| |
| |
| |
[1956, nummer 1]
Prof. Dr. H. Brugmans
Europa, Traditie en Vernieuwing
Rede gehouden voor het A.S.C. in de Aula der Universiteit te Amsterdam.
WIE wandelt door het Egyptische Museum te Caïro, wordt gegrepen door een gevoel van eerbied en beklemming. De eeuwen en dynastieën volgen elkander op, en alleen de kenner weet ze te onderscheiden. In schijnbare onbewogenheid gaan de monumenten voorbij, totdat een zaal komt die vloekt met al het andere. Bizarre, surrealistische beeldengroepen, wonderlijke gestalten, ogenschijnlijk misvormd en vertrokken, staan hier samengebracht, als een onwijze uitzondering die de statige regel bevestigd. Het is de episode van Ichnathon, de farao wiens bewogen regering getekend werd door een poging tot revolutie van boven af. Maar het is slechts een episode ‘sans lendemain’, en onmiddellijk daarna begint weer de opeenvolging van traditionele figuren, en zo zal het doorgaan, nog bijna twee millenniën lang. Zeker, er bestaan perioden van bloei of verval, van overheersing of zelfbestuur, maar de grondvormen der cultuur veranderen slechts op nauwelijks zichtbare wijze.
Hoe anders zal de indruk zijn van de bezoeker die eens misschien een Europees museum zal bekijken, op deze of een andere planeet. Het zal hem toch moeten treffen, dat er een wereld ligt tussen de Romaanse en de Gotische beeldhouwkunst, tussen Renaissance en Biedermayer, tussen Rococo en Nieuwe Zakelijkheid. En zijn indruk zal terecht deze zijn: zelden was een beschaving zó onrustig, zó voortdurend in beweging als de Europese.
‘Stilstand is achteruitgang’, ‘rust roest’, ‘repos ailleurs’: dat zijn woorden die ons in hart en geest geschreven blijven. Niet slechts willen wij de natuur voortdurend vervormen, maar die vervorming moet zelf ook vervormd worden. Wanneer wij vandaag aldus werken, dichtten, schilderden, predikten of dachten, dan is dat op zich zelf al een reden om het morgen anders te doen. Wie onze cultuur kenschetsen wil, moet dus allereerst denken aan haar uitzonderlijk snelle tempo. Wij, in het Westen, verbruiken snel en worden snel verbruikt, en daarom produceren wij cultuurgoederen - telkens nieuwe - in een razend ritme. Ik zeg niet, dat dit goed is, of een verdienste in vergelijking tot andere beschavingen, en ik zeg zeker niet, dat hierin een oorzaak van geluk zou
| |
| |
liggen. Ik zeg alleen, dat het nu eenmaal zo is, en dat elke cultuur - zo goed als ieder enkeling - alleen haar bestemming volgen kan door zichzelf te zijn. Ook de mystici van het Westen zijn activisten. De heiligen bij ons zijn missionarissen en organisatoren, wier roeping het is, nieuwe methoden van kerstening en van christelijk leven in de wereld te brengen.
Vitaliteit derhalve, ten goede en ten kwade - en dikwijls zijn die twee onontwarbaar met elkaar verbonden. Daarbij komt dan nog, dat in de laatste eeuwen eigenlijk alleen het Westen op deze aarde aan het woord is geweest. De grote wetenschappelijke ontdekkingen, de wijsgerige stelsels, de vernieuwingen op het gebied van kunst en literatuur: het komt alles van ons. Wanneer men de thans nog bestaande beschavingen overziet zoals Toynbee ze opsomt, dan wordt het duidelijk: wij zijn het, die de moderne wereld hebben gemaakt tot wat ze is. Men kan dat al of niet een compliment noemen, maar de feiten vallen niet, uit een vals gevoel van nederigheid, te loochenen. Men kan ze niet kleineren met een beroep op wat andere culturen vroeger gedaan hebben. Men moet erkennen: deze wereld van nu is voor het allergrootste deel óns product. Of met de woorden van Denis de Rougemont:
‘.... qu'avons-nous inventé, nous les Européens, depuis cent ans? je répondrai: que n'avons-nous pas inventé? Je cite pêle-mêle: le marxisme et la psychanalyse, la sociologie et les grandes synthèses historiques, la relativité généralisée, et la physique nucléaire, la radio et le cinéma, la pénicilline et le DDT, le pétrole synthétique et le radar, la rationalisation du travail industriel, la construction métallique, l'école active, le syndicalisme et les coopératives, et enfin l'art modrne tout entier: peinture, musique, littérature, poésie, théâtre et sculpture: presque tous les grands noms sont des noms d'Europe, et les très rares qui n'en sont pas ont appris leur métier de nos maîtres, dans nos écoles, aux terrasses des cafés de Paris, ou par nos livres....’.
Men mag over zulk een uitspraak wrevelig de schouders ophalen omdat men er gebrek aan bescheidenheid in voelt. Men kan daarentegen ook van mening zijn, dat er bij alle neurasthenie, alle minderwaardigheidsgevoel in Europa, wel eens iets dergelijks gezegd mag worden. Maar vast staat in elk geval, dat Rougemont gelijk heeft voor het recente verleden - zeker wanneer men onder ‘Europa’ het ‘Magna Europa’ begrijpt, dat zich uitstrekt aan beide zijden van de Atlantische Oceaan. En de morele conclusie uit zulk een vaststelling is, dat de moderne wereld niet alleen onze creatie is, maar ook onze verantwoordelijkheid.
Inderdaad, wanneer alle werelddelen zich industrialiseren (misschien
| |
| |
meer en meer in economische concurrentie met ons), dan is dat ons werk. ‘Occidentalisering’ betekent in het Oosten: breken met de tradities. Hoe dikwijls hoort men in de mond van Indiërs en Indonesiërs de verbitterde klacht: ‘Praat ons toch niet aldoor over Tagore en de gamelang-muziek - wij huidige Aziaten willen modern worden, bevrijd van de folklore en van de fraaie antiquiteit waarbinnen Gij ons maar al te graag wilt opsluiten. Wij hebben technologen nodig, geen dichters van de oude stempel, organisatoren en geen wijsgeren. Wij vragen van Europa efficiëncy en tempo. Wij willen Europeser worden dan Europa zelf. Cultuur is luxe en traditie is ballast’.
Het is de vraag, of de Aziaten die zich aldus afsnijden van hun historische cultuurbodem, inderdaad het Westen kunnen overvleugelen. Ik vrees dat ze zich op die manier veeleer steriliseren. Want techniek wortelt in wetenschap en wetenschap in wijsbegeerte, en met name de fantastische expansie van de Europese cultuurkring is niet uitsluitend te danken geweest aan onze extraverte vitaliteit, maar tevens aan de tweede grondtrek van ons wezen: traditionaliteit. Onze ontdekkingsreizen waren tevens een kruisvaart, want traditie en vernieuwing zijn geen tegenstellingen. Zij bepalen elkaar in feite. En tot aan de bolsjewistische revolutie toe is er geen omwenteling in Europa geweest of zij had de pretentie, een oud ideaal in eer te herstellen, een ten onrechte gefnuikte oude aspiratie opnieuw recht te doen, aan te knopen bij een eerwaardige waarde-scala. Neemt het ontstaan van het moderne socialisme. Zeker, de wil tot vernieuwing heeft toen bijna pathologische vormen aangenomen. Maar toch - de stichters, in de jaren 1840, praatten meer over Socrates en Jesus dan over Rothschild en De Wendel. Ja, zelfs tijdens de Russische revolutie die zich eerst later geheel uit elke traditie losworstelt - hetgeen haar steeds wreder en onvruchtbaarder maken zal - is er in het begin een neiging zich te beroepen op het verleden, en het heden te denken in termen van Jacobijnen en Girondijnen, Feuillants en Enragés.
Het is een natuurlijke neiging van de mens - althans van de mens in onze cultuurkring - om zich in een tijd van crisis te wenden tot de oude bronnen der inspiratie, niet om de ellende der wereld te vergeten. maar om de kracht te vinden tot verbetering. Wanneer de opkomst van de steden in de twaalfde eeuw problemen schept, waarvoor de traditionele kerkelijke sociologie en zielzorg geen oplossing meer vonden, vertrekt Franciscus eerst met enkele getrouwen naar de Carceri om in de volstrekte eenzaamheid der berggrotten alleen te zijn. De verouderde vorm wordt overwonnen door inkeer en bezinning op het nog dieper liggende, het nog oudere. Eerst daarna begint de stichting van de orde
| |
| |
in eigenlijke zin, zijn sociale zending, Franciscus' missie-reis naar sultan Saladijn en een expansie tot ver buiten Europa. Maar de Franciscaanse minderbroeders zouden niet zó diep Mongolië ingetrokken zijn, zij zouden niet doorgedrongen zijn tot in China - als zij en hun geestelijke vaders niet éérst doorgedrongen waren tot in zichzelf, tot in het Evangelie, tot in de waarheid van alle eeuwen. Vernieuwing uit traditie, zoals wij het thans in wereldlijke vorm uitdrukken. Actuele taak, verstaan uit de geest der eeuwigheid.
Hoe staat het nu vandaag met deze dingen?
Overal om ons heen klinkt dan de diagnose: Europa is decadent, het vernieuwt zich niet, het is geen werkelijk voorbeeld meer, het is in de achterhoede geraakt, het heeft zijn geestelijk kapitaal opgeteerd, in de spanning tussen vernieuwing en traditie zijn beide krachteloos geworden, de vitaliteit ging teloor, en wat wij graag ons ‘geestelijk erfgoed’ noemen, ligt - zoal niet op de rommelzolder - dan toch in een pronkkamer. En dan volgt een lange lijst van symptomen waarvan wij er alleen enkele noemen: morele tuchteloosheid, gebrek aan artistieke spankracht, snobisme op gebieden die men ernstig zou moeten nemen (ik denk b.v. aan de existentialistische mode van enkele jaren geleden), onderling wantrouwen tussen volken en volksgroepen, opportunisme en gebrek aan leiderschap in de politiek, verflauwde belangstelling voor de naaste als naaste.
Dit alles is juist en geeft een idee van het algemene ziektebeeld, waarvan misschien de meest kenmerkende uiting deze is: de Europeanen lopen rond met een onbepaald maar alles ondermijnend schuldbesef. Zij weten, dat zij de moderne wereld geschapen hebben - en zij excuseren zich daarvoor. Zij hebben geweldige krachten ontketend die zich buiten Europa tegen hen keren - en zij staan daar tegenover met défaitisme. Hun macht is getaand, maar (wat veel erger is) tegelijk daarmee ook hun zelfvertrouwen. Zij vragen zich af, wat zij nog op deze aarde doen. En wanneer men hun de eenvoudige waarheid vertelt, dat zij in de geestelijke wereldoorlog met het communisme een hoofdrol te spelen hebben, dan trachten zij nu eens te bewijzen dat er zulk een wereldoorlog niet bestaat, dan weer, dat deze bij voorbaat verloren is.
Hier ligt, dunkt mij, de kern van ons probleem. Een probleem, te ernstiger, omdat tot dusver een sociale groep zich nog zelden in de historische storm heeft kunnen staande houden, wanneer het haar ontbrak aan zelfvertrouwen, wanneer zij een overmaat bezat aan schuldgevoel. Rome heeft de strijd tegen Carthago kunnen winnen omdat de ‘civis Romanus’ niet twijfelde aan zijn goed recht. Maar het Romeinse Rijk was verloren, toen sommigen zelf zich gingen afvragen - en de onze- | |
| |
kerheid begint al met Tacitus' Germania - of de edele barbaren aan de overkant van de ‘limes’ niet tenslotte een vorm van samenleven en een burgerdeugd vertegenwoordigden, waarvan zijzelf zich in decadentie verwijderd hadden. Zulk een onzekerheid omtrent zichzelf is dan zowel het gevolg van innerlijk verval als ook de oorzaak daarvan. Immers, enkele van de beste, meest consciencieuse geesten worden erdoor verlamd en de innerlijke kracht die zij zouden kunnen wijden aan de innerlijke vernieuwing, wordt verbruikt in zelfkastijding en ondermijning van de collectieve kracht.
Die onzekerheid, dat schuldgevoel, die twijfel aan de waardigheid van de eigen cultuur is een allesbeheersend feit, hetwelk door onze totalitaire vijanden scherp wordt erkend en met succes uitgebuit. Reeds in de dagen van het Nationaal-socialisme was dat het geval, toen zij elk protest tegen de concentratiekampen van toen trachtten te smoren in de rhetorische vraag: ‘Stellig, in Nederland bestaat wel democratie, maar.... zijn daarmee de vierhonderdduizend werklozen gebaat!’ De democraat werd dan geacht in het ongerede te raken en nog slechts een achterhoedegevecht te leveren tegen de vijand. Hij vocht, zoals Jaurès het uitdrukte, ‘met de zon in het gezicht’. Hij liet zich imponeren, pleitte verzachtende omstandigheden voor de kapitalistische crisis, en wist er zichzelf menigmaal van te overtuigen, dat een al te krasse houding tegenover Hitler-Duitsland toch eigenlijk (gezien de wantoestanden in het eigen land) een stukje farisaïsme was. Wie vandaag een tijdschrift leest als b.v. Esprit, weet, dat ditzelfde gevaar thans weer bestaat, zij het met een ietwat andere fraseologie.
Schuldgevoel dus en onzekerheid. Maar juist deze beletten ons, op te gaan de weg naar zelfgenezing en vernieuwing. Zij beletten ons, de existentiële keuze te doen, vóór onszelf.
Die keuze is er natuurlijk niet één tussen het totale kwaad en het totale goed. Zulk een al te gemakkelijk alternatief wordt ons mensen nooit gegund. Kiezen moeten wij tussen het betrekkelijk-acceptabele en het volstrekt onacceptabele. En, wanneer ik de term ‘het volstrekt onacceptabele’ bezig, dan betekent dat zelfs niet, dat er in datgene, wat men afwijst geen ‘goede elementen’ zouden bestaan. Die bestaan er eigenlijk altijd wel. Men kiest echter tegen, omdat men staat tegenover een macht, die men afwijst in beginsel, gelijk de eerste Christenen de vergoddelijking van de keizers hebben afgewezen in beginsel, ook al waren die kiezers de verpersoonlijking van een rechtsorde, waarvan de Christelijke Kerk later zelf de dankbare erfgename geworden is. Immers, toen de martelaren zich voor de wilde beesten lieten werpen onder de beschuldiging van ‘atheïsten’ te zijn, spraken zij daarmee geen even- | |
| |
wichtig, onpartijdig oordeel uit over het Romeinse Rijk. Zij deden iets anders, zij getuigden voor een beginsel dat de hele wereldgeschiedenis tot op onze dagen revolutioneren zou; het beginsel namelijk, dat de allerbeste staat ter wereld (en dat was de Romeinse op dat ogenblik hoogstwaarschijnlijk wel) geen recht heeft op een verering die aan God alleen behoort. Wereldlijk uitgedrukt: dat de staat wel een beroep mag doen op ons als burgers, op ons lijf en goed, doch nooit op onze zielen. Tegenover dat beginsel werd de vraag, hoe effectief de Romeinse post georganiseerd was, irrelevant. Evenzo was het ook in de nazi-periode voor onze principiële keuze onbelangrijk, dat er in Duitsland een prachtig net van autostrada's was aangelegd, of voor de beoordeling van het fascisme, dat de Pontijnse moerassen dan toch maar, na veertien eeuwen, eindelijk waren drooggelegd. Om nogmaals Rougemont te citeren, ditmaal uit zijn Journal d'Allemagne:
‘Il y a du bon et du mauvais dans ce régime, dites-vous? A prendre les choses une à une, j'y trouve même plus de bon que de mauvais’ (hier overdrijft Rougemont bewust ietwat, ‘for argument's sake’).... Mais justement; il ne s'agit plus de prendre les choses une à une, quand on juge un régime totalitaire. Il ne s'agit jamais que du principe unique au nom duquel s'opère la totalisation’. En even later: ‘Il ne s'agit ici que de religion’.
Hiermee is scherp gesteld waarom het gaat: niet om modaliteiten, om succes of tegenslag, om meer of minder, maar om principes. Men kan totalitaire regimes niet alleen verwerpen omdat zij wreed zijn. Dat is de kern niet. Bijna alle regimes in de wereldgeschiedenis zijn op hun manier wreed geweest, en onze brave democratie is het dikwijls ook, alleen al door wat ze nalaat en verslonst. Evenmin kan men totalitaire regimes beoordelen naar hun al of niet grote efficiëncy bij het opbouwen van een militaire of industriële macht: ook dat is bezijden de kwestie, al lijkt het mij waarschijnlijk, dat een totalitaire dictatuur geen aannemelijke voorwaarden schept voor organisatorische doeltreffendheid. Maar nog eens: om zulke dingen gaat het niet, noch pro noch contra. Het gaat zoals Rougemont zei, om een ‘religie’, die niet alleen recht doet gelden op ons lijf en goed, maar ook op onze zielen. Dát is de vraag. Dáár ligt de keuze. Zijn wij bereid, onze zielen uit te leveren aan enig politiek regime - welke triomfale statistieken het ook produceert, (ten onrechte voor een ogenblik aannemend dat deze niet getruqueerd zouden zijn).
Waar is onze god: ziedaar de fundamentele keuze, die talloze tijdgenoten, in hun morele neurasthenie weigeren te doen. Zij willen de totalitaire regimes misschien wel critiseren, maar dat doen zij (en wijzelf) ook met de democratie, en dus schijnt de rivaliteit te gaan tussen
| |
| |
een tweetal sociale levensvormen, die allebei critiquabel zijn en waarvan men zich dus te goeder trouw kan afvragen, naar welke kant de weegschaal tenslotte overslaat. Aldus wordt de morele beslissing gedenatureerd van een qualitatieve die zij is, tot een quantitatieve die zij niet is, en onze neutralistische tijdgenoten lijken op de eventuele Christen uit de tweede of derde eeuw die uit hyperintellectuele schijn-objectiviteit zou zeggen: ‘Zie, het is natuurlijk grensoverschrijding der bevoegdheden, wanneer de kiezers zichzelf “divi” noemen. Maar ze overdrijven daarmee slechts een waardering die zij inderdaad verdienen. Onze Romeinse samenleving is gebouwd op het monarchale beginsel en wie daaraan raakt door te weigeren, het keizerlijke altaar te bedienen, kan zich wel verbeelden dat hij Christus dient, maar in wezen ondermijnt hij het enige rechtsgezag dat ons in staat stelt, “het Evangelie te prediken aan alle creaturen”.’
Natuurlijk gaat mijn vergelijking mank. De moderne totalitaire regimes zijn oneindig onverdraagzamer en oneindig minder eerbiedwaardig dan het Rijk der Caesaren. Maar juist dat maakt ons betoog sterker. Want de Christen die ik zo juist ten tonele voerde had betere argumenten dan de moderne ‘fellow traveller’, en toch waren er toen minder renegaten dan vandaag neutralisten. Waarom?
Het antwoord lijkt mij duidelijk: wie vandaag in het Westen collaboreert met het bolsjewisme, doet dat niet omdat hij onder de indruk is van het bolsjewisme zelf. Hij handelt uit protest (wil men: uit teleurgestelde liefde) jegens het Westen zelf. Hij heeft niet zozeer gekozen vóór iets - hij heeft veeleer gekozen tegen de wereld waarin hij woont, en die hem, waarom dan ook, hartgrondig tegen staat. Niet een expansie van het Oosten heeft hier plaats maar innerlijke verzwakking van het Westen. De filocommunist uit het Westen is geen adept van het Oosten. Hij is een Westerling die als Westerling een minderwaardigheidscomplex bezit.
Hoe is dat complex te verklaren?
Niet doordat het Westen te weinig materiële vitaliteit zou ontplooien. Wie b.v. het laatste rapport van de O.E.E.S. doorleest, moet wel vaststellen, met hoeveel energie Europa zich niet alleen hersteld heeft van de oorlogsschade, maar ook, hoeveel indrukwekkend nieuw economisch initiatief zich heeft ontplooid. Bovendien, als het de ‘fellow traveller’ te doen was om zijn dynamische energie en vitaliteit alleen - wel. waarom keert hij zich dan tegen Amerika, waar de vernieuwing bijna tot een permanente epidemie wordt? Daar ligt het knooppunt dus niet. Wie vandaag tot het communisme nadert, doet dit uit geestelijke malaise, uit twijfel aan de geestelijke grondslagen van Europa zelf. Men
| |
| |
bewondert niet de U.S.S.R. om haar eventuele prestaties. Men verwerpt het Westen omdat men niet gelooft aan zijn geestelijke inhoud, aan zijn missie, aan zijn vermogen om te spreken tot de wereld van nu. Men ziet dat het communisme overal op aarde aanwezig is, militant, hard, zonder innerlijke aarzeling, en men is daardoor geïmponeerd. Want men weet zelf geen antwoord op de vraag die Saint-Exupéry zichzelf stelde vlak voor zijn dood: ‘Que faut-il dire aux hommes?’.... Men is op het communisme jaloers, omdat men zelf geen rustig geweten heeft, geen geloof.
Er was een tijd, dat Europa niet alleen de wereld veroverde, maar ook sprak tot de mensen. Thans zoekt het naar inhoudsrijke woorden: dat is zijn crisis. En deze crisis is er één van onze traditie, of, wil men, van een cultuur die haar vernieuwing niet vinden kan omdat zij haar blijvende waarde niet langer beseft. Europa's levensbronnen zijn verschraald.
Welke die levensbronnen zijn kan elke handelaar in gemeenplaatsen vertellen. Ze liggen in Rome, Athene, en Jeruzalem. Maar een beduimelde waarheid houdt niet op, een waarheid te zijn. En twee dingen lijken mij vast te staan, sprekende over deze dingen. Ten eerste, dat het dagelijkse leven van onze volkeren steeds verder afdwaalt van de drie steden die wij noemden. En ten tweede, dat er geen nieuwe steden de plaats hebben ingenomen van de oude. Er is een vacuum ontstaan, dat niet werd gevuld. Een vacuum, juist daar waar het hart van onze beschaving ligt.
Steeds minder Europeanen zijn werkelijk vertrouwd met de oudheid, lezen de antieken nog in het oorspronkelijke en voelen er zich mee vertrouwd of door gevoed. En wat de christelijke boodschap betreft, heeft Georges Bernanos gelijk: ‘L'Europe se déchristianise comme un corps se dévitaminise’.
In de plaats van Rome, Athene en Jeruzalem heeft Neurenberg zich willen stellen als ‘Hauptstadt der Bewegung’. Aarzelend echter, omdat men de eigen totalitariteit nog niet tot het einde toe durfde doordenken: nóg vond men bij de Nazi's een zekere burgerlijke schroom voor wat aan de grootouders heilig was. En, aangezien zij hun totalitarisme niet totaal hebben doorgedacht of doorgevoerd, blijft er van hen niets over dan een koortsige herinnering.
Veel serieuser en totaler stelt Moskou zijn candidatuur. Het wil niet beoordeeld worden op zijn economische prestaties. Het wil de wereldhoofdstad zijn van een nieuwe religie. Geen wereldtentoonstelling, maar een Marxistisch Vaticaan. Welnu, het schijnt in zijn geloof terug te gaan op een eeuwenoude traditie. Was Moskou niet het ‘derde Rome’
| |
| |
na de stad van Sint Pieter en na Byzantium? Had niet Dostojevski in zijn befaamde Poesjkinrede gesproken over de roeping van het Russische volk om de leiding der wereld voor zich op te eisen en tot alle volken der aarde het apocalyptische woord te spreken: ‘Ziet, ik maak alles nieuw’?
In de eerste jaren na de oktober- revolutie hebben velen aldus gedacht. Zij hebben geloofd, dat daarginds niet slechts de werkeloosheid overwonnen werd, maar nieuwe vormen van gerechtigheid werden voorbereid, ondanks de barbaarsheid der overgangsperiode. De mensen van mijn generatie hebben veel aanvaard en verklaard, als de barensweeën van een betere samenleving. Staat niet geschreven in de Openbaring van Johannes, dat de ‘laatste dingen’ slechts kunnen naderen door schrik en verbijstering?
Thans echter liggen die jaren achter ons. De culturele hoogconjunctuur is voorbij. De Sowjet-Unie is niet meer een gemeenschap in gisting waar het beste en slechtste wild dooreen spelen. Zij is een gesloten politiestaat geworden, waar de mens eenzamer leeft dan ergens ter wereld. Moskou is geen substituut voor Rome, Athene en Jeruzalem - het is steriel.
Althans, en hier open ik een parenthese: het officiële Moskou. Doch onder de dode, ijskoude korst van het regime leeft een volk, dat zijn laatste woord niet gezegd heeft. Volgens de laatste inlichtingen heeft het opgehouden, bang te zijn. Achter de façade van de regerings-fraseologie gaan velen een eigen vrij leven leiden. En, aangezien zulk een leven vrijwel geheel nieuw moet worden geïmproviseerd - aangezien het vrijwel geheel afgesneden is van elke overlevering via opvoeding en onderwijs - groeit er een clandestien Jeruzalem waarvan ons al te legale kerkleven alles te leren heeft.
Intussen: het nieuwe heidendom heeft dus wel machtige eendagsstaten gesticht en de mensheid gevoerd van de ene angstdroom in de volgende. Het heeft wel beloften gedaan en gehoor gevonden. Maar iets nieuws en blijvends heeft het niet geschapen.
Dat lost echter óns probleem niet op, het probleem van onze eigen verkalking, van onze geestelijke bloedarmoede, onze geestelijke avitaminose, ons nihilisme, ons wegzinken in een niet agressief maar confortabel heidendom, onze scepsis en decadentie, ons gebrek aan creatief vermogen. Het moge dan waar zijn dat het communisme gauwer heeft gefaald dan historische bewegingen van die omvang dat plegen te doen - en dat falen moge vandaag reeds een aanwijsbaar feit zijn, in het eerste land dat het veroverde - toch betekent het nog voor tallozen een verwachting, een norm. Die verwachting blijft inspirerend - ook al is
| |
| |
ze reeds door de feiten gelogenstraft. En die normen moge in het officiële Rusland zelf tot een leeg ritueel geworden zijn - zij geeft toch richting aan het leven van velen, buiten Rusland. En die velen vertegenwoordigen een kracht, die niet bedwongen worden kan door de macht der gewoonte en de hoop dat het wel los zal lopen.
Discipline wordt slechts overwonnen door sterkere discipline, ethiek door betere ethiek. De vraag is, of Europa deze vinden zal, terugkomend tot zichzelf zoals de verloren zoon ‘tot zichzelf kwam’, en of het, in een nieuwe aanknoping bij zijn eigen, duurzame levenslijnen, de fantasie produceert, nodig voor een zo revolutionaire tijd.
Wanneer de levende volkskrachten losbreken en vrij tot ons komen - weldra misschien in Oostduitsland, daarna wellicht in Rusland zelf - wat zal Westeuropa dan kunnen bieden, anders dan beter voorziene etalages en minder angst? De bevrijde volkeren van daarginds hebben de leugen van de totalitaire ‘gerechtigheid’ doorzien. Zij zullen ons dwingend vragen: ‘En Gij - wat is Uw gerechtigheid? Wat biedt Gij ons geestelijk?’
Deze vraag is er één van het heden, niet van de toekomst. Want zo onwijs als het is, te vragen naar ‘hoe het af zal lopen’, zo nodig is het, precies onze positie vandaag te bepalen. Om ten derde male Rougemont te citeren: ‘La décadence commence lorsqu'on ne se demande plus ‘Que vais-je faire?’, mais ‘Que va-t-il arriver?’ Voor de vormgeving van ons eigen leven, persoonlijk en collectief, is het zinneloos, te speculeren over wat in Rusland gebeuren kan, of over een mogelijk conflict tussen Moskou en Peking. Belangrijk is alleen waar wij zelf staan en wat wij zelf doen. Over dit laatste daarom nog een slotwoord.
Ik knoop daartoe aan bij mijn uitgangspunt: de faraonische beschaving. In tegenstelling tot de oude Egyptische, heeft onze cultuur de voortdurende innerlijke revolutionering nodig. Zij verliest het vertrouwen in haar traditionele waarden, wanneer deze niet in staat blijken, een kracht ter vernieuwing te zijn. Zij kent (om het in Bijbelse vorm te zeggen) de Wet én de Profeten. De Wet, die eens en voor altijd de norm heeft gesteld en de richting aangegeven. Maar tevens de Profeten, die deze Wet weer actueel maken en toepassen op de realiteit van vandaag. Het communisme zal vallen, omdat het geen Profeten verdraagt en omdat het de Wet verlaagt tot het machtswoord der politieke heersers van het ogenblik. Wij in het Westen echter, hebben de Wet, maar trachten haar te relativeren, te psychologiseren, te sociologiseren. Wij ontkennen haar niet, bij bannen haar niet uit, we zijn zelfs bereid haar traditionele waarde hoog aan te slaan. Maar wij aanvaarden niet, dat zij het ons in ons eigen leven te lastig maakt. En wat de Profeten
| |
| |
betreft: wij stenigen hen zelden meer, omdat wij hen meer een interessant randverschijnsel in onze cultuur achten, dan een gevaar voor de samenleving. Wij werpen hen niet meer uit, omdat wij hen niet meer serieus nemen. Wij behandelen hen ongeveer in de trant zoals Ezechiel dat schildert: ‘En gij, o mensenkind! de kinderen uws volks spreken steeds van u bij de wanden en in de deuren der huizen.... En zij komen tot u, gelijk het volk pleegt te komen, en zitten voor uw aangezicht als mijn volk, en horen uw woorden maar doen ze niet.... En ziet, gij zijt hun als een lied der minnen, als een die schoon van stem is. of die mooi speelt. Daarin horen zij uw woorden, maar zij doen ze niet’ (einde hoofdstuk 33).
Zulk een lippendienst kan echter niet lang meer doorgaan. Van twee dingen één. Ofwel er is geen Wet, anders dan die van het persoonlijke en collectieve sacro egoismo - maar dan hebben de totalitairen gelijk, omdat zij hun eigenbelang bovendien nog weten te bezielen met een verlossings-mythologie die hen tot valse profeten maakt. Ofwel er is een eeuwige Wet die voor alle mensen geldt, maar die nu eenmaal historisch in Europa eerder en wijder gepredikt is dan elders en waarvoor wij dus een bijzondere verantwoordelijkheid bezitten. Maar dán heeft die Wet ook haar Profeten nodig - niet slechts om haar te verkondigen, maar om haar vóór ons te stellen in haar steeds vernieuwende kracht. Zonder Profeten is de Europese traditie museum-stof en een stoffig museum.
Komen de Profeten? herstellen zij een Wet, die thans in relativisme dreigt onder te gaan? Niemand weet het. Maar de toestand is er kritiek genoeg voor. De tijd is voorbij, dat de christelijke traditie onder ons voortleefde, eenvoudig omdat zij eerbiedwaardig was. Met eerbiedwaardigheid komen wij er niet langer. Thans is de tijd, waarin althans de jongere generatie niet meer bereid is, bepaalde dingen te laten, alleen maar omdat zij traditioneel verboden zijn. En zeker is men niet bereid, positief offers op zich te nemen, wanneer men niet weet voor wie of voor wat. Daarom lijkt mij het logische alternatief van deze tijd: moreel nihilisme of bekering. De middenweg van het traditionele fatsoen is afgesneden. Misschien: Goddank!
Het is thans niet de tijd der vervulling doch die der aankondiging. Het communisme wankelt, doch het Westen wankelt evenzeer. In de eindstrijd die niet met de wapens uitgevochten wordt - althans niet met de wapens alleen - dreigen beiden te verliezen. Dan zullen de Profeten de enigen zijn die nog woorden vinden, groot genoeg voor zulk een universele ramp.
Wanneer Europa vallen zou, valt een gehele wereld. Maar Europa is
| |
| |
meer dan wat het geweest is in de negentiende eeuw. In een dwaas vooruitgangs-geloof heeft het vergeten, hoe diepe wortels het slaat in de geschiedenis der Christenheid en der profetische vrijheid. Doch nu de naïeve verwachtingen zijn verbleekt, annexeert het eindelijk weer zichzelf, beseffend dat het beter te schenken heeft, aan zichzelf en aan de wereld, dan technologie en ‘know how’ alleen. Het wil antwoord geven, voor zichzelf en de wereld, op de vraag, ‘wat men aan de mensen zeggen moet’. Daarom is onze tijd er één van geestelijke diepteboring en strijd om de zin van het leven.
‘Het is nodig’, zegt Paulus, ‘dat er ketterijen zijn’, want alleen door tegenspraak wordt het positieve woord bepaald. Alleen door levensgevaar ontsnappen wij aan de dood. Alleen dank zij degenen die haar ontkennen wordt de traditie weer zichzelf, dat wil zeggen: vernieuwend.
Europa had de wereld veroverd en schade geleden aan zijn ziel. Deze ziel vindt het terug, al staat het niet in de kranten. En toch behoort zulk een ontwikkeling tot het belangrijkste nieuws dezer eeuw - of misschien is het al nieuws voor de volgende eeuwen. Hoe dan ook: zoals een grote crisis van buiten nieuwe bloei kan veroorzaken in een verdord huwelijk, zo kan ook Europa zich vernieuwen op de grens van de ondergang.
Dat kán, maar in de sterren geschreven staat het niet. Ongelijk hebben de ongeluks-voorspellers, die menen dat onze beurt voorbij is. Ongelijk ook degenen die geloven, dat er altijd nog wel ergens eens schuilkelder voor hen zijn zal. Gelijk hebben alleen degenen die bereid zijn rustig door te werken in het gevaar - die niet meer bang zijn, juist omdat zij weten hoe critiek de situatie is - die Europa willen vernieuwen tot een moderne mogendheid, maar weten, dat geen vernieuwing houdbaar blijft zonder gevoed te zijn uit een traditie van eeuwen. Want deze traditie is er één, waarin de eeuwigheid zelf zich telkens weer nieuw belichaamd heeft.
Leven is voor ons: kiezen - voortdurend weten dat men gekozen heeft - en handelen, dienovereenkomstig.
|
|