Streven. Jaargang 10
(1956-1957)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |
Pers en Kapitaal
| |
[pagina 25]
| |
digde bij de U.N.O.-commissie voor informatie, Mort d'Une Liberté, is daarvan een tekenend bewijsGa naar voetnoot1). Weldoend was ook de rede gehouden op 4 mei jl. door Hubert Beuve-Méry, directeur van Le Monde het meest gezaghebbende orgaan van het vastelannGa naar voetnoot2). Deze twee deskundigen onderzoeken de toestand en vestigen de aandacht op problemen die men niet zonder meer kan voorbijgaan. Allereerst constateert Beuve-Méry dat op de dertien thans te Parijs gepubliceerde kranten meer dan de helft lijden onder een bestendig deficit. Een zelfde toestand treft men, mutatis mutandis, ook in de andere landen van Europa. Hoe komt het dan dat deze kranten tot nog toe niet failliet verklaard zijn? Beuve-Méry acht het niet uitgesloten dat een of andere miljardair een krant onderhoudt als een renpaardenstal, al blijft deze veronderstelling toch weinig waarschijnlijk. Meestal zal het geld dat men aan kranten spendeert renderen op een ander plan als het politieke of het politiek-economische. Op het politieke plan, vinden we slechts twee partijen, de communistische en één socialistische die een officieel dagblad te Parijs hebben. Op het politiek-economische plan komen vele factoren in aanmerking. De eerste macht is de publiciteit, of zij haar naam al dan niet noemt. De meeste Franse kranten putten 60% van hun inkomsten uit als zodanig ingelaste publiciteitGa naar voetnoot3). Nu is het duidelijk dat wie 60% van de inkomsten van een zaak controleert haar naar willekeur laat leven of sterven. En de adverterende firma's laten niet na van hun machtspositie gebruik te maken. Zij hebben over het algemeen geen duidelijke politieke voorkeur maar staan sterk op het principe van de economische vrijheid en het privaatbezit. Een krant die uitdrukkelijk tegen het privaat bezit zou schrijven verliest haar voornaamste bron van inkomen. In dié zin had de Russische afgevaardigde gelijk toen hij op de Internationale Conferentie voor Persvrijheid (Genève, 1948) verklaarde: ‘Er is geen vrijheid in de landen waar de pers alleen bestaat om de belangen van trusts te dienen’. Onlangs nog heeft J.J. Servan-Schreiber de publicatie van L'Express als dagblad moeten staken omdat, naar hij zei, de publiciteit eiste dat hij sommige principes zou opgeven. Geen enkel adverteerder heeft hem tegengesproken. In Amerika komt het herhaaldelijk voor dat een dagblad plotseling een vroegere stelling verlaat omdat belangrijke publici- | |
[pagina 26]
| |
teitsgroepen dit wensen. Het publiek is trouwens geen dupe van deze situatie. Een enquête gehouden in de U.S.A. wees uit dat de grote meerderheid van de krantenlezers er van overtuigd is dat de publiciteit de stellingname van de kranten beïnvloedt. Deze publiciteit is niet alleen noodzakelijk geworden voor de leefbaarheid van een krant, ook de lezer heeft er behoefte aan. Zonder publiciteit in mijn krant weet ik niet welke nieuwe wagen te kopen, zegt de Amerikaan, en daarin heeft hij geen ongelijk. Het is in elk geval een veel betere formule dan publiciteit onder het mom van een artikel, dikwijls getekend door de redactie of door een bekwaam medewerker. Het succes van een bepaalde wagen in België mag voor een groot deel toegeschreven worden aan de speciale zorg door de fabrikant besteed aan supplementaire honoraria en andere geschenken voor de gespecialiseerde journalisten. Zolang deze publiciteit die haar naam niet noemt zich op het zakenplan houdt, is zij wel een ergerlijk bedrog van de lezer, maar richt zij geen onherstelbaar politiek kwaad aan. Anders is het gesteld met sommige praktijken waarover Kayser meer verteltGa naar voetnoot4). In Roemenië, zo schrijft hij, ontvingen alle postkantoren gedurende jaren Le Figaro. De Roemeense regering had namelijk een zeker aantal abonnementen genomen in ruil voor politiek gunstige berichtgeving en commentaar. Le Figaro heeft in dat geval slechts een systeem toegepast waarmee zij vanaf haar stichting vertrouwd is: de oprichter van de krant, Hippolyte de Villemessant toonde eens een exemplaar dat juist van de pers kwam: ‘Voilà le meilleur numéro que nous ayons jamais eu: pas une ligne qui ne soit payée’. De publiciteit maakt sommige organen niet alleen in hoogste graad corrupt, zij brengt hen tevens in een kringloop waaruit moeilijk is los te geraken. ‘Hoe meer lezers de krant bereikt, hoe meer de publiciteit opbrengt en hoe meer het dagblad, ipso facto, afhankelijk wordt van wie haar hun zeep of schoonheidsmiddelen toevertrouwen’, zegt Professor RiveroGa naar voetnoot5). Niet alleen om stand te houden tegen de concurrentie, niet alleen om winst te maken, ook om de adverteerders hogere facturen te kunnen voorleggen zal de krant alles doen wat mogelijk is om haar oplage te verhogen. En deze verhoogde oplage kan niet van intellectuelen komen, die tóch een krant lezen en al lang hun keuze deden, maar wel van de | |
[pagina 27]
| |
grote massa die ofwel geen krant neemt ofwel een concurrerende sensatie-publicatie kocht. De journalist, de redacteur, de directeur, de rewriter, verlagen zich om de koning-lezer te dienen. De directeur van het vooroorlogse succesvolle Petit Journal formuleerde dit niet zonder cynisme: ‘Il faut avoir le courage d'être bête’. Het principe ‘alles voor de lezer’ leidt tot de grofste leugens, tot zinloze polemieken en tot de exploitatie van de meest perverse nieuwsgierigheid. Het komt er op aan dat de waar verkocht wordt, ook al is zij waardeloos. Daarom zal men een speciale titel-techniek toepassen. De lezer ziet slechts de titel; hij koopt de krant wanneer hij door de titel wordt aangelokt. Of deze titel al dan niet klopt met de inhoud van het artikel is veel minder belangrijk. Pater G. Naidenoff S.J., hoofdredacteur van twee uitstekende Franse religieuze magazines, Missi en Rythmes du Monde, heeft een reeks van die slagzinnen verzameld. Zo vond hij o.a. volgende ‘kop’: ‘Cécile Sorel se déshabille de son corps devant un chanoine’, boven een artikel waarin medegedeeld wordt dat zij zekere reguliere geloften deedGa naar voetnoot6). De perslui, die hun titels schikken naar de doorsnee-lezer, kiezen eveneens de feiten die zij belangrijk achten. In 1949, na een week waarin Engeland verkiezingen hield, de U.N.O. belangrijke beslissingen trof, de troepen van Mao Shangai innamen, de Franse president een bezoek bracht aan Noord-Afrika, een partij en een vakbond congresseerden, de grote literatuurprijzen werden uitgereikt en de blokkade van Berlijn werd opgeheven, bracht Samedi-Soir, dat volgens zijn ondertitel ‘Le Grand Hebdomadaire d'Information Mondiale’ moet zijn, geen enkele titel over al deze feiten. Wel een kop van een hele pagina over ‘Un fraiçais hérite de 300 millions parce qu'il a pris une Américaine pour un cendrier’. De internationale politiek was vertegenwoordigd door prinses Margaret en door twee artikels onder de titel ‘Les Russes s'installent dans les chambres d'enfants’ en ‘Les Russes abandonnent les communistes allemands’ (waarop wij nog steeds wachten). De uitgevers kennen de enquêtes die regelmatig onder alle lagen van de bevolking worden gehouden uit het hoofd en schikken zich volledig naar de voorkeur van het publiek, welke ook de werkelijke feiten mogen zijn. Zomin als voor de publiciteit is het publiek hier dupe: een enquête gehouden door de redactie van La Nef liet uitkomen dat 88% van de bevolking overtuigd is dat de kranten geen objectieve berichtgeving verzorgenGa naar voetnoot7). De overige 12% waren lezers van het communistische | |
[pagina 28]
| |
orgaan en lezers van Le Monde; deze laatsten prezen algemeen hun krant om de wijze waarop zij tracht de objectiviteit zo dicht mogelijk te benaderen. Wat meteen bewijst dat een wérkelijk bekwame en van beroepsmoraal doordrongen joumalistenploeg wél in staat is stand te houden. Een ander voorbeeld is Paris-Match dat als magazine in elk geval op een merkwaardig peil staat en niettemin een bloeiende zaak is. Dat beide zich grote offers hebben moeten getroosten om dit resultaat te bereiken staat vast. Jammer genoeg, zijn zij gelukkige uitzonderingen. In de wedloop naar de hoogste oplage worden alle middelen aangewend die denkbaar zijn: een eerste krant richt een fancy-fair in, een andere een handelsbeurs, een derde organiseert een wieler-criterium... Het schijnt nochtans dat de West-Europese kranten beginnen in te zien dat zij niet langer op deze weg kunnen voortgaan. Plaatselijk worden reeds akkoorden gesloten tussen kranten om geen enkele activiteit te ontplooien buiten het journalisiteke kader. Overigens twijfelen de beheerders zelf aan het rendement van deze investeringen. Een ander meer journalistiek hulpmiddel wordt gevonden in de belangrijke gebeurtenissen die de aandacht van de lezers gaande maken. Zo veroorzaakte de oorlog in Korea een belangrijke stijging der oplagen.. Toen de oorlog zich niet uitbreidde dachten de zakenlui er nochtans anders over en gedurende een heel jaar bleven de publiciteitsinkomsten van de kranten over de hele wereld op een abnormaal laag peil staan. Het enige middel waardoor de kranten zich nog recht konden houden bestond erin de oorlogspsychose te bestendigen, opdat hun lezers uit nieuwsgierigheid de krant zouden blijven kopen. Daarom steekt er enige waarheid in de boutade van een Amerikaans journalist: ‘Zonder de kranten zou de oorlog in Korea nooit langer dan een jaar geduurd hebben’. Er is eens een statistiek opgesteld van de gebeurtenissen die belangrijke stijging veroorzaakten in de oplage van een Parijse avondkrant. De hoogste oplage werd bereikt toen Cerdan op 28 oktober 1949 bij een vliegtuigongeluk het leven verloor: 156.000 extra-exemplaren werden verkocht. Een match van Cerdan op 17 juli 1949 gaf 91.000 exemplaren boven het gewone peil. Al de andere gebeurtenissen, zoals de val van het ministerie, hadden een maximum-stijging van 40.000 tot gevolg. Gedurende het hele jaar 1949 bracht geen enkel feit van internationaal belang een verhoogde oplage te weeg, op één verklaring van Stalin na (8.000). Het uitbreken van de oorlog in Korea op 25 juni 1950 zorgde voor nauwelijks 54.000 exemplarenGa naar voetnoot8). Een belangrijke uitgavenpost van de grote kranten is het uitsturen | |
[pagina 29]
| |
van eigen reporters. Aanvankelijk worden zij gestuurd naar politiek-belangrijke plaatsen. Nu echter heeft de concurrentiestrijd de kranten vooral afgestemd op de grote massa: voortaan worden deze reporters alleen nog gestuurd naar plaatsen geteisterd door rampen of catastrofen of gezegend met het bezoek van een filmster of sportheld. Andere informaties worden zelfs in de vooraanstaande wereldorganen niet langer meer geleverd door eigen personeel. De agentschappen nemen deze taak over met het onvermijdelijke gevolg dat hun alleenheerschappij alle onafhankelijke informatie in het gedrang brengt. Nu reeds is de enige Amerikaanse correspondent in vele hoofdsteden de vertegenwoordiger van een agentschap dat aan alle kranten in de U.S.A. dezelfde tekst toestuurt over de politiek van het betreffende land. Hoe gemakkelijk kan die éne man niet beïnvloed worden door een bepaalde belangengroep? Het uiteindelijk resultaat is een ware monopolie-vorming in de berichtgeving. In Vlaanderen is het reeds zo ver. De beste kranten zijn op verschillende agentschappen geabonneerd, maar geen enkele heeft een eigen correspondent in het buitenland, die alleen voor zijn krant schrijft en daarvan zijn gewoon beroep maakt. De eigen reportages uit het buitenland zijn meestal beperkt tot de indrukken van een journalist op vakantie of de verhalen van een reporter die door de Sabena is geïnviteerd om een nieuwe luchtlijn mee in te vliegen. Dat geen enkele krant een correspondent heeft in Kongo is bijna onbegrijpelijk. Wie zich voor internationale politiek interesseert kan vreemde kranten kopen, maar ook zij vervangen meer en meer hun correspondenten door agentschapberichten. Ook op het leven van de journalisten werken de agentschappen in. Het is finantieel veel interessanter artikels te verkopen aan een agentschap dat ze in verschillende kranten plaatst dan ze aan één krant te geven. Maar voor één krant weet de journalist welke waarheden hij mag zeggen, terwijl het agentschap alleen bereid is artikels door te geven die voldoende conformist zijn om overal gunstig aanvaard te worden. Daar de hoge oplage uitsluit dat de krant zich tot een homogene cliëntèle zou richten, wordt van haar de geringst mogelijke stellingname vereist. Men zal minder trachten positief genoegen te doen aan een bepaalde groep dan wel niemand te ontstemmen. De twee dagbladen met de grootste oplage in België vertolken praktisch nooit een uitgesproken eigen opinie behalve over sportgebeurtenissen. Steeds in België zijn de twee kranten met de grootste oplage van liberale strekking, wat helemaal niet overeenstemt met het liberaal stemmenaantal bij de verkie- | |
[pagina 30]
| |
zingen. Maar deze kranten creëren wel een mentaliteit van lusteloosheid en politieke onverschilligheid. Aldus wordt de revindicatiegeest verzwakt en de werfkracht van het dynamisch socialisme geremd. Een krant die tegen de sociale wetten is zal zich wel wachten erover te polemiseren, maar zij zal zoveel mogelijk alle misbruiken in verband met de sociale wetten in het licht stellen. Het gevolg daarvan in België is duidelijk: de publieke opinie, en met name de arbeiders, oordelen thans algemeen dat de sociale wetten, ofschoon noodzakelijk, toch nooit volkomen in orde zijn. De moderne pers uit geen opinie, maar zij maakt de opinie onder het mom van objectiviteit. En de opinie die zij wil maken is die van de geldmachten waaraan zij, door haar kapitaal en door haar publiciteit verbonden is. Tot de opinievorming dragen alle factoren bij: de krant kiest uit de informaties wat zij wel en wat zij niet publiceren zal, zij kiest de plaats en de lengte van het bericht, de titel en ten slotte de tekst. De onafhankelijke pers, d.i. een pers in handen van een journalisten-équipe zonder enige verplichting tegenover derden, bestaat praktisch niet. En wie haar wil oprichten wordt van het begin af door de concurrentie voor de keus gesteld: ‘pourrir ou mourir’. In feite zien we hoe elke krant haar ‘objectiviteit’ opvat. Aldus heeft de communistische pers bij de bespreking van de Koreaanse oorlog met reden de nadruk gelegd op het feit dat het Zuiden een politiestaat is, en daaruit (ongemotiveerd) afgeleid dat het Noorden het slachtoffer werd van een agressie. De andere pers heeft met reden de Noordkoreanen vredeverstoorders genoemd om op die manier (ongemotiveerd) het regime van Syngman Rhee goed te praten. Als het geen privé-kapitalen zijn die hun belangen via de ‘objectieve’ pers willen verdedigen, dan heeft de staat nog steeds alle middelen te zijner beschikking. Zowel Kayser als Beuve-Méry menen dat de staat zijn interventie ook ten voordele van de objectiviteit kan aanwenden, maar dat lijkt zeer betwistbaar. Het is toch nu reeds een feit dat de ‘staat’ zoveel mogelijk tracht de objectieve berichtgeving te dwarsbomen. De staat heeft in vele landen de distributie-organisaties van de pers genationaliseerd om juist door de controle op de verdeling de hinderlijke publicaties uit de weg te ruimen. Maar nog veel subtielere middelen wendt hij aan: de Braziliaanse regering heeft een ontzettend hoog tarief vastgesteld voor internationale telegrammen, met de enige bedoeling alle berichtgeving onmogelijk te maken. En toch is Brazilië geen dictatuur. Welke krant kan een correspondent onderhouden in Rio de Janeiro als een dringend perstelegram van 800 woorden naar Londen aan ‘verminderd’ tarief 26.000 Belg. Frs. kost? Een Franse wet ver- | |
[pagina 31]
| |
bood in 1939 alls publiciteit voor sterke dranken en farmaceutische produkten. Deze hadden toen voor 65% deel in het publiciteitsbudget van een doorsnee-krant, die zelf voor de helft van de publiciteit leefde. Het schijnt dat vanaf het ogenblik waarop die wet in voege kwam alle kranten regeringsgezind werden of ten minste hun vijandigheid lieten varen. Zij hadden begrepen dat de regering tot alles in staat was om hen op de meest democratische manier de doodsteek te geven. Zelfs internationaal is een krant van de goede wil van de grootmachten afhankelijk, en met name van de landen die de grondstoffen leveren voor het nodige papier. De verdeling van het papier over de wereld is een van de ergerlijkste feiten die op het gebied van de informatie bestaan. Canada neemt 2/3 van de totale wereldproduktie voor zijn rekening, en met de U.S.A. samen wordt dat 3/4. De U.S.A. alleen verbruiken iets meer dan de helft van de totale papiervoorraad van de wereld (met Canada 2/3). De U.S.S.R. daarentegen gebruikt nog niet de helft van Groot-Brittannië en slechts anderhalf keer zoveel als ZwedenGa naar voetnoot10). Aldus zien we hoe de grote politiek-economische machten heel de pers beheersen, op enkele uitzonderingen na. Daarin konden zij slagen door de massale uitgroei van het aantal lezers, die veeleer op sensatie en publiciteit gesteld zijn dan op degelijk verantwoorde informatie. Doch op hun beurt zijn die grootmachten geketend aan de wensen van de massa. Een feitje illustreert treffend dit uitgeleverd-zijn aan de doorsnee-lezer. In 1932 publiceerde de Chicago Tribune een grote reportage van Upton Close over China. Op een zekere dag onderbrak de hoofdredacteur de serie bij gebrek aan plaats. Op het protest van de auteur antwoordde hij zeer laconisch: ‘Als we een paar dagen niets van U publiceren dan krijgen we vier brieven. Maar als we één dag het tekenverhaal “Kleine Annie” laten uitvallen, stromen er 's anderendaags 40.000 binnen!’ Voor een dergelijk probleem kan men geen pasklare oplossingen aangeven. Men kan slechts hopen dat een juister inzicht in de reële toestand bijdragen zal tot een meer verantwoorde stellingname tegenover het probleem van de hedendaagse wereldpers.Ga naar voetnoot9) |
|