte wet, door een rijkslagere school op te richten. Daardoor betreedt hij het terrein van het lager onderwijs, dat hij tot nog toe zorgvuldig vermeden had - wellicht omdat vroegere schoolstrijdervaringen de gevaren van dat terrein hadden bewezen. Een ernstig teken.
Ook de Moskou-bedevaarten zelf behoren tot die manoeuvres, wel eerder van de socialistische partij dan van de regering, maar waar ligt het verschil eigenlijk? Het is niet altijd zeer duidelijk.... Waar in Oostenrijk en in Nederland de communisten zich ten voordele van de marxistische eenheid hebben teruggetrokken, zijn de Belgische socialisten misschien wel een dergelijk ideaal gaan bepleiten. Het is een feit, dat kort na hen de communistische leiders zich eveneens naar Moskou hebben begeven.
Tenslotte komt onder de verlofactiviteiten een ereplaats toe aan die van minister Troclet, die met het Koninklijk Besluit van 14 juli 1956 een derde poging waagde, om het vraagstuk der ziekteverzekering zoveel mogelijk volgens zijn principes te regelen. Zo gezegd diende dit besluit enkel tot aanpassing van het vorige akkoord van 22 februari tussen de regering en de geneesheren. Dhr. Troclet heeft dit akkoord intussen zeer persoonlijk geïnterpreteerd.... de geneesheren en de christelijke mutualiteiten die zich de moeite getroostten de overeenkomst na te pluizen stelden beiden een lange lijst op van punten waar het K.B. van het akkoord afwijkt. Eigenaardig genoeg, steeds in de zin van meer ministeriële bevoegdheid en minder autonomie voor de verzekering zelf.... Aan de degradatie van de mutualiteiten werd trouwens niets gewijzigd. Geen wonder, dat de christelijke, neutrale en beroepsmutualiteiten evengoed tegen het nieuwe besluit protesteerden en de uitvoering ervan weigerden, als de geneesheren - op wie het ‘divide et impera’ weinig invloed heeft tot nog toe. Een ernstige slag werd aan dhr. Troclet toegebracht door de patroons die, buiten alle partijpolitiek om, weigerden voortaan nog in het Nationaal Comité en het Beheerscomité van het RVZI te zetelen, wegens de degradatie van die comités, en tevens een organieke wet over de ziekteverzekering eisten. Merkwaardig is ook dat de socialistische mutualiteiten, naar vroegere uitlatingen toch warme voorstanders van nationale gezondheidsdienst en betalende derde in een schrijven aan de geneesheren, de door de C.V.P.-senatoren verdedigde principes inzake vrijheid van beroep en van akkoordafsluiting hebben onderschreven....
De Vlaamse problemen werden geconcentreerd rond de IJzerbedevaart en de studieweek der Lod. De Raet-stichting. Op de eerste maakte zich, naast een verscherping van extremistische tendenzen, een zakelijker bewustzijn merkbaar. Die zakelijkheid kwam dan volop tot uiting op de studieweek te Hofstade: de inventaris der Vlaamse problemen hoeft men niet ver meer te zoeken, na het goede werk dat daar werd verricht. De samenwerking tussen linksen en rechtsen levert daar goede vruchten. Jammer, dat ze op politiek gebied dode letter blijft. Wat zou enige ruggegraat van de socialistische mandatarissen b.v. niet reeds hebben vermocht!
Hoe belangrijk al het vorige ook weze, het is allemaal onder de zwarte schaduw komen te vallen van de mijnramp te Marcinelle, de ergste die ooit een Belgische mijn teisterde. De schok in de openbare opinie, in binnen- en buitenland is zeer hevig geweest. Daarvan getuigt de geweldige golf van edelmoedige naastenliefde, die op korte tijd niet minder dan 100 miljoen B. Fr. voor de naastbestaanden van de slachtoffers bijeenbracht. Daarvan getuigt nog meer de niet meer in te dammen stroming,
| |
| |
om in de toekomst dergelijke rampen onmogelijk te maken. Het steenkolenprobleem in België is heel complex. Het vraagstuk van de veiligheid heeft onbetwistbaar de voorrang. Italië's eis tot onverwijlde oplossing, voorwaarde voor verdere levering van arbeidskrachten, kan voortaan niet meer worden genegeerd en het is goed dat ook internationale organismen als het Internationaal Arbeidsbureau en de E.G.K.S. het probleem op internationaal vlak aanvatten: het stelt zich inderdaad niet alleen voor België.... Onmiddellijk daarop volgt dat van de marginale mijnen, die sedert de bevrijding het land miljarden hebben gekost en, wegens in hoofdzaak geologische omstandigheden, toch beneden een normale produktie blijven. Zakelijk gezien is er maar één, en een eenvoudige oplossing: de sluiting. Blijft dan de economisch-sociale weerslag op de getroffen streken; geen onoverkomelijke moeilijkheid, indien men de inspanning tot behoud van de onrendabele mijnen wil brengen voor de economische reconversie der getroffen gebieden. De eventuele vermindering van produktie kan onmiddellijk worden goedgemaakt door het in exploitatie geven van de Kempische reserves. Tot zover het probleem zakelijk gezien. Politiek stelt het zich echter wel enigszins anders, en biedt het voor de regering een bijzondere moeilijkheid. Vooreerst is er haar eigen verantwoordelijkheid. De regering - haar voorgangster eveneens - is in gebreke gebleven, de noodzakelijke veiligheidsmaatregelen werkelijk op te dringen. Dit is in concreto te wijten aan een onenigheid tussen de ministers Rey en Troclet. De regering is eveneens in gebreke gebleven om het probleem van de marginale mijnen en dat van de kolenreserves op te lossen. Het is dan ook normaal, dat verschillende aanvragen tot interpellatie werden ingediend, en de bijeenroeping van de Kamer gevraagd. De regering poogt echter die interpellaties te ontgaan, wellicht niet zozeer omdat ze voor haar meerderheid vreest, maar
omdat ze haar meerderheid moet samenhouden op de grondvraagstukken. De socialisten zijn verdeeld: een groep Buset, die het behoud van de regering op het voorplan stelt, en een groep Renard, die het ogenblik gekomen acht om het programmapunt der nationalisatie door te zetten. De grote massa van de socialistische arbeiders staat achter de tweede. De liberalen zijn echter beslist tegen iedere nationalisatie gekant en het lijkt uitgesloten dat ze op dit stuk zouden wijken. De Christelijke Volkspartij kan uit deze verdeeldheid slechts gedeeltelijk profijt trekken, omdat ze zelf een sterke vleugel telt die zelfs tegenover voorzichtige structuurhervormingen huiverig staat. Het is nochtans zeker, dat een gedurfde hervorming noodzakelijk is. Maar van de andere kant mag niet worden geduld, dat de nationalisatie zou dienen tot het behoud van de marginale mijnen, om louter Waals sentimentele redenen (bij de socialisten zeer levendig). Gezien deze complexe verhoudingen, gezien vooral het meningsverschil in regeringskringen, lijkt het waarschijnlijk, dat de regering niet op de eis tot bijeenroeping van het parlement zal willen ingaan, en veeleer dankbaar de reis van parlementaire afgevaardigden naar China en Formosa zal inroepen om minstens tot oktober tijd te winnen.
Bij de omvattende programma's inzake Kongo-politiek die in vorig nummer besproken werden, is thans een kongolese stellingname gekomen, het manifest van het inlandse blad ‘Conscience Congolaise’. Het legt de nadruk op de noodzaak tot spoedige volledige ontvoogding, op de noodzaak van een eigen, volledige Kongolese beschaving. Het aanvaardt de syndicaten, wijst de politieke partijen af. Het is duidelijk, dat een stroming onder de inlanders ontstaan is, die erover wil waken, dat de beloften van moederlandse groepen geconcretiseerd en gehouden worden. Tenslotte mag gemeld, dat het meningsverschil regering - missies over de toepassing van het akkoord over de verdeling der schoolbouwkredieten, tot genoegdoening van de missies geregeld werd.
L. Deraedt
|
|