| |
| |
| |
Toneelkroniek
Toneel in Nederland
Jan Ros S.J.
EEN tenminste in Nederland niet afnemende belangstelling voor het toneel belet toch niet, dat bij velen een gevoel van onzekerheid, lusteloosheid en zelfs iets van een malaise-stemming kan worden waargenomen. Reden tot bescheidenheid en geduld, ook in dit overzicht over de tweede helft (februari-juli) van het afgelopen seizoen, een terugblik, omdat bij het verschijnen ervan reeds lang een nieuw seizoen is begonnen. Ook hier is de rust kort tegenwoordig.
‘Een prijzenswaardige daad’ hebben enkele letterkundigen terecht in een open brief aan de Nederlandse Comedie de opvoering door dit gezelschap van Vondels Lucifer genoemd, maar ook ‘slechts een eerste stap’. Onder het vele dat Vondel heeft geschreven behoort zijn dramatisch werk tot het voornaamste, al spreekt er soms meer edele bezieling uit dan eigenlijke dramatiek. Maar met meesterlijke beheersing van de taal heeft de dichter er heel zijn rijkdom aan hart en verstand, zijn ontroering, hartstocht en grootheid van visie in een dankbare aanvaarding van Gods schepping in neergelegd. Schuldbesef en ootmoedsmotief vormen er de kern van, de ootmoed van het schepsel, die naar Vondels eigen ervaring door strijd moet worden verworven.
Lucifer dat de weinige buitenlanders die het kennen ons benijden, is geschreven in 1654 en dateert dus uit Vondels tweede periode, toen hij de Griekse tragedie en de niet altijd juist begrepen theorie van Aristoteles had leren kennen. Zijn held is hier dus ‘schuldig’. De, zoals zijn naam reeds aanduidt, aartsengel van het licht wordt een verblinde opstandeling. Hij ziet de afloop van de strijd die immers niet twijfelachtig kan zijn, en wil zich toch niet buigen. Zo wordt hij het ergste symbool van louter ondergang. De handeling wordt geboren uit de ziel van de optredende personen, de dramatiek komt op uit het vers en moet in het zeggen plastische vorm krijgen.
Te veel is naar mijn oordeel de geestelijke achtergrond en inhoud die in het stuk is te vinden en er zijn hoogste waarde aan geeft, bij deze opvoering verloren gegaan. Het decor, waarin de hemel, waarin het stuk speelt, als het uitspansel was opgevat, was een vondst. De barokke costuums hadden heel goede en heel lelijke dingen. De mise en scène was eenvoudig maar tot in details zeer verzorgd. Knap waren de belichtingsmogelijkheden benut. Maar eenheid van stijl ontbrak. De goede engelen bleken de zwakste partij en waren in het algemeen te elegant zonder dat de opstandelingen daartegenover werkelijk demonisch werden. De vrouwelijke klank in de reien hield deze dun en broos. Het moeilijke bodeverhaal uit het vijfde bedrijf maakte een machteloze indruk. Het was duidelijk de spelers ernst maar er zal nog veel werk moeten worden verzet als deze ernst wil worden beloond. Een langdurige traditie is noodzakelijk voor het juist hanteren van Vondels taal, wil zijn vers de volle klank krijgen die het in zich draagt. Maar naar veler opvatting was deze voorstelling een der hoogtepunten van het seizoen, en, zegt Strindberg, ‘als de toeschouwer een toneelrecensie leest, wil hij zijn opvatting bevestigd zien en niet bekritiseerd’.
| |
| |
Aan de rol die de traditie speelt herinnert de opvoering van een Griekse tragedie, hier die van Euripides' Medea door het Rotterdams Toneel. Alleen reeds traditie en door de Grieken als vanzelfsprekend aanvaarde conventies hebben de Griekse tragedie verhinderd ooit realistisch te worden. Deze stukken gaan niet over individuen maar over de mensen, bij Euripides, vanaf Aristoteles tot Lessing als de grootste van de drie Griekse treurspeldichters beschouwd, verscheurd door elkaar tegenwerkende hartstochten en de strijd tussen deze hartstochten en hun verstand. Ook bij hem speelt het lijden dat de mens over zichzelf brengt door zijn dwaasheid of slechtheid tegen een achtergrond van goddelijk handelen een grote rol. Deze achtergrond is in het Medeathema zoals het door de wereldliteratuur is overgenomen, dikwijls verdwenen.
Medea, een gepassioneerde vrouw van sterk karakter en grote intelligentie, is de verpersoonlijking van een blinde en irrationele kracht in de mens. In haar liefde voor Jason heeft zij alles tot zelfs de grootste misdaden tegenover haar eigen familie voor hem overgehad. Deze aan lager wal geraakte held wil echter zijn positie verbeteren door een goed huwelijk zonder zich erom te bekommeren dat hij reeds vrouw en kinderen bezit. Tegenover Medea gedraagt hij zich als een impressario, die in de binnenlanden van Afrika een buitengewoon goede sopraan heeft ontdekt. Een compromis valt hem gemakkelijk, voor Medea is het onmogelijk. Zijn gedrag doet haar liefde in verachting en haat veranderen en brengt haar er tenslotte toe na een hevige en wanhopige tweestrijd haar eigen kinderen te vermoorden om zich op haar man te wreken en hem te treffen in het enige dat hij liefheeft. Door aard en aanleg is haar haat zo groot dat deze over haar moederlijke gevoelens zegeviert. Het verloop van de gebeurtenissen heeft Euripides gewelddadig verkort, zijn behandeling van Medea's ‘psychologie’ is typisch rhetorisch, Jason is al te eenvoudig getekend.
Het Rotterdams Toneel bezit niet de krachten om een klassieke tragedie te bezetten en dus moest de voorstelling wel gedeeltelijk falen. Caro van Eyck speelde echter een sterk aangezette en gespannen Medea en Ton Lutz heeft als regisseur vooral met het koor in opstelling en beweging goede resultaten weten te bereiken.
Een daad van betekenis die grote waardering verdient moet de opvoering worden genoemd door de Haagse Comedie van Requiem voor een non door William Faulkner. Men heeft gezegd dat dit requiem geen requiem, deze non geen non en zelfs dit stuk geen stuk is. Zeker is deze dies irae aan de Mississippi, een soort vervolg op de roman Sanctuary van dezelfde schrijver, niet evenwichtig en niet altijd duidelijk en overtuigend. Overmaat, herhaling en half uitgesproken gedachten ontbreken evenmin als in zijn romans. Maar het werk heeft iets monumentaals al is dit niet tot het einde toe volgehouden, het is boeiend, fascinerend zelfs en levert een toneelavond op hoog niveau.
Om karaktertekening is het de schrijver niet te doen geweest. Hij geeft een gevecht om loutering onder invloed van een kwellend en nimmer zwijgend geweten, uitgedrukt in de advocaat van de negerin Nancy en oom van Temple Drake, de negerin zelf en de gouverneur. Nancy heeft een moord gepleegd op een zuigeling en dit wordt de aanleiding tot de levensbiecht van de moeder van het kind, die Nancy redden wil. Deze is echter niet te redden en wil ook niet gered worden omdat zij haar straf op zich wil nemen als een uitboeting voor haar zonden. Maar Temple redt haar eigen ziel na een moeizame strijd tegen de aantrekkingskracht van het kwaad die groter in haar blijkt dan zij dacht.
| |
| |
De spankracht van dit moeilijk speelbare en ook aan het publiek hoge eisen stellende stuk heeft de voorstelling onder regie van Karl Guttmann wel voortdurend kunnen vasthouden. Steeds overtuigend was Myra Ward als Temple Drake, reeds fysisch een zware rol maar vooral door de gecompliceerdheid van gevoelens die zij moet uitbeelden. Naast haar moeten Albert van Dalsum als advocaat, Elisabeth Anderson als Nancy en Gijsbert Tersteeg als gouverneur worden genoemd. Faulkner schildert verwording, maar gelooft aan geweten, uitboeting en loutering door lijden. Zijn vorm is echter chaotisch en het werk blijft een geval.
Geheel en al een geval blijft Van de brug af gezien van Arthur Miller, een gedramatiseerde anecdote van een eenvoudige en goedmoedige havenarbeider, die tegen de gecompliceerdheid van gevoelens voor zijn pleegkind niet op kan, haar aan niemand gunt, de Italiaanse immigrant als een indringer beschouwt, in zijn eigen begeerten verward geraakt en niet tot bezinning kan komen. Een uitstekend geschreven karakterschets vol boeiende soms afstotende scènes met sterke effecten en een luidruchtig slot. Helemaal geen volmaakt werk, maar als realistisch drama met een naturalistische dialoog een dankbaar speelstuk en een volksdrama, dat door zijn succes bewijst dat de smaak van het publiek in de loop der tijden niet zo heel veel verandert.
Nu maakt de schrijver voor dit alles zijn excuses, want al zegt hij zelf, dat hij ‘recht op zijn doel afgaat en alleen dát gezegd zal worden wat noodzakelijk is’, in vormgeving sleept hij er nogal het een en ander bij, dat gezocht en geforceerd moet worden genoemd.
De Nederlandse Comedie heeft van dit stuk onder de zeer overwogen regie van Henk Rigters en met Ko van Dijk in de voortreffelijk gespeelde hoofdrol een uitstekende voorstelling gegeven, die in staat is avond aan avond volle zalen te trekken.
Minder aandacht trokken de opvoeringen van de overige ernstige stukken. Geen land wellicht is in het bezit van zoveel poëtische drama's als Ierland, maar veel daarin staat ver van ons af en voor ons hebben de gebeurtenissen plaats als in een soort vierde dimensie. Bovendien is Deirdre en de zonen van Usna, naar de oude Ierse vertelling door John M. Synge voor het toneel bewerkt, epiek gebleven, vaag en verheven, zonder spanning en dramatische bewogenheid, terwijl daarbij nog het hoofdmoment op de achtergrond is geraakt. Het was sympathiek van de toneelgroep Theater voor het regisseren van deze bleke afdruk van de sage de jonge Erik Vos te vragen, maar de opgave bleek ver boven diens krachten te liggen. Hartstocht en wildheid, naast iets buitenaards en waardigs hier geëist, en ook ruimtewerking werden gemist. De directeur van het gezelschap sprak euphemistisch van een ‘verdeelde ontvangst’.
Zeer verdienstelijk was de homogene opvoering bij dezelfde toneelgroep van Familieconflict van Diego Fabbri. In de strijd van drie families om een kind, de moeder en haar man, de vader en diens vrouw en de pleegouders, heeft de schrijver alle mogelijkheden bedacht, die hier te pas kunnen komen. Zodoende is een onwaarschijnlijk geval ontstaan, waaraan de auteur abrupt een einde moet maken en waarin jacht op effecten het stuk vertroebelen. Het kind wordt het slachtoffer van de zoals Fabbri het uitdrukt, verkeerd gerichte liefde van degenen die het omringen en allen erkennen dan ook schuld op het einde, maar dit op één lijn stellen van alle partijen blijft onverklaard en bevredigt niet. Toch
| |
| |
geeft hij ook weer in dit werk er blijk van, dat hij voor het toneel kan schrijven, een stuk goed bouwen, karakters tekenen en speelrollen leveren.
Ondanks alle hulde die men de spelers van de Nederlandse Comedie kan en moet brengen, is gebleken, dat Koud Licht van Carl Zuckmayer een vervelend en mislukt stuk moet worden genoemd. De merkwaardige zaak Klaus Fuchs stond de schrijver voor ogen in dit spel van het gewetensconflict van een atoomgeleerde met zijn verraad en zijn bekering. Geen van beide zijn echter duidelijk gemotiveerd, zodat temidden van allerlei overbodige bijkomstigheden een kern ontbreekt.
Geen succes ook werd bij de Haagse Comedie De Eerstgeborene van Christopher Fry. Regisseur en spelers hebben er blijkbaar niet uit gekund, wat hun echter niet kwalijk te nemen is. Want hierin was de schrijver hun voorgegaan. In zijn bewerking voor het toneel van het bijbelverhaal van Mozes en diens rol bij de uittocht van de Joden uit Egypte, waarin vele mogelijkheden liggen, is een ondramatisch geheel ontstaan met mensen zonder leven en gebeurtenissen zonder spanning, zodat hij meer nog dan in zijn ander werk het gevaar niet is ontsnapt om in gepraat te vervallen en met franje allerlei dingen op te sieren die niet of nauwelijks in het verhaal passen.
Uiterste zorg was door de Haagse Comedie besteed aan decor, costuums, regie en spel van Rembrandt door H.M. Planten. Zo werd deze toneelbijdrage tot de herdenking van het 350-ste geboortejaar van onze grootste schilder een geslaagd kijkspel met uiterlijke toneeleffecten. Meer kan het niet worden, want het werk zelf is mislukt, zoals niet te verwonderen valt. Met de meest oprechte bedoelingen heeft Planken een schets geschreven van de schilder in zijn tijd en milieu gedurende zijn laatste levensjaren in de Jodenbreestraat en op de Rozengracht.
Een genie is natuurlijk iets heel bijzonders, maar wij hebben geleerd onderscheid te maken tussen de artist en de mens, al ontkennen sommigen de mogelijkheid daartoe. En zo is in het gewone leven een genie niet altijd bijzonder, maar dikwijls gewoon, soms een beetje of erg zonderling. En dus wordt ook Rembrandt hier een burgerman, die een aantal gebeurtenissen beleeft, waarvan Dr. Knuttel bewijzen wil dat zij grotendeels als een romantiserende legende moeten worden beschouwd, wat natuurlijk aan het stuk als zodanig niets behoeft af te doen, maar misschien toch de schrijver voor vals pathos had kunnen behoeden. R. verliest zijn vrouw, kind, goede naam en geld en praat daarbij oppervlakkig over kunst en theologie. Het zou allemaal meer aanvaardbaar geweest zijn als het maar niet over Rembrandt ging. Wat Albert van Dalsum in de hoofdrol van dit stuk, dat niet zoveel kansen tot spel biedt, presteerde, was gezien zijn tekst, bijna angstwekkend.
Herman Heijermans noemt zijn Eva Bonheur een genoegelijk toneelspel en dus kan hiermee de bespreking van de blijspelen beginnen. Dit volksstuk in drie bedrijven en twee verdiepingen brengt een dramatisch conflict en is goed geschreven. Burgerlijkheid brengt het ook, hier in de zin van benepenheid waartegen Jasper en Miep zich verzetten, de eerste uit een wat magere levensfilosofie, maar zo dat toch ook de innigheid die dit begrip meebrengt en een zekere blijmoedigheid die vertedert niet ontbreken. Het Rotterdams Toneel heeft er een alles samen gave voorstelling van gebracht met Nell Koppen in de titelrol, die op slot van rekening eigenlijk in het stuk kan worden gemist. Zij speelde de zielige figuur van Eva Bonheur, zoals Heijermans haar ironisch laat heten, zeer
| |
| |
sterk en bracht ook daarin de verstandige en goedhartige vrouw naar voren die zij ook is.
Met een beetje angst in het hart gaat men dikwijls naar stukken van schrijvers, die vooral schijnen gebruikt te worden om schouwburgen te openen of nieuwe gezelschappen te laten debuteren. Een van deze schrijvers is Lope de Vega, die wellicht geen enkel meesterwerk heeft voortgebracht maar wiens ongelofelijke produktiviteit altijd weer ras-toneel blijkt te zijn. Van zijn De dwaze dochter is het verhaal nauwelijks na te vertellen, maar temidden van een zoals te verwachten aantal elkaar doorkruisende verliefdheden wordt een onbenullig gansje door de tovermacht van de liefde tot een zo niet intelligente dan toch zeer slimme jonge dame. Bij de vlotte en levendige voorstelling, die de toneelgroep Puck in een door al te gemakkelijke grappigheid soms ontsierde vertaling heeft gebracht, bleken de damesrollen, waaronder Tine de Vries uitblonk, sterker bezet dan die van de heren.
Velen schijnen in Engeland op school She Stoops to Conquer van Oliver Goldsmith vervelend te hebben gevonden. Aldus tenminste William Stoker, die op verzoek van Theater dit stuk onder de titel Een nacht vol verwarring bij dit gezelschap is komen regisseren zonder dat uit de resultaten duidelijk is geworden, dat daarvoor een Engelsman nodig was. Ook bij ons echter lijkt toch wel een overrompelende voorstelling gewenst om het lichtelijk onnozele geval aanvaardbaar te maken van de min of meer vermakelijke ontwikkelingen die er ontstaan als Marlow het huis van zijn aanstaande schoonvader aanziet voor een herberg. Deze huwelijkscandidaat heeft verder de merkwaardige eigenschap schuchter te zijn in de omgang met meisjes van zijn eigen stand, maar een uitbundige durf te bezitten als hij meisjes ontmoet die op de maatschappelijke ladder lager staan. Een gelukkige afloop voor alle partijen is natuurlijk vanaf het begin gegarandeerd. Misschien heeft de voorstelling later de eigenschappen gekregen die ons aan dit werk nog werkelijk genoegen kunnen doen beleven. Bij de première was dit niet het geval.
Een overrompelende voorstelling heeft ook nodig maar kreeg ook bij de Nederlandse Comedie Een Huwelijk onder Lodewijk XV van Alexandre Dumas Père. Daarvoor zorgden prachtige costuums, een stijlvol decor, de regie van Ank van der Moer, die het juiste hoge tempo had gevonden en blijk gaf van gevoel voor humor, ironie, stijl en elegantie, en uitstekend toneelspel met in de hoofdrollen Han Bentz van den Berg als een oppervlakkig romantische graaf en Kitty Janssen als de charmante gravin. Zo bracht deze liefdesgeschiedenis tussen echtgenoten een avond van licht vermaak, die een groot en verdiend succes werd.
Zo oud als de wereld van John Boynton Priestley, voor Nederland niet nieuw meer, is niet veel meer dan een handig grapje, waarin op het laatst de aardigheden op zijn, en een poging om te laten zien hoever men op het toneel kan gaan met toneel weg te laten. Drie echtparen treden op, waarvan een voor de muzikale omlijsting zorgt en met het voornaamste paar het huwelijk bekijkt van een derde groep, waarvan de tragedie in miniatuur op een klein toneeltje wordt opgevoerd, die dan de lotgevallen van de hoofdgroep blijkt te spelen. Het stuk werd plezierig maar soms wat te nadrukkelijk gespeeld.
Toen Tirso de Molina in 1620 in El Burlador de Sevilla voor het eerst Don Juan op het toneel bracht zal hij niet hebben vermoed, dat hij een onsterfelijk karakter had geschapen, dat in allerlei varianten in de wereldliteratuur zou terugkeren. Had hij echter voorzien, wat Jean Anouilh in Ornifle van deze figuur zou
| |
| |
maken, misschien had hij zich nog wel eens bedacht. Nog toont de Franse schrijver wel dat hij speelbare rollen kan leveren, maar zijn Don Juan is zonder diepte of glans en het stuk mist ieder niveau, is woordrijk, goedkoop en vulgair. Ook de moeite die niet zonder resultaat de Haagse Comedie aan de voorstelling had besteed kon ons niet doen vergeten dat wij in de schouwburg wel plezier willen hebben maar toch ook als volwassenen wensen behandeld te worden.
Nederlandse Comedie en Rotterdams Toneel hebben het seizoen besloten mee een zomerblijspel. Het eerste gezelschap had daarvoor een stuk gekozen, dat gaat over het aan de man brengen van debutantjes, een Engels gezelschapspelletje waarvoor wij bij ons geen equivalent kennen. De twee huwelijkscandidaten voor het debutantje heten hier David en dit moet de Nederlandse titel De ware David verklaren van dit Londens succes. Op ons maakt dit stuk van William Douglas Home een onnozele indruk. De voorstelling die ik zag was duidelijk nog niet genoeg voorbereid.
Gelukkiger getroffen had het het Rotterdams Toneel met Krik Krak, een van de vele onderwerpen waarmee Edouard Boudet zich heeft bezig gehouden. Het is een dwaze boevenkomedie uit de Parijse onderwereld waarin een fatsoenlijke jonge man is terecht gekomen. De intrige is vrij mager en de tekst niet altijd zeer fijnzinnig. Uit de goede bezetting moeten vooral Lia Dorana en Jan Teulings worden genoemd.
Aan het in het algemeen vrij matte en weinig feestelijke Holland Festival heeft het toneel nauwelijks aandeel gehad. De tot een gelukkige traditie geworden opvoering van Elckerlyc op de binnenplaats van het Delftse Prinsenhof belef, ook al traden er vrij veel andere spelers op, even treffend. Naast deze allegorie met haar symbolische uitbeelding van abstracties staat eveneens uit de late middeleeuwen Mariken van Nieumeghen met individuen en realiteit. Om de vijf jaar wil Nijmegen dit mysteriespel zien en het was nu in het kader van het Festival opgenomen, gespeeld door Theater, dat wederom van Dalsum voor de regie had aangezocht. Zo keerden goede en minder goede eigenschappen van enige jaren geleden terug. In zekere zin is de markt te Nijmegen voor dit stuk de ideale plaats, maar brengt ook grote nadelen mee, als te grote speelruimte, lawaai van de omgeving en zodoende het verloren gaan van de innigheid en stille devotie die dit werk ook kenmerken. Deze nadelen zijn moeilijk te ondervangen. Nu staat een kijkspel met spectaculaire effecten op de voorgrond. Zeer te prijzen was de vertolking door Mia Goossen van Mariken gegeven.
Uit het buitenland kwamen het Staatsschauspiel Stuttgart en Le Théâtre National Populaire onder leiding van Jean Vilar. Het optreden van het eerste gezelschap met Schiller's hecht en helder gebouwde Maria Stuart was zo weinig bevredigend dat men zich afvraagt of de organisatoren hier wel wisten wat zij lieten komen. Een niet gelukte poging om romantiek en hedendaagse veel meer beheerste speelstijl te verbinden leverde een kil en berekend geheel.
Het Franse gezelschap heeft de voortreffelijke naam die het reeds twee jaar geleden verkregen had, bevestigd en versterkt. Niet door L'Avare van Molière, dat als een klucht werd gespeeld. Een tragische achtergrond die deernis kan wekken, was met opzet vermeden. Harpagon, door Vilar gespeeld, die groter is als regisseur dan als speler, was een om zijn gierigheid belachelijke figuur, soms bijna zelfs een grappenmaker, die voor vrek speelde.
De opvoering van Marivaux' Le Triomphe de l'Amour werd echter een ideale
| |
| |
toneelavond waarvoor nu eens werkelijk superlatieven niet te sterk zijn. Het onderwerp van het door Vilar als het ware herontdekte stuk is conventioneel en staat ver van ons af. Natuurlijk triomfeert de liefde over alle moeilijkheden die de ingewikkelde intrige meebrengt, maar niet zonder dat alle zeven spelers ook werkelijk een rol te spelen hebben gekregen. En deze Grieken en Griekse vrouwen uit Lacedaemon kennen door en door de lessen van het Italiaanse, Spaanse en wat latere Franse theater. Door regie en spel werd het stuk een verfijnde verrukking. Vilar doet niets overbodigs en niets overdrevens, hij kent geen vrees en geen overmoed. Het toneel is sober aangekleed, de decors enkel aangegeven door een paar requisieten. Maar de ruimte, die hij zo groot mogelijk wil, wordt ook volledig benut. De vormgeving is zeer bewust en berekend maar lijkt improvisatie. Zo krijgen en taal en beweging volop hun kans en dit ensemble weet ook deze kans geheel te benutten.
Als nieuw werk bracht de Toneelvereniging alleen Bandjir, het eerste stuk van de toneelspeler Lo van Hensbergen. Deze thriller geeft wel enige sfeer, maar mist te zeer het hier zo belangrijke element van spanning. Overigens is dit gezelschap zo goed als ongemerkt verdwenen, of liever uitgebreid en omgezet in het Nederlands Toneelgezelschap. Gedeeltelijk is dit een gevolg van de organisatie, die heden het toneelleven zowel van de kant van de spelers als van 't publiek kenmerkt. Veel goeds heeft zij ongetwijfeld gedaan, maar zij is toch ook een van de factoren die tot gemis aan spanning en zelfs tot verstarring dreigen mee te werken. Daarnaast heeft in het bewerken van deze verandering vooral de cultuurspreiding een rol gespeeld, bijna een modewoord, maar tot dusver een begrip waarover geen weten of deskundigheid schijnt te bestaan maar alleen verschillende graden van onwetendheid.
Ook het Zuidelijk Toneel heeft hieraan zijn bestaan te danken, al is men hier van een prestigekwestie gaan spreken, waarnaast dan toch ook wel op noodzaak mag worden gewezen. Moeilijkheden zullen hier zeker niet ontbreken. Men klaagt immers over gebrek aan spelers en onder hen weer over een tekort aan leiders. Bovendien vragen hoorspel en televisie om mensen en proberen een vaste kern te vormen. Toch volgt uit dit alles merkwaardigerwijze niet dat nu dan ook alle spelers, en daaronder zelfs met bekende namen, emplooi hebben gevonden.
Terecht klaagt men nog meer over gebrek aan repertoire. Somber was het geluid, dat het P.E.N. congres in Wenen over de jonge toneelschrijvers liet horen. Er zijn niet genoeg stukken al zijn er te veel toneelschrijvers of liever - want dit is niet hetzelfde - schrijvers van toneelstukken. Zelfs een groot aantal voorstellingen behoeft nog geen bewijs te zijn van een werkelijk succes. Juist door de organisatie van het publiek kan dit immers het geval zijn met werken, die dit om inhoud of opvoering niet waard zijn. Op de duur moet dit ten nadele van het toneel werken en de belangstelling verminderen. Reeds nu hoort men meer dan eens de klacht, dat iemand aan wie zijn abonnement of lidmaatschap zes voorstellingen levert, slechts over één of twee daarvan voldaan is en dan besluit een volgend seizoen van toneel af te zien. En zonder abonnement is het dikwijls moeilijk en soms onmogelijk de schouwburg binnen te komen. Maar dit alles behoort tot wat Findlater naar Henry James ‘the unholy trade’ noemt.
|
|