| |
| |
| |
S. Grocholski
Godsdienststrijd in Centraal- en Oost-Europa
OP zondag 17 september 1939 rukte het Rode Leger naar het Westen op. Het was gedaan met de vrijheid. De Rode Ster bedreigde het Kruis. De oorlog, die dank zij de Ribbentrop-Molotoff overeenkomst was begonnen, eindigde niet in 1945.
Een tweede Sovjet-golf overstroomde Europa in 1943 en 1944, onstuitbaar, dank zij al te edelmoedige westerse hulp. Warschau stond in vuur en vlam, het bedrog der ‘bevrijders’ belichtend. Zhukov; Rokossovsky - die in de door hem tot ondergang gebrachte hoofdstad zou heersen -; Tholbukhin; Koniev - die het bevel zou voeren over de legers van het Verdrag van Warschau -; Malinovsky; zij bezetten Estland, Letland, Lithauen, Polen, Roemenië, Bulgarije, Hongarije, Tsjechoslovakije, Albanië - alle in Yalta verraden. 115 miljoen bewoners van 8 onafhankelijke landen waren met de zegen van de Verenigde Naties met geweld gedwongen in wat heden het Sovjet-blok wordt genoemd.
Zij die sindsdien de macht in handen hebben zijn behendige volksleiders. Zij exploiteren het gretig verlangen van het volk naar wederopbouw en naar de vestiging van zware industrieën, die zij voorheen nooit bezaten. Zij geven grif en zonder gevraagd te zijn, dat wat politiek onschadelijk is: gezuiverde cultuur, kunst, sport en gedisciplineerd plezier. Zij vleien de nationale trots door de constructie van moderne en enorme gebouwen. Zij incasseren de reclamewaarde van slagzinnen: vrede, vrijheid voor kleurlingen, gelijkheid voor de onontwikkelden, voor de ondervoeden, voor de bezitlozen. Zij geven de indruk dat alles te willen bieden en inderdaad kunnen zij werkelijk veel bieden van hetgeen de massa nooit tevoren gehad heeft. De regeerders kunnen op enig succes prat gaan; buitenlandse waarnemers zullen ijver, geestdrift, zelfs enige vreugde bemerken; er is eveneens grote verachting en zelfs enige haat jegens het Westen.
In deze uitgestrekte gebieden, die de droeve naam van veroverde landen dragen, waren er vóór de tweede wereldoorlog meer dan 60 miljoen Katholieken van de Latijnse ritus, meer dan 6 miljoen Katholieken van de Oosterse ritus, 30 miljoen Orthodoxen en 13 miljoen Protestanten.
In tien onafhankelijke christelijke landen, waarvan vier overwegend
| |
| |
katholiek, die alle gewetensvrijheid en vrijheid van eredienst erkenden en algehele vrijheid voor de kerkgenootschappen verleenden, waren er 10 Nuntii en Apostolische Delegaten; 5 concordaten en 5 overeenkomsten met de H. Stoel waren er van kracht. Er waren 94 katholieke bisdommen, waarvan 2 van de Oosterse en 2 van de Armeense ritus; 5 autocefale orthodoxe kerken; 8 protestantse kerken. Er waren honderdduizenden priesters, duizenden godsdienstige instellingen en verenigingen; alleen al honderden katholieke nieuwsbladen.
Heden is er niet één Nuntius overgebleven. Alle concordaten zijn unilateraal opgezegd. Er is niet één katholieke Bisschop in de Baltische Staten en in de voormalige Pools-Oosterse gebieden, ingelijfd bij de Sovjet Unie; niet één Bisschop bevindt zich in vrijheid in Roemenië. Drie Kardinalen - Yougoslavisch, Hongaars, Pools - bevinden zich in hechtenis. Vele Ukraïnse, Hongaarse, Tsjechisch Slovaakse, Poolse en Yougoslavische bisschoppen zijn hetzij gevangen, hetzij gedeporteerd en verschillenden hunner stierven in gevangenschap. Duizenden priesters en kloosterlingen zijn gearresteerd en tot dwangarbeid veroordeeld; honderden zijn gedood. Alle kerkelijke eigendommen zijn geconfiskeerd. Bijna alle godsdienstige lekeninstellingen zijn door de Staat overgenomen. Geunieerde kerken in Polen en Roemenië zijn geliquideerd. De Orthodoxe kerken zijn alle onderworpen aan de Patriarch van Moskou, een gehoorzaam werktuig van de Sovjet-politiek. De protestantse kerken zijn afhankelijk van de regimes.
* * *
Lenin had beweerd: ‘Wij moeten de godsdienst bestrijden. Dit is het A B C van ieder materialisme en derhalve van het Marxisme’. Stalin voegde er aan toe: ‘De partij kan niet neutraal zijn in haar houding tegenover de godsdienst en zij moet anti-godsdienstige propaganda voeren tegen ieder en alle godsdienstige vooroordelen....’.
Laten wij 30 jaar overslaan en de zeer gemoderniseerde politiek der erfgenamen van dezelfde oude strijdmethodes beschouwen. De resolutie van het Centraal Comité van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie van 10 november 1954, door Kroestsjof zelf ondertekend, reviseert de plannen voor de atheïstische propaganda na een zorgvuldige ontleding van vroeger begane fouten. Deze zegt: ‘Het herstellen van de fouten, die in de anti-godsdienstige propaganda gemaakt zijn, mag onder geen omstandigheid leiden tot de verzwakking van de wetenschappelijk atheïstische propaganda, welke een onafscheidelijk deel blijft van de communistische opvoeding der arbeidersmassa en wier doel het is onder deze massa de materialistische wetenschap te verspreiden
| |
| |
en hen te bevrijden van de invloed van ieder godsdienstig vooroordeel. De communistische partij welke alleen gebaseerd is op het enig juiste wetenschappelijk systeem, Marxisme - Leninisme, en volgens haar theoretische basis, dialectisch materialisme, kan niet onverschillig of onzijdig staan in haar houding tegenover de godsdienst....’.
In 1955 werd een nieuwe ‘Commissie voor de Wetenschappelijke Atheïstische Propaganda’ opgericht door de Sovjet-Academie van Wetenschappen. Haar taak bestaat in het coördineren van de werkzaamheden van alle wetenschappelijke en opvoedkundige instellingen op het gebied van atheïstische propaganda.
Wij zien hier het resultaat van vroegere aanpassingen: het XIIIe Partijcongres in 1924 besloot: ‘.... verdere pogingen te staken om de godsdienst louter en alleen uit te roeien door middel van administratieve maatregelen....’. De Sovjet-grondwet van 1936 gaf het sein tot de ‘dubbele denkwijze’; art. 124 waarborgt vrijheid van eredienst maar niet van godsdienstige propaganda, terwijl zij vrijheid van anti-godsdienstige propaganda garandeert; en art. 122 van de Russische Strafwet straft eenieder die de godsdienst in de scholen tracht te onderwijzen, met dwangarbeid.
De algehele onderwerping van de Orthodoxe Kerk, geplaatst onder de ‘Staatsraad voor Kerkelijke Zaken’, in 1938 door de Raad van Ministers opgericht, is een nuttige ervaring geweest voor de uitwerking van de huidige politiek, wier oogmerk het is ‘socialistisch (lees communistisch) in wezen en sectarisch in vorm te zijn’. Patriarch Alexy voldeed aan de verwachtingen toen hij in een interview in de ‘Izvestia’, na het Pauselijk decreet over de excommunicatie, in 1949 verklaarde: ‘....de excommunicatie van communisten is in wezenlijke tegenspraak met de leerstellingen van de orthodoxe christelijke leer....’.
De Geunieerden en de kerken in de Baltische staten waren de eerste slachtoffers, daar zij zich in de Sovjet-Unie bevonden. Toen kwam Hongarije, dat als ex-vijandelijk land minder snel de sympathie zou wekken. Vervolgens Tsjechoslowakije, waar het katholicisme minder machtig was. Tenslotte Polen, het grootste en meest katholieke slachtoffer.
In Polen moesten de communisten de tegenstand breken van een homogene katholieke natie, waar de godsdienst sterk verbonden was met de nationale traditie en met de nationale onafhankelijkheid. De eerste onschuldige pogingen om een ketterse ‘Nationale Katholieke Kerk’ te stichten, door middel van een handvol afgevallen priesters, mislukte jammerlijk. Oude en kleine sekten, veelal in discrediet geraakt, konden ook geen hechte basis hiervoor vormen; desalniettemin blijven
| |
| |
zij in de gunst van het regime. Het concordaat werd onmiddellijk op 2 september 1945 opgezegd, doch dit werd als een zuiver politieke stap voorgesteld. Katholieke activiteiten ontwikkelden zich en tot aan 1948 namen waardigheidsbekleders van de Staat deel aan processies, zelfs toen aanvallen op de geestelijkheid in de communistische pers werden voortgezet, de moeilijkheden omtrent het godsdienstonderwijs op de scholen begonnen en de jeugd in openlijke anti-godsdienstige organisaties werd gedwongen. Gedurende het eerste stadium dat in 1948 eindigde met plotselinge massa-arrestaties en processen tegen de geestelijkheid, beschuldigd van politieke, financiële en sexuele misdaden. werd de afmattende tactiek vervolmaakt, om later als achtergrond te dienen van een nog grotere actie.
De godsdienst als zodanig wordt niet officieel aangevallen, noch de geestelijkheid in haar hoedanigheid van bedienaren van de godsdienst. Hun gedragslijn wordt politiek bepaald in de strijd tegen het Vaticaan als een tijdelijke macht, aan het Amerikaans imperialisme onderworpen en schuldig aan het heulen met Duitsland met betrekking tot het zo gewichtige vraagstuk der westerse gebieden.
Sedert 1945 had men niet mogen twijfelen aan de bedoelingen van de Sovjet-bevrijders en hun lakeien ten opzichte van de godsdienst. Hoe ernstig zij het katholicisme en de Kerk opvatten kan uit communistische documenten beoordeeld worden. De grijze eminentie van het regime, Jacob Berman, zeide het volgende in zijn rapport over Polen aan de Sovjet-Russische Communistische Partij op 9 september 1946: ‘...De belangrijkste factor, niet alleen moreel, maar ook politiek, is het katholicisme. Ware er niet zijn invloed op de volksmassa, dan zou de materialistische leer gemakkelijker en sneller de overhand hebben gehad.... Ten einde de invloed van de Kerk te verzwakken, moeten wij alle vrijdenkers ondersteunen en eveneens uiterlijk christelijke sekten oprichten....’.
Dezelfde Berman verklaarde aan de Poolse Communistische Partij in februari 1947: ‘....De strijd met de Kerk is uiterst moeilijk voor ons en weinig spectaculair. Indien we nu besluiten de Kerk openlijk te bestrijden, dan moeten wij toegeven, dat ingeval van een overwinning, wij een Pyrrhus-overwinning behaald zouden hebben. De strijd met de Kerk zal een strijd om de ziel der natie zijn. Indien wij ons land willen verenigen, dan moeten wij die strijd leveren en hij moet gewonnen worden. Zo niet, dan komen wij nergens terecht....’, Het Centraal Comité van de Poolse Arbeiderspartij (comm.) verklaarde in zijn rapport in mei 1947: ‘De Partij kan de Kerk niet ineens omverwerpen. De Partij zal systematisch de wortels van de invloed der Kerk besnoeien, totdat
| |
| |
de boom zal sterven en pas dan zal het mogelijk zijn deze uit te rukken’.
Het tweede stadium bestaat uit een aanval door het regime op de structuur van de Kerk in Polen, zowel op de Kerk als zodanig in het vaderland, als op de Poolse Kerk als organisch deel van de Universele Kerk. De strijd begon in 1949, bereikte zijn hoogtepunt met het decreet van 5 augustus en zette zich met ontwijkende stappen en schijnbare tegenstrijdigheden voort tot het decreet van 10 februari 1953 de werkzaamheid van de Kerk onder staatstoezicht bracht. Beide decreten schonden de nieuwe grondwet welke in 1952 van kracht was geworden en die toen de katholieken ietwat had gerustgesteld.
Twee regeringsverklaringen, gericht tot het Pools Episcopaat in maart en juli 1949 geven een duidelijk beeld van de gevolgde taktiek. De eerste bepaalt dat ‘de Regering een toename heeft waargenomen van een vijandige houding tegenover de volksregering komende van de kant van een deel der geestelijkheid. De hiërarchie tracht onrust te stoken en nodeloze angst met betrekking tot een beweerd gevaar voor de godsdienst’.
De verklaring van 26 juli 1949 beschrijft het pauselijk decreet betreffende de excommunicatie als ‘een daad van agressie en aanhitsing tot oorlog, op last van de westerse imperialistische kringen uitgevaardigd....’. Eveneens vermeldt zij kortaf de volgende onheilspellende werkelijkheid: ‘.... De Verenigde Poolse Arbeiders Partij (comm.) is de leidende macht in de staat en alwie het onderneemt tegen de leden van deze partij te handelen, maakt zich schuldig aan oproer tegen de staat....’.
Het decreet van 5 augustus 1949 met de ironische titel: ‘Betreffende de bescherming van godsdienst- en gewetensvrijheid’, is eenzelfde slag in het gelaat van de Kerk, als Rokossowsky's benoeming tot opperbevelhebber. Door bedreigingen met ernstige straffen (priesters kunnen gestraft worden voor het weigeren van de Sacramenten aan communisten) wordt aan communisten en landverraders bescherming aangeboden tegen de gevolgen van de excommunicatie. Met het straffen van al hetgeen aangeduid zou kunnen worden als ‘het scheppen van publieke wanorde’ kan elke handeling van de geestelijkheid - de rechtmatige uitvoering van hun gewijde diensten - uitlopen op een veroordeling tot zelfs 5 jaar dwangarbeid. De autoriteiten hebben de vrije hand in het in hechtenis nemen en gevangen houden.
In 1950 ondernam de Kerk een dramatische poging om met het regime tot een vergelijk te komen, met ‘het z.g. verdrag’ van 14 augustus. Dit document werd in den beginne als een vervalsing beschouwd en door vele katholieken in Polen gehekeld. Door de H. Stoel werd het met
| |
| |
bezorgdheid gade geslagen. Het Episcopaat ging zeer ver in de erkenning van de huidige politiek en als tegenprestatie bevatte het document de plechtige belofte van de regering om de godsdienstige opvoeding, de pers en de publicaties, de rechtspositie der kloostergemeenschappen en de godsdienstige werkzaamheden in het leger, de gevangenissen en de hospitalen te eerbiedigen. Spoedig bleek dit een nutteloze maatregel te zijn geweest.
De korte rustperiode na het verdrag werd door de communisten gebruikt om hun afleidingsmanoeuvres te versterken. Enige priesters, die de Russische gevangenissen en de Duitse concentratiekampen hadden overleefd, groepeerden zich in een z.g. ‘Comité van Priesters bij de Vereniging van Strijders voor Vrede en Democratie’. Zij werden door de communisten ‘Patriottische Priesters’ genoemd, om hen te onderscheiden van de beweerde onvaderlandslievende hiërarchie, en om hen te scheiden van het Vaticaan, dat vijandig aan het Poolse belang heette te zijn. De twee punten in hun programma waren: vrede en het algemeen besproken vraagstuk der westerse gebieden. Hun bescheiden aantal (zij waren 200 in getal van de bijna 10.000 tellende wereldgeestelijkheid, terwijl het aantal gevangen priesters zeker 4 tot 5 maal zo groot is) diende om candidaten te vinden voor de verkiezing van Vicarissen bij de geïntimideerde kapittels. De ‘Patriottische Priesters’ vertoonden zich op zoveel mogelijk openbare gelegenheden, waardoor zij het volk én de buitenlandse waarnemers een verkeerde indruk gaven van hun aantal.
De algemene aanval van het regime werd weder officieel ingezet met het decreet van 9 februari 1953 betreffende de kerkelijke benoemingen. Toch was vóór die datum, reeds in 1949, de belangrijke liefdadigheidsorganisatie ‘Caritas’ door de staat overgenomen, haar geestelijke leider, bisschop Kaczmarek, in hechtenis genomen en kerkelijk eigendom verbeurd verklaard; in 1951 waren de Apostolische Administratoren in de westerse gebieden verwijderd en was het verkiezen van Vicarissen aan de kapittels opgelegd; in 1952 waren de kleinseminaries op ruwe wijze gesloten en de katholieke scholen overgedragen aan een onder toezicht van de staat staande ‘Vereniging voor Kindervrienden’. 1953 begon met een proces van priesters in Krakau, eindigend met gevangenis- en doodstraffen. Het decreet werd gevolgd door de opheffing van het laatste onafhankelijke, alhoewel zwaar gecensureerde katholieke tijdschrift, het weekblad ‘Tygodnik Powszechny’, hetwelk toen aan de ‘progressieve katholieken’ werd overgedragen.
Deze gebeurtenissen waren de oorzaak van het gedenkwaardig herderlijk schrijven door de hiërarchie op 8 mei 1953 vanaf het graf van de
| |
| |
H. Stanislaus in de kathedraal van Krakau tot de gelovigen gericht. Hier volgen de onbevreesde woorden van de Poolse bisschoppen in antwoord op deze besliste aanval van de communistische staat: ‘Het decreet van 9 februari 1953 betreffende het benoemen tot kerkelijke ambten was een directe aanval tegen de vrijheid der Kerk. Het was het doel van de autoriteiten een wettelijke basis te scheppen voor een systematisch binnendringen van de staat binnen in het bestuur der Kerk.
Het is wel duidelijk, - zo verklaren de bisschoppen - dat het decreet dat de structuur van de Kerk zo bitter krenkt, niet alleen in strijd is met het kanonieke recht, met de rechten van de Ordinarii en de opperheerschappij van de Paus, maar ook met de overeenkomst, gesloten tussen de Kerk en de Poolse staat. Het is in tegenspraak met het decreet betreffende gewetens- en godsdienstvrijheid, en bovenal, het is in strijd met de pas aangenomen grondwet.... Caesar slaat de hand aan goddelijke zaken; neen, wat erger is, hij matigt zich zelfs het recht aan, er voortdurend en stelselmatig op eigen gezag de hand aan te slaan’.
Dit decreet werd gevolgd door Bevel no. 61.
Een aparte paragraaf van Bevel no. 61 eist dat de gehele geestelijkheid de eed van trouw aan de republiek aflegt. De bepalingen van dit decreet en van het Bevel geven de staat de bevoegdheid zijn veto uit te spreken over alle kerkelijke benoemingen, zijn candidaten streng te handhaven en naar willekeur priesters te verwijderen. Het is het wettelijk instrument van een schismatieke nationale kerk.
Na alle gevallen van onderdrukking besproken te hebben, eindigt de nota der bisschoppen met deze woorden: ‘Het is niet de Kerk die de vrede, de eendracht en de eensgezindheid onder alle Polen onmogelijk maakt, doch de onverzoenlijke vijandschap van het marxistische kamp jegens de godsdienst in het algemeen en het katholicisme in het bijzonder....’.
De verklaring van alle bisschoppen van Polen, toegevoegd aan deze nota, is inderdaad een verklaring tot bereidheid tot het martelaarschap, indien noodzakelijk: ‘Insgelijks, indien wij komen te staan tegenover de keuze hetzij de kerkelijke rechtspraak te onderwerpen aan de staat, deze daaraan ondergeschikt makend, of een persoonlijk offer te brengen, dan zullen wij niet aarzelen: wij zullen de stem van onze apostolische roeping en ons priesterlijk geweten volgen met gemoedsrust en met de wetenschap dat wij niet de minste aanleiding tot vervolging hebben gegeven, en dat het lijden ons lot is geworden voor de zaak van Christus en Zijn Kerk. Het is ons niet geoorloofd de zaken die aan God toebehoren op het altaar van Caesar te plaatsen. Non possumus!’
In september 1953 had de opvoering plaats van het eerste bisschops- | |
| |
proces, van bisschop Kaczmarek, naar Mindszenthy's voorbeeld. De bisschop beleed zijn schuld; het officiële jargon door een bekend stylist in zijn zelfbekentenissen gebruikt, strekt tot de eer van zijn leermeesters! De in hechtenisneming van Kardinaal-Primaat Wyszynski geschiedde op 26 september 1953. Zij moesten ‘administratieve maatregelen’ nemen tegenover de onbuigzame, rustige prelaat, die bij zijn inwijding in 1949 tot zijn kudde zeide: ‘.... Ik ben geen politicus, noch diplomaat. .... Ik ben uw geestelijke vader, uw herder, de bisschop aller zielen. .... Mijn zending is priesterlijk, herderlijk, apostolisch....’.
* * *
In het derde stadium ligt de nadruk op infiltratie, terwijl de propagandistische strijdvoering en de geleidelijke beperking van de vrijheid van de geestelijkheid voortgaat. De huidige communistische poging om zich meester te maken van de Katholieke Kerk van binnen uit, verbergt zich achter de schijn van uiterlijke godsdienstvrijheid. Doch het Bureau voor Kerkelijke Zaken, voorzien van katholieke medewerkers, handelend in nauwe verbinding met Moskou, is bestemd tot een leken-Generaal-Kapittel ter contrôle van het gehele godsdienstige leven in Polen.
In het kader van de nieuwe politiek zullen misschien geen priesters of bisschoppen meer gevangen genomen worden. Doch zij zullen besnoeid worden: de bisschoppen in hun contacten met de geestelijkheid; ‘onpatriottische’ priesters in hun contacten met de gelovigen. Vicarissen-Generaal of Kapittel-Vicarissen, gekozen door groepen geïntimideerde priesters, zullen de plaatsen van de bisschoppen innemen, die hetzij verwijderd zijn of opgesloten in hun verblijven. Voor een buitenlandse bezoeker vindt het kerkelijk leven van de Katholieke Kerk normaal doorgang; in de werkelijkheid evenwel wordt het met infiltratie bedreigd. Hetzelfde systeem werd in Hongarije en Tsjechoslovakije gebezigd. Verleden jaar (in 1955) publiceerde de ‘Hiërarchie’ op bevel van Moskou een manifest betreffende de internationale politiek. Alle handtekeningen waren afkomstig van de Vicarissen-Generaal en de Kapittel-Vicarissen. Geen enkele werkelijke bisschop of Apostolisch Administrator had dit manifest ondertekend.
Het lag voor de hand dat de volgende stap zou bestaan in het aantasten van de katholieke opvoeding en de opleiding van toekomstige priesters en leken. Dienovereenkomstig werden alle theologische faculteiten, met uitzondering van die van de (katholieke) Universiteit van Lublin, in 1954 opgeheven en een onder staatscontrôle gestelde ‘Hogeschool voor Katholieke Theologie’ werd in Bielany, nabij Warschau, opgericht. De nieuwe hogeschool is naar het voorbeeld van de ortho- | |
| |
doxe academies in Sovjet-Rusland gevormd. Zij zal seminaristen en leken opleiden (in het eerste jaar waren er 100 leken en 300 priesterstudenten). Subsidiaire cursussen worden in Warschau en in de provincies gegeven. Een oogst van nieuwbakken theologen zal vermoedelijk de rangen zowel der ‘patriottische priesters’ als die der ‘progressieve katholieken’ versterken, daar er grote behoefte bestaat aan recruten voor deze nieuwe opdrachten.
De groep katholieke leken die met het regime samenwerken en bestemd zijn een belangrijke rol te spelen in de politiek van infiltratie, zijn de z.g. ‘progressieve katholieken’. Deze beweging is in het leven geroepen door Piasecki, een jeugdig leider van een ultra-nationalistische, progressieve, semi-fascistische groep, die de communisten bestreed gedurende de Duitse bezetting, met stilzwijgende steun van de Duitse autoriteiten. Door de Sovjets gevangen genomen, kwam Piasecki op een of andere wijze tot een vergelijk met zijn cipiers. Hij en zijn volgelingen verkregen de toestemming twee katholieke nieuwsbladen te beginnen: ‘Slowo Powszechne’ en ‘Dzis i Jutro’. Bovendien werd hem de leiding en een aanzienlijk aandeel in de winst van diverse handelsondernemingen toevertrouwd; zij hadden eveneens de toestemming een uitgeversmaatschappij ‘Pax’ op te richten, welke heden ten dage de enige producent van katholieke publicaties is.
Op deze basis groeide hun ‘Comité van Katholieke Intellectuelen en Artisten’ welke zich in october 1950 aansloot bij het Pools Comité der Verdedigers van de Vrede. In hun memorandum van mei 1953 hadden de bisschoppen het volgende te zeggen over deze beweging: ‘Niettegenstaande het feit dat deze groep steeds en op in het oog vallende wijze naar voren treedt onder het bannier van het katholicisme, moet er toch de aandacht op gevestigd worden dat zij steeds partij kiest voor de regering in de geschillen en besprekingen tussen de regering en de Katholieke Kerk. De groep prijst en ondersteunt alle stappen van de regering tegen de Kerk’.
In 1954 sloten de ‘progressieve katholieken’ en de ‘patriottische priesters’ zich aaneen in een ‘Nationaal Comité van Geestelijke en Leken-Activisten van het Nationale Front’. Het comité is wijd vertakt in de provincies. De leiders van de beweging onderhouden nauwe betrekkingen met de Veiligheidspolitie. Het ‘ideologisch rapport’ van de beweging d.d. 12 juli 1955, verklaart: ‘Onze beweging zal representatief moeten zijn voor de gehele Poolse katholieke gemeenschap ten einde het volk te beïnvloeden en te overtuigen van de noodzaak en de verplichting samen te werken aan de opbouw van een nieuw socialistisch systeem. Terzelfder tijd moet onze beweging een voorbeeld geven
| |
| |
voor de katholieken in het buitenland van de mogelijkheden tot samenwerking tussen gelovigen en niet-gelovigen, met het oog op de stichting van een beschaving, waarin de rechten van de Kerk in stand gehouden zullen worden....’.
Piasecki's boek Essentiële Problemen werd in juni 1955 door Rome veroordeeld. Hun maandblad ‘Dzis i Jutro’ werd op de Index geplaatst tesamen met identieke publicaties der Hongaarse en Tsjechische ‘progressieve katholieken’. Het is onmogelijk het katholicisme met het communisme te verzoenen. De kleine groep misleide progressieve katholieken beweert de natie te vertegenwoordigen. Zij zijn op een dwaalspoor geleid tengevolge van hun activisme, en hun snoeverij die poogt ‘de tekortkomingen van het katholicisme aan te vullen’, daar deze. zoals zij zeggen, ‘verzuimd heeft met God samen te werken in het werk der schepping, d.i. de vervolmaking van de wereld, aangezien het te uitsluitend vervuld was van het Verlossingswerk’.
Een nieuwe stroming in de communistische politieke en godsdienstige strijdvoering kan buiten het ‘IJzeren Gordijn’ opgemerkt worden. In de laatste tijd waren de communisten van mening dat het verlangen der westerse volkeren naar een einde van de internationale spanning een gunstige gelegenheid zou bieden voor een poging tot liquidatie, of tenminste tot verzwakking van de ballingen der veroverde gebieden van Rusland zelf.
In 1955 werd met de operatie ‘terugkeer naar het vaderland’ begonnen. De grootste na-oorlogse emigratie, n.l. die der Polen, is het voornaamste doelwit. Van ‘lakeien van het westers imperialisme’ zijn wij van vandaag op morgen verloren zonen geworden, die het kalf van generaal pardon plus vele aanlokkelijke materiële voordelen verdienen. Wij worden overstroomd met oproepen, publicaties, brieven van onze familieleden, klaarblijkelijk geïnspireerd door officiële instructies. Een speciaal radiostation in Warschau verzorgt uitzendingen voor de ballingen. Ons wordt verteld dat er geen hoop op verandering is; dat het Westen ons wederom heeft verraden; dat onze leiders in ballingschap slechts agenten zijn, wier taak bestaat in het verkrijgen van betere voorwaarden voor het Westen en dat het onze heilige plicht is terug te keren naar onze families en het land te helpen opbouwen.
De resultaten zijn tot nu toe niet spectaculair geweest (enige honderden uit een getal van een half miljoen). Desalniettemin hebben de communisten een dubbel doel voor ogen: zij willen verwarring stichten, onderling wantrouwen zaaien onder de ballingen en degenen die hun gastvrijheid verleend hebben, en daardoor de politieke betekenis van de emigratie verminderen; in de tweede plaats streven zij naar de ontbin- | |
| |
ding der gemeenschappen van ballingen en hopen agenten voor hun vijfde colonne te werven.
Dit is in feite een duel tussen het Oosten en het Westen voor de politieke overtuiging van de individuele balling. Doch zelfs meer dan dat. Deze propagandistische campagne wordt een duel voor de godsdienstige overtuiging. Een aanzienlijk deel in deze afleidingsmethode buiten het ijzeren gordijn is toevertrouwd aan de progressieve katholieken. Het gelijkt op een poging om een godsdienstige vijfde colonne op te bouwen.
De vrije Polen moeten heel in het bijzonder het hoofd bieden aan dit nieuwe gevaar. Wij zullen de communistische listen en lagen moeten bestrijden. Zij steunen immers op onbegrensde middelen en worden bijgestaan door communistische en crypto-communistische organisaties in de westerse landen. Wij moeten onszelf verdedigen; wij moeten spreken in naam van de geknevelde natie en de Zwijgende Kerk in Polen. Wij moeten op ons front deze strijd voeren, die een gemeenschappelijke strijd is van alle katholieken en inderdaad van alle vrije mensen van goeden wille. Wij moeten een belangrijka verklaring uit de Osservatore Romano van januari van dit jaar (1956) indachtig zijn: ‘Van de houding der Poolse katholieken hangt het lot af van het katholicisme in alle onderdrukte landen....’. Als deel van onze natie, in ballingschap, eisen wij het voorrecht op onze broeders bij te staan en wij zijn ervan overtuigd dat de gehele supranationale katholieke broedergemeenschap in gedachten bij ons zal zijn.
|
|